Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00590 

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van proceskosten toe te wijzen. UHT gaf in haar schriftelijke verweer toe dat de aangevoerde bezwaren omtrent de onjuiste compensatieberekening, gegrond zijn. Het bedrag onder component a is ter zitting gecorrigeerd naar € 9.535 vanwege de heffingsrente die in eerste instantie niet was meegenomen in de berekening. Deze correctie heeft gevolgen voor de berekening van de componenten c, f, i, j en k. De Commissie volgt deze zienswijze. Voor wat betreft de immateriële schade (component i) en de rentevergoeding gemiste KOT (component j) overweegt de Commissie dat, nu sprake is van aanpassing van het bedrag van component a en daarmee van een op dit onderdeel gegrond bezwaar, beide bedragen dienen te worden doorberekend tot en met de datum van de beslissing op bezwaar. In haar schriftelijke reactie heeft UHT bovendien een ambtshalve aanpassing gedaan vanwege het ontbreken van een bedrag van € 6.884 aan niet-ingevorderde KOT in de compensatieberekening voor het jaar 2016 (component e). De Commissie heeft geconstateerd dat UHT op dit moment nog niet duidelijk kan maken of na deze ambtshalve aanpassing, waartoe UHT in beginsel gerechtigd is, het definitieve compensatiebedrag hoger zal zijn dan het eerder aan belanghebbende toegekende bedrag van € 36.835. Indien dit wel het geval is, zal een nabetaling dienen plaats te vinden. Indien dit niet het geval is, zal het compensatiebedrag niet naar beneden bijgesteld mogen worden in verband met het verbod op reformatio in peius. Met betrekking tot het toeslagjaar 2010 is de Commissie van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om vooringenomen handelen of hardheid aan te nemen.

Advies