Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00479

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 april 2021 met kenmerk UHT-DC

Ontvangst bezwaarschrift: 17 mei 2021

Hoorzitting: 21 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 31 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftadviescommissie (hierna de Commissie) adviseert het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC op onderdelen gegrond te verklaren, het bestreden besluit op deze onderdelen te herroepen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 12 mei 2021 ingediende en op 10 maart 2023 aangevulde bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 2 april 2021 genomen ‘Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag, beslissing over uw compensatie’ met kenmerk UHT-DC inzake de toekenning van compensatie over de toeslagjaren 2013 en 2014.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij voornoemde beschikking medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2013 en 2014 in aanmerking kwam voor een compensatiebedrag van € 32.734, wegens groepsgewijze institutionele vooringenomenheid.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 21 februari 2020 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2013 en 2014.
  • Bij brief van 4 februari 2021 (UHT-VC I) heeft belanghebbende een voorlopige compensatie van € 32.581 toegekend gekregen.
  • Bij beschikking van 2 april 2021 met kenmerk UHT-DC heeft UHT beslist dat belanghebbende over de toeslagjaren 2013 en 2014 recht had op een compensatiebedrag van € 32.734.
  • Door belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking. Het bezwaarschrift is door UHT ontvangen op 17 mei 2021.
  • UHT heeft de ontvangst van het bezwaar bij brief van 25 augustus 2021 bevestigd.
  • Op 10 maart 2023 heeft gemachtigde zich gesteld als opvolgend gemachtigde van belanghebbende. Bij brief van 10 maart 2023 heeft belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Belanghebbende heeft UHT op 3 juli 2023 in gebreke gesteld omdat niet tijdig is beslist op haar bezwaarschrift.
  • Belanghebbende heeft op 30 juni 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. De rechtbank heeft op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan op het ingediende beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat uiterlijk op 1 juli 2024 een beslissing op bezwaar moet zijn afgegeven.
  • UHT heeft op 12 oktober 2023 een schriftelijke reactie ingediend op het ingediende bezwaar.
  • Op 20 maart 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing en enkele aanvullende stukken ingediend.
  • Op 21 maart 2024 heeft de Commissie in aanwezigheid van partijen een hoorzitting gehouden.
  • Op 12 april 2024 heeft gemachtigde een aanvullend document ingebracht.
  • Op 6 mei 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing en een aanvullende productie ingediend.
  • De Commissie heeft de bezwaren behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compensatieberekening (waaronder ontbrekende posten)
Belanghebbende stelt dat de compensatieberekening onjuist is, onder meer door het ontbreken van relevante posten in de compensatieberekening. UHT heeft naar aanleiding hiervan in de schriftelijke reactie een herberekening van de compensatieberekening uitgevoerd. Naderhand heeft UHT deze herberekening op onderdelen aangescherpt.

Met belanghebbende heeft UHT geoordeeld dat voor wat betreft het toeslagjaar 2013 een fout is gemaakt ten aanzien van de component Betaalde invorderingsrente en –kosten (component g). Hier is een bedrag van € 155 opgenomen. Omdat ook een bedrag van € 668 aan heffingsrente in rekening is gebracht, dient de compensatieberekening op dit punt te worden gewijzigd naar € 823.

Ook is een fout gemaakt ten aanzien van de component Vergoeding voor immateriële schade (component i). Als aanvangsdatum van de immateriële schade is 27 februari 2015 vastgesteld, terwijl UHT (bij nader inzien) uitgaat van de aanvangsdatum 24 september 2014. Op die dag is aan belanghebbende medegedeeld dat geen KOT over 2014 meer wordt uitgekeerd. De periode waarover de vergoeding voor immateriële schade wordt berekend eindigt op de datum van de definitieve beschikking. UHT stelt dat daarbij ten onrechte van 2 maart 2021 is uitgegaan, terwijl deze beschikking dateert van 2 april 2021. De Commissie kan UHT hierin volgen en stelt voorts vast dat de in de compensatieberekening gehanteerde einddatum vanwege het gegrond zijn van het bezwaar, doorloopt tot aan de datum van de beslissing op het bezwaar.

De component Rentevergoeding over de gemiste KOT (component j) is heroverwegend volgens UHT eveneens onjuist berekend. Hoewel de grondslag van de berekening niet wijzigt, dient deze voor wat betreft het toeslagjaar 2013 te worden berekend over de periode van 1 juli 2014 tot 2 april 2021. De rentevergoeding over het toeslagjaar 2014 dient in navolging daarvan te worden berekend vanaf 1 juli 2015 tot de datum van de definitieve compensatiebeschikking. De Commissie adviseert UHT de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen.

Het advies van de Commissie om de compensatieberekening op de hiervoor beschreven componenten aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de definitieve compensatiebeschikking.

De Commissie volgt UHT in deze berekening en acht het bezwaar gegrond voor wat betreft de voornoemde componenten uit de compensatieberekening. De Commissie kan UHT ook volgen in de conclusie dat de door belanghebbende aangevoerde posten met betrekking tot boetes niet leiden tot een aanpassing van de compensatieberekening, nu over de toeslagjaren 2013 en 2014 ten aanzien van belanghebbende geen boetebeschikkingen bekend zijn.

Toeslagjaar 2017 (en overige jaren)
Gemachtigde heeft tijdens de zitting aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2017 (en andere jaren). Uit het beoordelingsformulier blijkt niet dat belanghebbende ten aanzien van deze toeslagjaren een verzoek om herbeoordeling heeft ingediend. Zij stelt dat dit verzoek destijds wel mondeling is gedaan en het verzoek bovendien in haar bezwaarschrift ingelezen had moeten worden.

UHT heeft zich in de schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat uit het in het dossier opgenomen verzoek om herbeoordeling blijkt dat belanghebbende uitsluitend heeft verzocht om herbeoordeling over de toeslagjaren 2013 en 2014. UHT heeft daarom het standpunt ingenomen dat belanghebbende zich voor een herbeoordeling van andere jaren, waaronder specifiek het toeslagjaar 2017, dient te wenden tot UHT en een nieuw verzoek om herbeoordeling dient in te dienen. Daarbij heeft UHT belanghebbende gewezen op de uiterlijke indieningsmogelijkheid op 31 december 2023.

UHT heeft conform het verzoek van belanghebbende in de aanvullende beschouwing laten weten alsnog het verzoek tot herbeoordeling over het toeslagjaar 2017 van belanghebbende in behandeling genomen. De Commissie heeft met instemming kennis genomen van de beslissing van UHT om dit toeslagjaar alsnog ter beoordeling voor te leggen. De Commissie kan over toeslagjaar 2017 evenwel pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

Belanghebbende heeft gewezen op een onderliggend stuk dat mogelijk een aanknopingspunt zou bevatten voor een recht op compensatie over andere toeslagjaren dan de beoordeelde toeslagjaren 2013 en 2014. Door UHT is in de aanvullende beschouwing gemotiveerd betwist dat dit het geval is. De notitie heeft betrekking op de toeslagjaren 2013 en 2014, ten aanzien waarvan reeds is vastgesteld dat sprake is geweest van groepsgewijze institutionele vooringenomenheid en waarvoor belanghebbende reeds is gecompenseerd.

Motivering van besluiten
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier incompleet is en dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe B/T tot de bestreden besluiten en meer specifiek tot het in de bestreden toekenningsbesluiten vermelde compensatiebedrag is gekomen zonder dat zij beschikt over haar persoonlijke dossier. Hierdoor is volgens belanghebbende sprake van een motiveringsgebrek.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de bestreden besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek.

Weliswaar heeft UHT de berekening van het compensatiebedrag bij het uitbrengen van de besluiten slechts beperkt toegelicht en is deze op enkele onderdelen gecorrigeerd Dit impliceert echter niet dat sprake is van een gebrekkige motivering dan wel van onzorgvuldig genomen besluiten. De Commissie is van oordeel dat de bestreden besluiten met het indienen van het schriftelijke verweer en de gegeven toelichting tijdens de hoorzitting voldoende zijn onderbouwd. Hiermee zijn eventuele motiveringsgebreken naar het oordeel van de Commissie hersteld.

De Commissie is voorts van oordeel dat het voor een goed begrip van de bestreden besluiten niet noodzakelijk is te beschikken over het persoonlijke dossier.

Belanghebbende heeft de schriftelijke reactie van UHT en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op de bestreden besluiten, waaronder de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incassocentrum (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen. Het door belanghebbende in dat kader overgelegde document leidt als gezegd niet tot een andere conclusie. Daarbij heeft UHT het verzoek om het persoonlijk dossier reeds op 16 februari 2022 afgehandeld. De Commissie adviseert daarom tot ongegrondverklaring van deze bezwaargrond.

Ontbrekende stukken en ‘equality of arms’
Volgens belanghebbende zou geen sprake zijn van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 EVRM. Belanghebbende zou in het bijzonder in haar recht op een eerlijk proces zijn geschaad, omdat zij – anders dan UHT - niet beschikt over het volledige dossier van belanghebbende. Naar eigen zeggen beschikt belanghebbende in het bijzonder niet over de LIC-overzichten, de tijdslijn, het informatie- en beoordelingsformulier en de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT.

De Commissie overweegt hierover het volgende. Artikel 6 EVRM bevat het recht op een eerlijk proces. Hieruit vloeit een aantal eisen voort, samenhangend met het beginsel van ‘equality of arms’. Dat beginsel houdt in dat burgers dezelfde middelen moeten hebben als de overheid om hun standpunt te verdedigen. Deze processuele eisen zijn in het Nederlandse bestuursrecht neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dat artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.

De Commissie ziet dat belanghebbende het volledige bezwaardossier heeft ontvangen inclusief de schriftelijke reactie van UHT met bijbehorende producties. In dit dossier zijn ook de LIC-overzichten opgenomen alsmede het ingevulde beoordelingskader en de oude en nieuwe compensatieberekening. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat aan het beginsel ‘equality of arms’ geen rechtstreekse betekenis toekomt voor de bestuurlijke besluitvorming, waaronder de bezwaarprocedure (AbRvS 12 juli 2006, JB 2006/268, AB 2008). Gelet hierop bestaan naar het oordeel van de Commissie geen aanknopingspunten voor de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in zijn stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ (en daarmee artikel 6 EVRM) geschonden zou zijn.

Beslagvrije voet
Er is volgens belanghebbende sprake van hardheid, omdat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. De Commissie volgt belanghebbende niet in haar stellingname. UHT heeft terecht aangevoerd dat de KOT een stimuleringsmaatregel is om mensen in staat te stellen te gaan werken en te participeren in de maatschappij. De KOT is niet bedoeld om een inkomensminimum te garanderen, zodat de beslagvrije voet daarop niet van toepassing is. Bij de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is de KOT eveneens buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet gehouden. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De KOT is namelijk juist gericht op de bevordering van arbeidsparticipatie, terwijl de overige toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) een duidelijk inkomensondersteunend karakter hebben. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit punt ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gegrond is en op onderdelen leiden tot herroeping van het bestreden besluit UHT-DC, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC gegrond te verklaren ten aanzien van de invorderingskosten en -rente (2013), de vergoeding van immateriële schade en de rentevergoeding voor de gemiste KOT (2013 en 2014);
  • het bestreden besluit op deze punten te herroepen, de compensatie opnieuw te berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te wijzen ten aanzien van het tegen het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC ingediende
    bezwaarschrift.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter