BAC 2021-00217
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 4
Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020
Hoorzitting: 1 oktober 2021
Overdracht advies aan UHT: 14 februari 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het compensatiebedrag bij te stellen.
Onderwerp van advies
Het bezwaarschrift van belanghebbende, ingediend door zijn
gemachtigde, ontvangen op 7 mei 2020, is gericht tegen:
- de beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 4) van de UHT. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat hij deel heeft uitgemaakt van het CAF 11-onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, 66172) is aan hem met betrekking tot de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 een bedrag van € 21. 664,- toegekend.
- het besluit van 1 februari 2021 waarbij UHT de reeds verstrekte compensatie met toepassing van Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Staatscourant 19 maart 2021, 14691) heeft aangevuld tot € 30.000, -.
- de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 7 december 2021 (UHT-DC I) waarbij het besluit van 26 maart 2020 is gewijzigd en aangevuld en, na herbeoordeling, tevens het toeslagjaar 2015 in de berekening is meegenomen en het definitieve compensatiebedrag opnieuw is vastgesteld op € 33.798, -. Omdat het besluit van 1 februari 2021 en het besluit van 7 december 2021 (deels) zijn aangemerkt als nadere besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht behoeven deze niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.
Procesverloop
Voornemen
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 het voornemen ontvangen voor een compensatie CAF 11 van € 21.159, -. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 5 februari 2020 een reactie op dit voornemen gegeven. Gemachtigde heeft bij brieven van 6 januari 2020 en 10 februari 2020 op het voornemen gereageerd.
Besluit van 26 maart 2020
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 21.664, -. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014.
Gemachtigde heeft tegen dit besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend d.d. 6 mei 2020 en dit aangevuld met gronden op 21 september 2020, door UHT ontvangen op 25 september 2020.
Commissie Werkelijke Schade
De gemachtigde heeft op 11 december 2020 aan het secretariaat van de Commissie verzocht om het pro forma en het aanvullend bezwaarschrift door te sturen naar de CWS in verband met een verzoek om aanvullende vergoeding van de werkelijke
schade. Deze doorzending heeft op 16 december 2020 plaatsgevonden en is aan gemachtigde bevestigd bij brief van 18 december 2020.
Besluit van 1 februari 2021
Bij besluit van 1 februari 2021 heeft UHT de reeds verstrekte compensatie aangevuld tot € 30.000, -. Tegen het besluit heeft gemachtigde namens belanghebbende bij brief van 10 maart 2021 bezwaar
gemaakt.
Verzoek herbeoordeling kot
Gemachtigde heeft op 20 mei 2021 namens belanghebbende een verzoek tot herbeoordeling kot met betrekking tot het toeslagjaar 2015 gedaan.
Voornemen
Bij besluit van 30 juni 2021 is aan belanghebbende het voornemen kenbaar gemaakt om hem een compensatie CAF 11 van € 29.126, - met betrekking tot de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 toe te
kennen. Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 3 augustus 2021 op dit voornemen gereageerd.
Verweerschrift
UHT heeft voorafgaand aan de hoorzitting een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift (hierna: verweerschrift) met dagtekening 14 september 2021 ingediend bij de Commissie. Dit verweerschrift is aan gemachtigde gestuurd.
Aanvulling bezwaarschrift
Bij e-mailbericht van 30 september 2021 heeft gemachtigde een korte aanvulling op het bezwaarschrift gegeven.
Hoorzitting
Op 1 oktober 2021 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt. Op de hoorzitting is op verzoek van partijen door de Commissie besloten tot aanhouding van de advisering tot het besluit op het verzoek om herbeoordeling.
Besluit van 7 december 2021
Het besluit van 26 maart 2020 is gewijzigd en aangevuld bij de definitieve beschikking compensatie kot van 7 december 2021 (UHT-DC I) waarbij, na herbeoordeling, het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 33.798, -. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2015.
Nadere gegevens
Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 30 december 2021 op het besluit van 7 december 2021 gereageerd. Dit bericht is doorgestuurd aan UHT. UHT heeft bij e-mailbericht van 19 januari 2022 gereageerd. Dit bericht is doorgestuurd aan
gemachtigde.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het besluit van 26 maart 2020
Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb:
Onzorgvuldige voorbereiding
De Commissie is van mening dat door gemachtigde onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Gemachtigde heeft niet verder aangegeven welke nadere stukken, in reactie op de
vooraankondiging van 17 december 2019, hadden moeten worden meegewogen.
Het compensatiebedrag is niet inzichtelijk/dossier ontbreekt
De Commissie volgt gemachtigde wel in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk is: bij de bij het besluit gevoegde berekeningstabel ontbreekt een duidelijke toelichting en verwijzing naar onderliggende stukken c.q. beschikkingen.
In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Naar het oordeel van de Commissie is belanghebbende door deze gang van zaken echter niet
benadeeld; aan de hand van het aan gemachtigde toegestuurde verweerschrift van UHT met bijlagen en de later overgelegde LIC-overzichten is de berekening te herleiden tot de in de berekeningstabel genoemde bedragen. Het motiveringsgebrek kan dan ook met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd worden.
De Commissie adviseert de dienst toekomstige besluiten van een deugdelijke motivering te voorzien.
De juistheid van de berekening
De Commissie heeft nota genomen van de toezegging van UHT ter hoorzitting dat het bedrag van € 490, - dat onder element e van de compensatieberekening is opgenomen, uit de berekening zal worden geschrapt omdat dit is verrekend met de huurtoeslag. Zoals al eerder in een van haar adviezen (BAC 2020-052) beantwoordt de Commissie de principiële vraag van gemachtigde of de toeslagrente die is verrekend op een openstaande vordering, over de band van de Compensatieregeling alsnog in mindering kan worden gebracht op de vergoeding ex artikel 3.1.6 van dit besluit bevestigend. Dit volgt uit paragraaf 5, tweede gedachtestreepje, laatste volzin van het CAF-compensatiebesluit. De stelling van gemachtigde dat op deze wijze de rente niet
ten gunste van de belanghebbende is gekomen, kan de Commissie niet volgen. Als een bedrag aan toeslagrente waar de belanghebbende recht op heeft, is verrekend met een schuld van belanghebbende, dan is dat ten bate gekomen van belanghebbende; zijn schuld is immers daardoor in omvang afgenomen.
Gemachtigde vraagt om proceskostenvergoeding voor de in 2018 door gevoerde procedures en voor het door hem ingediende herzieningsverzoek. De in 2018 ingediende beroep- en verzetschriften tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaarschrift zijn beide (kennelijk) ongegrond verklaard. UHT geeft in haar schriftelijke reactie aan dat het niet toekennen van proceskostenvergoeding voor het indienen van het herzieningsverzoek voor 2013 en 2014 ambtshalve zal worden gecorrigeerd. Er wordt 1 procespunt toegekend, met wegingsfactor 2. De Commissie sluit zich daarbij aan.
De Commissie overweegt daarnaast (zie ook haar eerdere advies BAC 2020-053) dat belanghebbende op grond van vooringenomenheid is gedwongen tot handelen, onder andere tot het indienen van de beroep/verzetschrift en het herzieningsverzoek. De Commissie is van oordeel dat het te laat indienen van het betreffende bezwaarschrift niets afdoet aan de door het handelen van de Belastingdienst in het leven geroepen noodzaak om professionele rechtsbijstand in te schakelen, en geeft daarom UHT
in overweging ook een proceskostenvergoeding voor de in 2018 gevoerde procedures zaken toe te kennen en daarbij € 759, - per procespunt te hanteren. Het betreft hier 1 procespunt voor het beroepschrift en een 0,5 procespunt voor het verzetschrift
met voor beide een wegingsfactor 2.
Maatwerk bij vergoeding van materiële en immateriële schade.
De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500,- per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke
uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.
De interpretatie vergoeding immateriële schade
Zoals de Commissie al in eerdere adviezen (2020.024/2020.026) heeft overwogen is zij van mening dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren, omdat het lang heeft geduurd totdat de compensatie definitief werd berekend. Deze interpretatie verschilt niet met die van de CWS die stelt dat de vergoeding van immateriële schade een vergoeding is specifiek gericht op de het compenseren van de duur van de onzekerheid waarin de ouder heeft verkeerd en de vertraging in het herstel van de onzekerheid. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere standpunt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op grond van de Compensatieregeling niet toegekend
wordt per toeslagjaar, maar voor het totale tijdvak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft.
Het besluit van 1 februari 2021
Nu met het gewijzigde besluit van 7 december 2021 het definitieve compensatiebedrag hoger is dan € 30.000, -is naar de mening van de Commissie het procesbelang van belanghebbende bij beoordeling van het aanvullende compensatiebesluit van 1 februari 2021 komen te vervallen. Hieruit volgt dat de bezwaren die op dit besluit betrekking hebben niet-ontvankelijk moeten worden
verklaard.
Het besluit van 7 december 2021
De Commissie deelt de mening van gemachtigde dat het besluit van 7 december 2021 slechts gedeeltelijk als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd. Immers wordt bij dit besluit ook compensatie toegekend voor het jaar 2015. UHT geeft in haar e-mailbericht van 19 januari 2022 aan dat de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2015 los stond van de terugvorderingen over 2012-2014. Wel erkent UHT dat de belanghebbende ook voor 2015 vooringenomen is behandeld. Een en ander brengt mee dat voor het jaar 2015 een afzonderlijke vergoeding voor de immateriële schade moet worden
toegekend. De periode waarover deze schade dient te worden vergoed, loopt van de datum van de in de beschikking van 30 juni 2021 genoemde datum van 12 februari 2015 tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie verwijst ook naar hetgeen zij heeft overwogen in haar advies van 9 februari 2022 (BAC 2021-195).
Toeslagrente
De Commissie adviseert om alle in rekening gebrachte en betaalde toeslagrente, conform eerdere adviezen van de Commissie te vergoeden onder element a van de compensatieberekening. Dat heeft ook invloed op de 25% voor materiële schade.
Vergoeding proceskosten
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen, namelijk € 759, -.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie;
- het bedrag van € 490, - dat onder element e van de compensatieberekening is opgenomen uit de berekening te schrappen;
- in rekening gebrachte en betaalde toeslagrente te vergoeden onder element a van de compensatieberekening; dit heeft ook invloed op de 25% voor materiële schade;
- de vergoeding voor immateriële schade voor het toeslagjaar 2015 te berekenen vanaf 12 februari 2015, zijnde de datum van de eerste neerwaartse correctie in het kader van het betreffende onderzoek;
- de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag en de immateriële schadevergoeding voor alle toeslagjaren in geding te berekenen tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de in 2018 gevoerde procedures en voor het door gemachtigde ingediende herzieningsverzoek op de in het advies aangegeven wijze;
- de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
- het bezwaarschrift dat gericht is tegen het besluit van 1 februari 2021 niet-ontvankelijk te verklaren;
- de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te
compenseren, daarvoor een wegingsfactor 2 voor elk van de procespunten toe te kennen en daarbij eveneens € 759, - per procespunt te hanteren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter