BAC 2021-00194
Publicatiedatum 26-03-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 19 april 2021
Overdracht advies aan UHT:10 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding of te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door voormalige [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 11 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I betreffende de toekenning van een compensatiebedrag van € 17.293 over het toeslagjaar 2013. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 14 mei 2020 verzocht om herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2013. - Bij brief van 17 november 2020 heeft UHT bij wijze van een tegemoetkoming wegens acute geldnood aan belanghebbende € 1.000 betaald.
- Bij brief van 21 december 2020 (met kenmerk UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende
een voorlopig compensatiebedrag toegekend van € 17.293 en is aanvullend € 16.293 betaald. - Bij beschikking van 29 januari 2021 (met kenmerk UHT-B ADJ) heeft UHT aan
belanghebbende het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. De vanwege
voornoemde brieven van 17 november 2020 en 21 december 2020 gedane
uitkeringen zijn daarom aangevuld met een bedrag van € 12.707. - Bij beschikking van 11 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I is het definitieve
compensatiebedrag voor belanghebbende over het toeslagjaar 2013 berekend op
€ 17.293. - Op 19 april 2021 heeft de voormalige gemachtigde pro forma bezwaar aangetekend
tegen deze beschikking. Bij brief van 29 maart 2022 heeft de voormalige gemachtigde aanvullende gronden ingediend. - De voormalige gemachtigde heeft UHT bij brief van 2 januari 2023 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
- Bij brief van 22 februari 2023 heeft [gemachtigde] zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
- In haar uitspraak van 10 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep van voormalig gemachtigde wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar door UHT gegrond verklaard.
- UHT heeft op 31 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van belanghebbende. - Bij brief van 21 november 2023 heeft gemachtigde kenbaar gemaakt dat belanghebbende afziet van de voor 23 november 2023 geagendeerde mondelinge
behandeling en dat de zaak op stukken kan worden afgedaan. Daarbij heeft
gemachtigde nog een aanvulling op de gronden ingediend. - Vanwege vorenstaande mededeling van gemachtigde heeft de Commissie, met
inachtneming van het bepaalde in artikel 7:3 Awb, afgezien van het horen van
belanghebbende. - UHT heeft op 27 november 2023 gereageerd op de aanvullende gronden van 21
november 2023. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De periode van compensatie
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT ten onrechte alleen het toeslagjaar 2013 heeft beoordeeld. De gemiste KOT zou namelijk de periode vanaf december 2013 tot heden betreffen.
Uit de in het geding gebrachte stukken is de Commissie gebleken dat belanghebbende
aan UHT heeft gevraagd een herbeoordeling uit te voeren over het toeslagjaar 2013. Van een verzoek om herbeoordeling over andere toeslagjaren is de Commissie niet gebleken. De Commissie volgt daarom het standpunt van UHT dat zij alleen 2013 diende te beoordelen en dat een eventueel verzoek tot herbeoordeling van andere toeslagjaren buiten de reikwijdte van onderhavige bezwaarprocedure valt. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Ontbrekende documenten
Belanghebbende stelt dat in de compensatieberekening over het toeslagjaar 2013 ten
onrechte wordt uitgegaan van een bedrag aan KOT van € 8.495. UHT zou nagelaten
hebben twee producties bij de herbeoordeling te betrekken, waaruit blijkt dat
belanghebbende voor dat jaar betalingen van (in totaal) € 12.877,70 aan een gastouder heeft gedaan. Doordat deze betalingen niet zijn meegenomen, kan de
compensatieberekening niet juist zijn.
Naar de Commissie begrijpt, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de KOT destijds te laag is vastgesteld. De Commissie passeert deze stelling, aangezien de Wht
niet beoogt de mogelijkheid te geven tot herziening van onherroepelijke
vaststellingsbeschikkingen. De Wht heeft niet tot doel alsnog een hoger bedrag aan KOT toe te kennen, maar richt zich op compensatie van ten onrechte teruggevorderde KOT. Het bezwaar is daarom ongegrond.
Compensatieberekening
In haar schriftelijke reactie merkt UHT op dat de bij de definitieve beschikking compensatie KOT gemaakte compensatieberekening over het toeslagjaar 2013 op
meerdere onderdelen gecorrigeerd moet worden. De herberekening zou volgens UHT
leiden tot een bijstelling naar beneden, hetgeen door belanghebbende in de aanvullende gronden van 21 november 2023 is betwist. Volgens hem zou het compensatiebedrag € 220 hoger moeten uitvallen. UHT heeft deze stellingname in de schriftelijke reactie van 27 november 2023 weersproken. De Commissie overweegt per component van de compensatieberekening dat ter discussie staat het volgende.
a. Componenten d en e
Tussen partijen is niet in geschil dat UHT nagelaten heeft het bij de terugvordering van de KOT in rekening gebrachte bedrag van € 263 aan toeslagrente voor compensatie in
aanmerking te laten komen. Naar de Commissie begrijpt, heeft gemachtigde in zijn
berekening onder component e echter een tweede keer het bedrag van € 263 toegevoegd. Dat is onjuist, nu component e de uitkomst is van de opstelsom van
componenten a (€ 8.495) en d (€ 263). De Commissie volgt daarom op dit punt de
herberekening zoals UHT in haar schriftelijke reacties van 31 augustus 2023 en 27
november 2023 heeft opgenomen.
b. Component h
De verhoging van component e leidt ertoe dat de vergoeding voor materiële schade
(component f), die 25 procent van het bedrag onder component e bedraagt, opnieuw
berekend moet worden. Deze berekening leidt tot een bedrag van € 2.190, een verhoging van € 66 ten opzichte van het bedrag dat in de bestreden compensatieberekening is opgenomen. De Commissie volgt daarom de rekensom van
UHT in de gewijzigde compensatieberekening, waarin van het juiste bedrag wordt
uitgegaan.
c. Component m
In haar schriftelijke reactie van 31 augustus 2023 heeft UHT opgemerkt dat
belanghebbende in de compensatieberekening ten onrechte een bedrag van € 3.150 is
toegekend als vergoeding voor juridische hulp. Volgens UHT zou dit € 2.136 moeten zijn. Uit de brief van gemachtigde van 21 november 2023 volgt dat deze verlaging als zodanig niet wordt betwist. Wel constateert de Commissie, met UHT, dat belanghebbende in die brief het verschil onjuist heeft berekend. Het verschil tussen € 3.105 en € 2.136 bedraagt namelijk niet € 1.069 maar € 1.014. De Commissie volgt daarom ook Kier het standpunt van UHT.
d. Component n
Uit de schriftelijke reactie van UHT en de aanvullende gronden van belanghebbende blijkt dat er een verschil van inzicht bestaat over de hoogte van de vergoeding voor
immateriële schade. De Commissie overweegt hierover het volgende.
Op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient de vergoeding voor de immateriële schade te
worden berekend vanaf de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van BIT. Uit de in geding gebrachte stukken blijkt dat deze eerste neerwaartse beschikking dateert van 10 april 2015 Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. In onderhavige compensatieberekening is UHT uitgegaan van de eerdere datum van 14 oktober 2014. De Commissie zal UHT om die reden adviseren de beschikking overeenkomstig dit standpunt te handhaven.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat een extra bedrag van € 500 moet worden toegevoegd aan onderhavige component. Nu hiervoor enige onderbouwing ontbreekt en de Commissie daartoe ook overigens geen aanleiding ziet in de in geding gebrachte
stukken, slaagt deze bezwaargrond niet.
e. Component o
Niet in geschil is dat het in de definitieve compensatieberekening opgenomen bedrag van rente over gemiste KOT moet worden verhoogd met een bedrag van € 137 naar € 2.346.
Conclusie over de compensatieberekening
De Commissie concludeert dat de door UHT aan te passen componenten van de
definitieve compensatieberekening ertoe leiden dat het definitieve compensatiebedrag lager uit zou vallen dan eerder is berekend. Het vorenstaande leidt er immers toe dat het definitieve compensatiebedrag dient te worden vermeerderd met een bedrag van € 466 (€ 263 voor component d + € 66 voor component h + € 137 voor component o), maar verminderd met € 1.014 (component m). Indachtig het uitgangspunt dat de positie van belanghebbende door de bezwaarprocedure niet slechter mag worden (het verbod op reformatio in peius), stelt UHT daarom terecht dat de compensatieberekening niet kan worden bijgesteld. Het definitieve compensatiebedrag verandert niet, zodat de bestreden beschikking niet hoeft te worden herroepen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de bestreden beschikking niet leidt tot het advies deze te herzien, heeft belanghebbende geen recht op vergoeding van proceskosten.
Conclusie
De Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter