Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00187

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 15 februari 2021 met kenmerk UHT-B en DMB2 en 8 april 2021 met kenmerk UHTDC

Ontvangst bezwaarschriften: 17 maart 2021 en 3 juni 2021

Hoorzitting: 15 februari 2023

Overdracht advies aan UHT: 12 april 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen de beslissing van 15 februari 2021 niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan belang, het bezwaarschrift tegen de beslissing van 8 april 2021 gegrond te verklaren voor wat betreft de invorderingsrente en component d over toeslagjaar 2006 en ongegrond voor het overige. De Commissie adviseert een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

heeft namens (hierna: belanghebbende) bezwaarschriften ingediend gericht tegen de door UHT genomen Beschikking minimumbedrag herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 15 februari 2021 en de Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag; beslissing over uw compensatie van 8 april 2021.

heeft zich tijdens de bezwaarprocedure gemeld als gemachtigde van belanghebbende. Zij wordt hierna dan ook als gemachtigde aangemerkt.

In de beschikking van 15 februari 2021 is met toepassing van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304, hierna: Catshuisregeling) aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend ter hoogte van € 30.000.

In de beschikking van 8 april 2021 is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) aan
belanghebbende voor de jaren 2006, 2007 en 2008 een compensatie toegekend.

Procesverloop

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct.2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2 aanhef en onder e- van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 15 februari en 8 april 2021 geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht. De
compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde
    of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
  • vergoeding van de door de B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of
    vergrijp (artikel 2.3 lid 2 Wht);
  • vergoeding van materiele schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (artikel 2.3 lid 3 Wht);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (artikel 2.3 lid 4 Wht);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Wht).

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2006 tot en met 2008.
  • Bij beschikking van 15 februari 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij
    recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief van 15 maart 2021 (ontvangen op 17 maart 2021) heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 31 maart 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van
    de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan
    compensatie toegekend van € 29.427.
  • Bij beschikking van 8 april 2021 is de voorlopige compensatie aangevuld tot € 29.479.
  • De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft ook tegen de beslissing van 8 april 2021 op 26 mei 2021 (ontvangen op 3 juni 2021) bezwaar gemaakt. Op 9 augustus 2021 en 17 januari en 1 maart 2022 heeft de toenmalige gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 19 augustus 2021 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 15 februari 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag
    gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • Na de hoorzitting heeft UHT bij e-mailbericht van 20 februari 2023 nadere
    informatie verstrekt.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en de bestreden besluiten

Het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 februari 2021

Aan belanghebbende is bij besluit van 15 februari 2021 het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Dit bedrag is gebaseerd op de destijds geldende Catshuisregeling.
Het Kabinet heeft deze regeling vastgesteld om UHT in staat te stellen gedupeerde
ouders sneller recht te doen.

Vervolgens heeft UHT na een integrale beoordeling het bedrag van de definitieve
compensatie op grond van de destijds geldende Compensatieregeling gesteld op
€ 29.479. Belanghebbende is met de beslissing van 8 april 2021 hiervan op de hoogte
gesteld.

Belanghebbende hoeft het verschil met het al toegekende bedrag van € 30.000 niet
terug te betalen, nu € 30.000 het minimumbedrag is waarop belanghebbende over de
toeslagjaren 2006 tot en met 2008 recht heeft.

De Commissie is van mening dat door de beslissing van 8 april 2021 waarin het compensatiebedrag over de berekeningsjaren 2006 tot en 2008 definitief is vastgesteld er geen belang meer is om de beschikking van 15 februari 2021 inhoudelijk te behandelen.

De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaarschrift tegen de beschikking van
15 februari 2021 niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van belang;
inmiddels is de integrale beoordeling verricht

Het bezwaar gericht tegen het besluit van 8 april 2021

De Commissie is van oordeel dat het bezwaar gericht tegen dit besluit wel ontvankelijk is en ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaren 2006 tot en met 2008 op de juiste wijze heeft berekend.

Verrekeningen onder de componenten d en e van de compensatieberekening

Op grond van artikel 2.3. lid 1 Wht wordt het compensatiebedrag verminderd met een
nog niet betaald bedrag van de terugvordering of een alsnog toegekende KOT. Doordat over de jaren 2006 en 2008 alsnog, na een bezwaarprocedure, KOT is verstrekt wordt het compensatie bedrag verminderd met de volgende bedragen: € 1.132 (2006) en € 10.652 (2008), opgeteld € 11.784. Ter zitting is namens UHT toegelicht dat component d voor toeslagjaar 2006 onjuist is omdat daarin ook rente is meegenomen ter hoogte van € 138. Zij wijst op de LIC stukken waaruit dat blijkt. Component d zou dan ook een bedrag van € 994 moeten zijn in plaats van € 1.132. Het bedrag van € 138 krijgt belanghebbende nog terug. De Commissie kan zich vinden in de gegeven uitleg en adviseert UHT het compensatiebedrag aan te passen en het bezwaar deels gegrond te verklaren vanwege deze fout in de compensatieberekening.

De vermindering geldt ook voor de niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag over 2007. Belanghebbende diende een bedrag van € 11.316 terug te betalen, de niet betaalde schuld ter hoogte van € 10.852 dient in mindering te worden gebracht op het compensatiebedrag.

In paragraaf 5 van de destijds geldende Compensatieregeling is dit toegelicht. Deze
toelichting houdt in dat er slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover die teruggevorderde KOT door het slachtoffer is betaald of ten nadele van haar of hem is verrekend. Deze vermindering van de compensatie is gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de
teruggevorderde KOT niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft
geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald.

Immers, het niet ingevorderde bedrag is destijds uitbetaald en wordt om die reden ook
niet gecompenseerd.

Uit het betaal- en verrekenoverzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) ten aanzien van toeslagjaar 2007 (productie 31) valt ook duidelijk te herleiden dat het betreffende bedrag administratief is verwijderd in verband met schone lei WSNP.

In de Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 8 april 2021 is een
duidelijke toelichting opgenomen bij onderdelen d en e, verder toegelicht in de schriftelijke reactie en ter zitting. De Commissie meent daarom dat van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geen sprake is.

Invorderingsrente, component g van de compensatieberekening

Met betrekking tot de invorderingsrente heeft UHT erop gewezen dat deze bij
belanghebbende in rekening gebrachte kosten die ook door belanghebbende zijn betaald niet in de definitieve berekening van de compensatie zijn meegenomen. Het gaat om een totaalbedrag van € 245.

De Commissie adviseert UHT het compensatiebedrag te verhogen met dit bedrag en het bezwaar deels gegrond te verklaren vanwege deze fout in de compensatieberekening.

Vergoeding voor immateriële schade, component i van de compensatieberekening

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade (artikel 2.3 lid 4 Wht) een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt. De Commissie meent dat het bezwaar deels gegrond is. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie ook uit de schriftelijke reactie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf het moment van eerste stopzetting van de KOT tot het moment van de beslissing op bezwaar.

Vergoeding voor werkelijke schade

De Commissie stelt vast, naar aanleiding van de op 20 februari 2023 ontvangen
informatie van UHT, dat belanghebbende op 5 juli 2021 een verzoek om aanvullende
schadevergoeding heeft ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). CWS
heeft op 7 juni 2022 hierover geadviseerd aan UHT en op 12 juli 2022 volgde de
beschikking van UHT.

In deze beschikking is opgenomen dat belanghebbende recht heeft op een aanvullende schadevergoeding van € 7.049. Het is de Commissie niet gebleken dat belanghebbende hiertegen bezwaar heeft ingediend. De Commissie gaat er daarom van uit dat de procedure met betrekking tot een vergoeding voor werkelijke schade is afgerond.

Proceskosten vergoeding

Nu het bezwaar naar mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT ook de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op
grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een
forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen
hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie
daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaarschrift gericht tegen de beslissing van 15 februari 2021 niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van belang;
  • het bezwaarschrift gericht tegen de beslissing van 8 april 2021 ontvankelijk en deels gegrond te verklaren;
  • de invorderingsrente over de jaren 2006 tot en met 2008 van € 245 alsnog op te nemen in de berekening van het compensatiebedrag;
  • de compensatieberekening onder punt d voor 2006 aan te passen van € 1.132 naar € 994;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor twee.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter