Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00113

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 29 december 2020 en 18 januari 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 12 januari 2021

Hoorzitting: 26 mei 2021

Overdracht advies aan UHT: 17 juni 2021

Onderwerp van advies

Het advies gaat over bezwaren ingebracht tegen compensatiebeschikkingen over de jaren 2011-2015. Kinderopvangtoeslag was voor de jaren 2011, 2012 en 2015 aangevraagd door belanghebbende en voor de jaren 2013 en 2014 op naam van belanghebbende. Belanghebbenden zijn toeslagpartners.

Over 2012 heeft de dienst compensatie toegekend omdat in dat jaar jegens belanghebbende institutioneel vooringenomen is gehandeld. Tegen die compensatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn gericht tegen de beslissingen over de jaren 2011 en 2013-2015: de jegens genomen beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2015 van 29 december 2020 en de jegens beschikkingen van 18 januari 2021 over de herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014

Procesverloop

Belanghebbenden hebben zich bij de dienst gemeld als gedupeerden in de toeslagenaffaire. Bij brieven van 9 en 16 januari 2020 heeft de dienst de melding bevestigd. Uit de onderliggende stukken kan worden opgemaakt dat de dienst (UHT) de melding heeft opgevat als verzoeken om compensatie op grond van de Compensatieregeling (art. 49b Awir), tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling (art. 49 Awir) en de O/GS tegemoetkomingsregeling (49c Awir). De dienst heeft geconstateerd dat er jegens betrokkenen geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid voor de jaren 2011, 2013, 2014 en 2015, maar wel voor 2012. Op verzoek van dienst heeft vervolgens de Commissie van Wijzen op 7 december 2020 een oordeel uitgebracht. De Commissie van Wijzen oordeelt dat de dienst zich terecht op het standpunt stelt dat voor de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015 geen sprake is gewest van institutioneel vooringenomen handelen. De compensatieregeling van artikel 49b van de Awir is daarom voor die jaren niet van toepassing, aldus de Commissie van Wijzen.

Bij twee beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 29 december 2020 zijn de aanvragen voor de toeslagjaren 2011 respectievelijk 2015 afgewezen. Bij twee beschikkingen van 18 januari 2021 herbeoordeling kinderopvangtoeslag zijn de aanvragen voor de toeslagjaren 2013 respectievelijk 2014 afgewezen. De dienst heeft in alle vier bestreden beschikkingen bepaald dat uit de situatie van belanghebbenden niet is gebleken van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijk systeem (art. 49 Awir). Tegen deze vier beschikkingen tegelijk heeft , mede namens bezwaar gemaakt bij een e-mail van 12 januari 2021, aangevuld per e-mails van 17 en 25 februari 2021. De dienst heeft op 1 en 2 maart 2021 schriftelijk gereageerd. Per 30 april 2021 staat advocaat (hierna ook: gemachtigde) en bij.

Voor 2012 is onzorgvuldig gehandeld en kan de Compensatieregeling worden toegepast, aldus de Commissie van Wijzen. Bij beschikking van 31 maart 2021 (kenmerk UHT-DC 1) heeft de dienst een definitieve compensatie kinderopvangtoeslag over 2012 toegekend van een bedrag van € 20.680,-. Eveneens bij beschikking van 31 maart 2021 (kenmerk UHT-B ADJ) is een aanvulling tot een bedrag van € 30.000,- toegekend op grond van de zgn. Catshuisregeling (zie onder toepasselijke wet- en regelgeving). Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.

Bij twee beschikkingen tegemoetkoming O/GS van 29 december 2020 (kenmerk UHT-O OGS B) is over de toeslagjaren 2013 en 2014 recht op een O/GS-tegemoetkoming toegekend vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie waardoor zij in het verleden niet in aanmerking is gekomen voor een persoonlijke betalingsregeling. Tegen deze beschikkingen is eveneens geen bezwaar gemaakt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbenden hebben in het bezwaarschrift niet expliciet bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van compensatie op grond van artikel 49b van de Awir en de Compensatieregeling en van een hardheidstegemoetkoming op grond van artikel 49 Awir voor de in het geding zijnde jaren. De Bezwaarschriftencommissie adviseert de eerste bezwaargrond ruim op te vatten, in lijn met de toelichting die tijdens de hoorzitting heeft gegeven. en hadden toen zij bezwaar maakten geen rechtskundige bijstand, anders dan hun persoonlijk zaaksbehandelaar, en de dienst heeft in de beschikkingen de verschillende grondslagen niet vermeld.

1. Compensatie en hardheidstegemoetkoming voor 2011 en 2013-2015

Compensatie (artikel 49b Awir en de Compensatieregeling)

De Bezwaarschriftenadviescommissie concludeert dat in de bestreden beschikkingen van 29 december 2020 en 18 januari 2021 voor de jaren 2011 en 2015 respectievelijk 2013 en 2014 geen expliciete afwijzing van het verzoek om compensatie op grond van de Compensatieregeling voor deze jaren is vermeld (vgl. artikelen 1:3, derde lid, Awb en artikel 4:13 Awb).

De dienst voert het verweer dat er geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid voor de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015. De dienst volgt hierin het advies van de Commissie van Wijzen die van mening is dat bij de ingestelde controles de beginselen van behoorlijk bestuur voldoende in acht zijn genomen. De dienst heeft in zijn eerdergenoemde voorlopige zienswijze het standpunt ingenomen dat geen sprake is van vooringenomen handelen voor 2011 en 2013-2015, omdat er geen (aangeleverde) opvanggegevens, die nodig zijn voor vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag, over deze jaren bekend zijn bij de UHT. Belanghebbenden hebben hiertegen destijds volgens de dienst geen bezwaar gemaakt. Volgens belanghebbenden is dit wel gebeurd en kunnen aan de dienst nog verzendbewijzen worden overlegd.

De Bezwaarschriftenadviescommissie stelt vast dat de dienst voor 2012 op grond van grotendeels hetzelfde feitencomplex als voor andere jaren heeft geconcludeerd dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen dat aanleiding heeft gegeven tot compensatie in de zin van artikel 49b Awir en de Compensatieregeling. In 2012 doet zich als extra in aanmerking te nemen feit voor dat uit het dossier blijkt dat in dat jaar één zgn. vragen/inlichtingenbrief is verzonden op 9 december 2013. Die brief was ten onrechte gericht aan mevrouw in plaats van aan de heer als aanvrager van de kinderopvangtoeslag. De dienst volgt het advies van de Commissie van Wijzen die van mening is dat door deze onzorgvuldigheid voor 2012 sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de dienst en de Compensatieregeling van toepassing is.

De vraag kan worden gesteld of dat onzorgvuldig handelen voortvloeide uit institutionele vooringenomenheid jegens belanghebbenden. Dat onzorgvuldig werd gehandeld ten aanzien van het jaar 2012 door de onjuiste adressering van voormelde brief is een terechte conclusie. Deze onzorgvuldigheid kan echter op zichzelf niet leiden tot de verderstrekkende conclusie dat dit onzorgvuldige handelen voortvloeide uit institutionele vooringenomenheid jegens belanghebbenden. Maar van feiten en omstandigheden die wel tot laatstgenoemde conclusie zouden kunnen leiden, is de commissie niet gebleken. De dienst heeft zich desalniettemin op het standpunt gesteld dat compensatie op grond van de Compensatieregeling dient te worden verleend aan belanghebbende. Dit het geval zijnde, acht de commissie het niet opportuun om anders te adviseren dan de dienst voor juist houdt. Aan de opstelling van de dienst kan het vertrouwen ontlenen dat hij gecompenseerd zal worden. De commissie adviseert de dienst dan ook voor het jaar 2012 aan een compensatie toe te kennen op grond van de Compensatieregeling (artikel 49b Awir). De BAC ziet geen aanleiding om te adviseren ook voor de andere jaren een compensatie toe te kennen.

Hardheidstegemoetkoming (artikel 49 Awir)

De criteria voor de toepassing van de hardheidstegemoetkoming zijn:

  • een verzoek van de belanghebbende, ingediend voor 1 januari 2024;
  • herziening van de beschikking tot vaststelling of terugvordering is niet mogelijk vanwege een termijnoverschrijding van 5 jaar; - de kinderopvangtoeslag is te laag vastgesteld;
  • er is sprake van te strenge toepassing van de regels voor de toekenning van kinderopvangtoeslag, waardoor het terug te betalen bedrag van de kinderopvangtoeslag lager kan worden;
  • het te betalen bedrag aan kinderopvangtoeslag over een toeslagjaar bedraagt meer dan € 1.500,-.

Bij de bestreden beschikkingen heeft de dienst beslist dat in de situatie van belanghebbenden niet wordt voldaan aan bovenstaande criteria voor de jaren 2011 en 2013-2015, waardoor er geen recht bestaat op een hardheidstegemoetkoming. Deze beslissing is niet gemotiveerd. Uit een onderliggende, tot het dossier behorende notitie van een medewerker van de dienst van 14 december 2020 blijkt wel dat een tegemoetkoming proportioneel zou kunnen worden toegekend, indien er enig bewijs is dat er opvang is genoten. Er zijn echter geen gegevens die bevestigen dat gebruik werd gemaakt van opvang, aldus de notitie.

Niet in geschil is dat belanghebbenden hun administratie over de betreffende jaren kwijt zijn. Belanghebbenden hebben het standpunt ingenomen dat hun hele dossier op tafel moet komen om de jaren 2011 en 2013-2015 te kunnen beoordelen. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voor het doel van de beoordeling van het verzoek van belanghebbenden compleet is. De Bezwaarschriftenadviescommissie komt tot de slotsom dat zij op basis van de in het bezwaardossier aanwezige informatie niet kan beoordelen of sprake is van schending van criteria van de hardheidscompensatie bij het vaststellen c.q. stopzetten van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2013-2015. De Commissie adviseert de dienst daarom om het dossier verder aan te vullen, alvorens de beslissingen op bezwaar te nemen. Zie ook hierna onder punt 3.

2. O/GS-tegemoetkomingsregeling (art. 49c Awir)

Formeel stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie vast dat deze bezwaargrond niet zozeer gericht is tegen de bestreden beschikkingen die aan zij verzond, maar op het uitblijven van een beschikking over toekenning van een O/GS-tegemoetkoming. Inhoudelijk concludeert de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat de zaak van door de dienst eerder ook is aangemerkt als een geval van O/GS, zodat voor toekenning van deze tegemoetkoming geen grond bestaat.

3. Geen bedenktijd

De dienst heeft de zaak van belanghebbenden met voorrang behandeld. De Bezwaarschriftenadviescommissie constateert, met de dienst, dat belanghebbenden niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen in verband met de (definitieve) bestreden afwijzende beschikkingen naar voren te brengen. De Commissie stelt, gelet op artikel 4:7 Awb, vast dat de afwijzende beschikkingen (mede) steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen en dat die afwijken van de informatie die de aanvrager zelf heeft verstrekt. Het gaat dan in ieder geval om de informatie waarvan belanghebbenden stellen deze destijds wel te hebben opgestuurd (zie het aangehecht verslag) en waarvan ze hebben aangegeven dat zij verzendbewijzen kunnen overleggen. Volgens de Bezwaarschriftenadviescommissie kan contact met de persoonlijk zaakbehandelaar niet met horen in de zin van artikel 4:7 Awb worden gelijkgesteld.

De Bezwaarschriftencommissie kan de dienst alleen volgen in zijn opvatting dat belanghebbenden door deze handelswijze niet zijn benadeeld omdat zij in de bezwaarfase gehoord zijn door de Bezwaarschriftenadviescommissie (artikel 6:22 Awb), als de dienst, alvorens de beslissingen op bezwaar te nemen, belanghebbenden in staat stelt om de genoemde verzendbewijzen aan de dienst te overleggen. Doet de dienst dat niet, dan is de Commissie op grond van bovenstaande niet alleen van mening dat de bestreden beschikkingen niet voldoen aan de vereisten die zijn gesteld in de wet, in de zin dat er geen zorgvuldige voorbereiding is geweest in de zin van de Awb, maar ook dat deze onvolkomenheid onvoldoende in de bezwaarfase is geadresseerd om aannemelijk te kunnen maken dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

4. Proceskosten

De Bezwaarschriftenadviescommissie ziet in het bovenstaande voldoende aanleiding om te adviseren tot vergoeding van voor deze procedure gemaakte proceskosten in lijn met eerdere adviezen (zie onder meer BAC 2020-…).

Conclusie

De Bezwaarschriftenadviescommissie acht zich, anticiperend op de in voorbereiding zijnde Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie, bevoegd om over alle gronden te adviseren. Samengevat stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie zich op het standpunt dat de bezwaren tegen de vier bestreden beschikkingen ontvankelijk zijn, dat de bestreden besluiten heroverwogen dienen te worden met inachtneming van wat in het advies is gesteld over voorbereiding en motivering. De belangrijkste adviezen zijn de volgende. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waarin niet in geschil is dat belanghebbenden hun administratie over de jaren kwijt zijn, adviseert de Commissie om het dossier van belanghebbenden verder aan te vullen. Ook adviseert de Commissie de dienst om belanghebbenden in staat te stellen om nog verzendbewijzen aan de dienst te overleggen. Ook ziet de Commissie aanleiding om te adviseren om over te gaan tot vergoeding van de proceskosten in de deze bezwaarfase.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter