BAC 2020-061 BAC 2020-217
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 4
Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020
Hoorzitting: 1 oktober 2021
Overdracht advies aan UHT: 14 februari 2022
Onderwerp van advies
Het bezwaarschrift van (hierna: belanghebbende), ingediend door zijn gemachtigde (hierna: gemachtigde), ontvangen op 7 mei 2020, is gericht tegen:
- de beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 4) van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT). De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat hij deel heeft uitgemaakt van het CAF 11-onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, 66172) is aan hem met betrekking tot de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 een bedrag van € 21. 664 toegekend.
- het besluit van 1 februari 2021 waarbij UHT de reeds verstrekte compensatie met toepassing van Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Staatscourant 19 maart 2021, 14691) heeft aangevuld tot € 30.000.
- de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 7 december 2021 (UHT-DC I) waarbij het besluit van 26 maart 2020 is gewijzigd en aangevuld en, na herbeoordeling, tevens het toeslagjaar 2015 in de berekening is meegenomen en het definitieve compensatiebedrag opnieuw is vastgesteld op € 33.798.
Omdat het besluit van 1 februari 2021 en het besluit van 7 december 2021 (deels) zijn aangemerkt als nadere besluiten als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht behoeven deze niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.
Procesverloop
Voornemen
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 het voornemen ontvangen voor een compensatie CAF 11 van € 21.159. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 5 februari 2020 een reactie op dit voornemen gegeven. Gemachtigde heeft bij brieven van 6 januari 2020 en 10 februari 2020 op het voornemen gereageerd.
Besluit van 26 maart 2020
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 21.664. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014.
Gemachtigde heeft tegen dit besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend d.d. 6 mei 2020 en dit aangevuld met gronden op 21 september 2020, door UHT ontvangen op 25 september 2020.
Commissie Werkelijke Schade
De gemachtigde heeft op 11 december 2020 aan het secretariaat van de Commissie verzocht om het pro forma en het aanvullend bezwaarschrift door te sturen naar de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) in verband met een verzoek om aanvullende vergoeding van de werkelijke schade. Deze doorzending heeft op 16 december 2020 plaatsgevonden en is aan gemachtigde bevestigd bij brief van 18 december 2020.
Besluit van 1 februari 2021
Bij besluit van 1 februari 2021 heeft UHT de reeds verstrekte compensatie aangevuld tot € 30.000. Tegen het besluit heeft gemachtigde namens belanghebbende bij brief van 10 maart 2021 bezwaar gemaakt.
Verzoek herbeoordeling kot
Gemachtigde heeft op 20 mei 2021 namens belanghebbende een verzoek tot herbeoordeling kot met betrekking tot het toeslagjaar 2015 gedaan.
Voornemen
Bij besluit van 30 juni 2021 is aan belanghebbende het voornemen kenbaar gemaakt om hem een compensatie CAF 11 van € 29.126 met betrekking tot de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 toe te kennen.
Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 3 augustus 2021 op dit voornemen gereageerd.
Verweerschrift
UHT heeft voorafgaand aan de hoorzitting een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift (hierna: verweerschrift) met dagtekening 14 september 2021 ingediend bij de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie). Dit verweerschrift is aan gemachtigde gestuurd.
Aanvulling bezwaarschrift
Bij e-mailbericht van 30 september 2021 heeft gemachtigde een korte aanvulling op het bezwaarschrift gegeven.
Hoorzitting
Op 1 oktober 2021 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt. Het verslag is achter dit advies gevoegd. Op de hoorzitting is op verzoek van partijen door de Commissie besloten tot aanhouding van de advisering tot het besluit op het verzoek om herbeoordeling.
Besluit van 7 december 2021
Het besluit van 26 maart 2020 is gewijzigd en aangevuld bij de definitieve beschikking compensatie kot van 7 december 2021 (UHT-DC I) waarbij, na herbeoordeling, het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 33.798. Dit besluit betreft de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2015.
Nadere gegevens
Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 30 december 2021 op het besluit van 7 december 2021 gereageerd. Dit bericht is doorgestuurd aan UHT. UHT heeft bij e-mailbericht van 19 januari 2022 gereageerd. Dit bericht is doorgestuurd aan gemachtigde.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar - voor zover nog van belang- luiden als volgt.
Besluit van 26 maart 2020
Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van de artikelen 3:2 (zorgvuldige voorbereiding) en 3:46 (motivering van het besluit) van de Algemene wet bestuursrecht:
Onzorgvuldige voorbereiding
Niet bekend is de wijze waarop de nadere stukken van de gemachtigde, in reactie op de vooraankondiging van 17 december 2019, al of niet zijn meegewogen door UHT.
Het compensatiebedrag is niet inzichtelijk/dossier ontbreekt
Omdat hij het dossier (nog) niet had ontvangen, kon belanghebbende de juistheid van de berekening van het forfait voor wat betreft de hoogte van de vordering (terugvordering kinderopvangtoeslag) en/of juiste duur van de procedure in verband met de berekening van de immateriële schade niet controleren.
De juistheid van de berekening
De berekening dient als volgt te worden bijgesteld:
Voor wat betreft het jaar 2013 moet het bedrag onder element a worden verhoogd wanneer dit de kot inclusief toeslagrente moet zijn; is dat niet het geval dan moet de aftrek van € 490 komen te vervallen als dit slechts nog rente bedraagt. Afhankelijk van de bijstelling van het bedrag onder element a over het jaar 2013 zal een bijstelling van de berekening moeten plaatsvinden.
Voor wat betreft het jaar 2014 is een beperkt bedrag aan toeslagrente verrekend met een eerdere vordering en dus niet ten bate van belanghebbende gekomen. De vraag ligt voor of een verrekening met de rentecomponent ex artikel 3.1.6 van het Besluit CAF-11 juist is en is toegestaan.
Voor wat betreft de vergoeding van juridische kosten, wordt gewezen op het ingediende herzieningsverzoek en de gevoerde juridische procedures in het jaar 2018. Alhoewel het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, is wel bijstand verleend in beroep en in verzet.
Maatwerk bij compensatie materiële en immateriële schade
In plaats van toekenning van standaardbedragen had de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed moeten worden. Gemachtigde stelt dat deze reële schade ook reeds voor het primaire besluit is geduid en onderbouwd. De dienst had zelf initiatief moeten nemen tot maatwerk in plaats van te verwijzen naar een wettelijke regeling en/of een nadere beoordeling buiten het primaire besluit om door een andere commissie. Gemachtigde stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, handvatten geeft voor maatwerk.
Daarbij komt dat het forfait voor immateriële schadevergoeding ten onrechte slechts uitgaat van een bedrag van € 500 voor de genoemde periode (tot moment van volledig herstel) en gemaximeerd wordt. Hij stelt dat de immateriële schade nu juist los staat van hetgeen feitelijk is teruggevorderd en niet te plaatsen is in het wettelijk systeem.
Interpretatie immateriële schadevergoeding
De CWS interpreteert de forfaitaire vergoeding voor immateriële vergoeding als een vergoeding specifiek gericht op het compenseren van de duur van de onzekerheid waarin de ouder heeft verkeerd en de vertraging in het herstel van de onzekerheid (een vergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn). Naar het (eerdere) oordeel van de Commissie moet de werkelijke immateriële schade niet verrekend worden met de door de ouder al op grond van de Compensatieregeling ontvangen immateriële schadevergoeding” voor wat wel genoemd wordt ‘procedureleed’.
Deze benadering roept de vraag op hoe de regeling zoals die nu is vormgegeven in het Besluit CAF11 nu moet worden gezien. In ieder geval niet als een voorschot op de daadwerkelijk geleden immateriële schade, maar wel als een vergoeding voor vertragingsschade. Dit standpunt van CWS roept (te meer) de vraag op of niet per betrokken jaar een vergoeding moet worden toegekend. Immers, indien sprake is van zuivere vertragingsschade pleit dit voor een harmonisering van deze regeling met de wijze waarop in de ‘reguliere’ bestuursrechtspraak met vertragingsschade wordt omgegaan. Indien hier een verschil ontstaat is dat niet wenselijk en ook niet juridisch verdedigbaar.
Vergoeding proceskosten
Gemachtigde verzoekt om, bij gegrondverklaring, vergoeding van proceskosten voor de onderhavige procedure.
Het besluit van 1 februari 2021
Het bedrag van € 30.000 is onvoldoende gelet op het leed dat belanghebbende heeft
ondervonden en de kosten die hij heeft gemaakt naar aanleiding van het stopzetten van de kot.
Het besluit van 7 december 2021
Dit besluit moet slechts gedeeltelijk als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht worden beschouwd. Immers behalve dat wordt voorzien in de nog ontbrekende toeslagrente als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit CAF-11 voor de jaren 2012 -2014, wordt er ook compensatie toegekend voor het jaar 2015.
Specifiek ten aanzien van de compensatie over het jaar 2015 en de component immateriële schadevergoeding is van belang dat de Commissie in een eerder advies heeft overwogen dat een compensatiebeschikking in het kader van een ander CAF(vergelijkbaar) -onderzoek (over andere toeslagjaren) geen nader besluit is in de zin van artikel 6:19 Awb, hetgeen tot gevolg heeft dat er voor dit andere CAF( vergelijkbaar) onderzoek ook een afzonderlijke vergoeding voor immateriële schade toegekend behoort te worden en deze vergoedingen niet met elkaar verrekend mogen
worden.
Wordt deze overweging toegepast op het besluit van 7 december jl. dan had voor het jaar 2015 een afzonderlijke vergoeding voor de immateriële schade moeten worden toegekend. Indien UHT er vanwege praktische overwegingen voor kiest om één nader besluit te nemen, dan mag dit niet tot gevolg hebben dat de betreffende ouder dan geen recht heeft op een afzonderlijke vergoeding voor immateriële schade. Anders ontstaat een rechtsongelijkheid die uitsluitend voortvloeit uit de wijze waarop UHT een (nader) besluit neemt, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Voor zover het besluit van 7 december 2021 dan ook niet in deze afzonderlijke vergoeding voorziet, kan het geen stand houden.
De zogenaamde 3.1.6 -rente en de vergoeding immateriële schade voor de betreffende toeslagjaren moeten doorlopen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Verweer
In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift stelt UHT samengevat:
- belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar;
- het verzoek van gemachtigde om het dossier te ontvangen, is geregistreerd, hetgeen aan hem is bevestigd;
- de dienst is gebonden aan het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken (hierna Compensatieregeling) met forfaitair vastgestelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade; een aanvullende claim kan ingediend worden bij de CWS waardoor er voldoende rekening gehouden met het leed en de schade die belanghebbende heeft ondervonden;
- in de Compensatieregeling en toelichting daarop is beschreven hoe de compensatie wordt berekend en is samengesteld;
- in het besluit van 7 december 2021 is er rekening gehouden met gemiste toeslagrente;
- de einddatum van de periode waarover immateriële schade wordt vergoed, wordt conform eerdere adviezen van de Commissie bijgesteld tot aan het moment van de beslissing op bezwaar, dit geldt ook voor de toeslagrente;
- het bedrag van € 490 voor “vermindering niet ingevorderde kot 2013” moet uit de berekening worden geschrapt omdat die in 2017 is verrekend met de huurtoeslag;
- één en ander heeft gevolgen voor de berekening van de extra compensatie van 1%;
- de proceskostenvergoeding wordt toegekend voor het ingediende herzieningsverzoek over de berekeningsjaren 2013 en 2014 en voor de huidige procedure.
In het na de hoorzitting ontvangen e-mailbericht van 19 januari 2022 geeft UHT aan dat de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2015 los stond van de terugvorderingen over 2012-2014. UHT erkent wel dat over 2015 sprake is geweest van een vooringenomen behandeling, daarom heeft belanghebbende volgens UHT ook voor dat jaar recht op een compensatie volgens de CAF-11 regeling, te rekenen vanaf de in de beschikking van 30 juni 2012 genoemde datum van 12 februari 2015.
Feiten
Aan de orde zijn de berekeningsjaren 2012, 2013, 2014 en 2015. Belanghebbende had die jaren opvang voor zijn kinderen via gastouderbureau waarop het CAF-onderzoek Hawaii was gericht.
Als voorschot voor het berekeningsjaar 2012 is aan belanghebbende bij besluit van 21 november 2012 een bedrag van € 1.253 toegekend. Voor het berekeningsjaar 2013 is het voorschot bij besluit van 21 maart 2013 op een bedrag van € 5.990 gesteld.
Aan belanghebbende is voor het berekeningsjaar 2014 een voorschot bij besluit van 21 mei 2014 op € 9.860 toegekend.
Voor deze jaren vond de eerste neerwaartse correctie plaats op 7 juli 2014 (baliebrief).
Vervolgens is de toeslag voor de jaren 2012, 2013 en 2014 bij besluiten van respectievelijk 31 juli 2015, 12 juni 2015 en 27 maart 2015 op nihil gesteld.
Na een bezwaarprocedure met betrekking tot het jaar 2014 is de kot voor dat jaar nog op € 6.101 vastgesteld.
Als voorschot voor het berekeningsjaar 2015 is aan belanghebbende bij besluit van 21 augustus 2015 een bedrag van € 5.495 toegekend.
De eerste neerwaartse correctie vond plaats op 12 februari 2015.
Vervolgens is de toeslag voor dit jaar bij besluit van 28 april 2017 op nihil gesteld.
Belanghebbende heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, vervolgens beroep en verzet. Het bezwaarschrift is niet ontvankelijk verklaard, het beroep en verzet (kennelijk) ongegrond.
In eerste instantie zijn door UHT alleen de jaren 2012 tot en met 2014 beoordeeld voor compensatie.
Omdat belanghebbende betrokken is geweest bij het CAF 11-onderzoek, is hem voor deze jaren bij beschikking van 26 maart 2020 een definitieve compensatie CAF 11 toegekend van € 21.664.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde namens belanghebbende het onderhavige bezwaarschrift ingediend.
Vervolgens heeft hij op 20 mei 2021 een verzoek tot herbeoordeling kot met betrekking tot het toeslagjaar 2015 gedaan.
Omdat er ook bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over het toeslagjaar 2015 fouten bleken te zijn gemaakt, heeft UHT bij brief van 30 juni 2021 het compensatiebedrag gewijzigd en aangevuld en (voorlopig) vastgesteld op € 29.126; het jaar 2015 is meegenomen in de berekening. Er volgde geen betaling vanwege het feit dat deze nieuwe integrale beoordeling onder de reeds toegekende € 30. 000 bleef.
Vervolgens is dit besluit bij beschikking van 7 december 2021 opnieuw gewijzigd en is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 33.798.
De toegekende compensatie bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in de
Compensatieregeling.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
Compensatieregeling), gedateerd:
o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904; - Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
- Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling kot),
Staatscourant 19 maart 2021, 14691, hierna: Catshuisregeling; - Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en de bestreden besluiten
Het besluit van 26 maart 2020
Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb:
Onzorgvuldige voorbereiding
De Commissie is van mening dat door gemachtigde onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Gemachtigde heeft niet verder aangegeven welke nadere stukken, in reactie op de
vooraankondiging van 17 december 2019, hadden moeten worden meegewogen.
Het compensatiebedrag is niet inzichtelijk/dossier ontbreekt
De Commissie volgt gemachtigde wel in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk is: bij de bij het besluit gevoegde berekeningstabel ontbreekt een duidelijke toelichting en verwijzing naar onderliggende stukken c.q. beschikkingen.
In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Naar het oordeel van de Commissie is belanghebbende door deze gang van zaken echter niet benadeeld; aan de hand van het aan gemachtigde toegestuurde verweerschrift van UHT met bijlagen en de later overgelegde LIC-overzichten is de berekening te herleiden tot de in de berekeningstabel genoemde bedragen. Het motiveringsgebrek kan dan ook met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd worden.
De Commissie adviseert de dienst toekomstige besluiten van een deugdelijke motivering te voorzien
De juistheid van de berekening
De Commissie heeft nota genomen van de toezegging van UHT ter hoorzitting dat het bedrag van € 490 dat onder element e van de compensatieberekening is opgenomen, uit de berekening zal worden geschrapt omdat dit is verrekend met de huurtoeslag.
Zoals al eerder in een van haar adviezen (BAC 2020-052) beantwoordt de Commissie de principiële vraag van gemachtigde of de toeslagrente die is verrekend op een openstaande vordering, over de band van de Compensatieregeling alsnog in mindering kan worden gebracht op de vergoeding ex artikel 3.1.6 van dit besluit bevestigend. Dit volgt uit paragraaf 5, tweede gedachtestreepje, laatste volzin van het CAF-compensatiebesluit. De stelling van gemachtigde dat op deze wijze de rente niet
ten gunste van de belanghebbende is gekomen, kan de Commissie niet volgen. Als een bedrag aan toeslagrente waar de belanghebbende recht op heeft, is verrekend met een schuld van belanghebbende, dan is dat ten bate gekomen van belanghebbende; zijn schuld is immers daardoor in omvang afgenomen.
Gemachtigde vraagt om proceskostenvergoeding voor de in 2018 door gevoerde
procedures en voor het door hem ingediende herzieningsverzoek. De in 2018 ingediende beroep- en verzetschriften tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaarschrift zijn beide (kennelijk) ongegrond verklaard.
UHT geeft in haar schriftelijke reactie aan dat het niet toekennen van proceskostenvergoeding voor het indienen van het herzieningsverzoek voor 2013 en 2014 ambtshalve zal worden gecorrigeerd. Er wordt 1 procespunt toegekend, met wegingsfactor 2. De Commissie sluit zich daarbij aan. De Commissie overweegt daarnaast (zie ook haar eerdere advies BAC 2020-053) dat belanghebbende
op grond van vooringenomenheid is gedwongen tot handelen, onder andere tot het indienen van de beroep/verzetschrift en het herzieningsverzoek. De Commissie is van oordeel dat het te laat indienen van het betreffende bezwaarschrift niets afdoet aan de door het handelen van de Belastingdienst in het leven geroepen noodzaak om professionele rechtsbijstand in te schakelen, en geeft daarom UHT in overweging ook een proceskostenvergoeding voor de in 2018 gevoerde procedures zaken toe te
kennen en daarbij € 759 per procespunt te hanteren.
Het betreft hier 1 procespunt voor het beroepschrift en een 0,5 procespunt voor het verzetschrift met voor beide een wegingsfactor 2
Maatwerk bij vergoeding van materiële en immateriële schade
De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.
De interpretatie vergoeding immateriële schade
Zoals de Commissie al in eerdere adviezen (2020.024/2020.026) heeft overwogen is zij van mening dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren, omdat het lang heeft geduurd totdat de compensatie definitief werd berekend. Deze interpretatie verschilt niet met die van de CWS die stelt dat de vergoeding van immateriële schade een vergoeding is specifiek gericht op de het compenseren van de duur van de onzekerheid waarin de ouder heeft verkeerd en de vertraging in het herstel van de onzekerheid. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere standpunt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op grond van de Compensatieregeling niet toegekend
wordt per toeslagjaar, maar voor het totale tijdvak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft.
Het besluit van 1 februari 2021
Nu met het gewijzigde besluit van 7 december 2021 het definitieve compensatiebedrag hoger is dan € 30.000 is naar de mening van de Commissie het procesbelang van belanghebbende bij beoordeling van het aanvullende compensatiebesluit van 1 februari 2021 komen te vervallen. Hieruit volgt dat de bezwaren die op dit besluit betrekking hebben niet-ontvankelijk moeten worden
verklaard.
Het besluit van 7 december 2021
De Commissie deelt de mening van gemachtigde dat het besluit van 7 december 2021 slechts gedeeltelijk als een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd. Immers wordt bij dit besluit ook compensatie toegekend voor het jaar 2015. UHT geeft in haar e-mailbericht van 19 januari 2022 aan dat de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2015 los stond van de terugvorderingen over 2012-2014. Wel erkent UHT dat de belanghebbende ook voor 2015 vooringenomen is behandeld. Een en ander brengt mee dat voor het jaar 2015 een afzonderlijke vergoeding voor de immateriële schade moet worden toegekend. De periode waarover deze schade dient te worden vergoed, loopt van de datum van de in de beschikking van 30 juni 2021 genoemde datum van 12 februari 2015 tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie verwijst ook naar hetgeen zij heeft overwogen in haar advies van 9 februari 2022 (BAC 2021-195).
Toeslagrente
De Commissie adviseert om alle in rekening gebrachte en betaalde toeslagrente, conform eerdere adviezen van de Commissie te vergoeden onder element a van de compensatieberekening. Dat heeft ook invloed op de 25% voor materiële schade
Vergoeding proceskosten Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen, namelijk € 759.
Samenvatting en advies
De Commissie adviseert UHT om het compensatiebedrag bij te stellen en adviseert:
- het bedrag van € 490 dat onder element e van de compensatieberekening is opgenomen uit de berekening te schrappen;
- in rekening gebrachte en betaalde toeslagrente te vergoeden onder element a van de compensatieberekening; dit heeft ook invloed op de 25% voor materiële schade;
- de vergoeding voor immateriële schade voor het toeslagjaar 2015 te berekenen vanaf 12 februari 2015, zijnde de datum van de eerste neerwaartse correctie in het kader van het betreffende onderzoek;
- de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag en de immateriële schadevergoeding voor alle toeslagjaren in geding te berekenen tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de in 2018 gevoerde procedures en voor het door gemachtigde ingediende herzieningsverzoek op de in het advies aangegeven wijze;
- de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
- het bezwaarschrift dat gericht is tegen het besluit van 1 februari 2021 niet-ontvankelijk te verklaren;
- de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te
compenseren, daarvoor een wegingsfactor 2 voor elk van de procespunten toe te kennen en daarbij eveneens € 759 per procespunt te hanteren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter