Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-049

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 3b

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: 28 april 2021

Overdracht advies aan UHT: 5 augustus 2021

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende], ingediend door haar [gemachtigde], is gericht tegen de beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 3b) van de Belastingdienst /Toeslagen (hierna: de dienst). De compensatie is aan belanghebbende toegekend, omdat zij deel uit heeft gemaakt van het onderzoek CAF 11.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172, hierna: Compensatieregeling) is aan haar een bedrag van € 23.801 toegekend.

De toegekende compensatie aan belanghebbende bestaat uit verschillende elementen.

Procesverloop

Belanghebbende heeft op 17 december 2019 het voornemen ontvangen voor een
compensatie CAF 11 van € 20.026. Op het voornemen is gereageerd door gemachtigde op 10 en 12 februari 2020.

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de dienst belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 23.801. Gemachtigde heeft pro forma bezwaar ingediend op 6 mei 2020 en de gronden van bezwaar aangevuld op 21 september 2020.

Bij brief van 18 februari 2021 heeft de dienst een verweerschrift ingediend bij de
Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie).

Bij brief van 20 april 2021 heeft gemachtigde zittingsaantekeningen ingediend. Tijdens de zitting heeft gemachtigde nog nadere stukken ingediend van betalingen die
belanghebbende heeft verricht.

Bij beschikking van 1 februari 2021 is aan belanghebbende een aanvulling van de compensatie tot € 30.000 toegekend: te weten € 6.199 gebaseerd op het Besluit
forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling, Staatscourant 19 maart 2021 nr. 14691, hierna te noemen de Catshuisregeling. De Catshuisregeling heeft terugwerkende kracht tot en met 26 januari 2021.

Op verzoek van gemachtigde is het bezwaarschrift met aanvullende stukken doorgestuurd naar de Commissie Werkelijke Schade. Bij brief van 18 december 2020
heeft de secretaris van de Commissie deze doorzending aan belanghebbende bevestigd.

Op 28 april 2021 vond de hoorzitting inzake het bezwaarschrift plaats. Tijdens de
hoorzitting zijn door de gemachtigde en de Commissie nadere vragen gesteld aan de
dienst over de in de compensatiebeschikking genoemde bedragen. Op 4 mei 2021 heeft de dienst een reactie op deze vragen en een toelichting op de berekening ingediend. Gemachtigde heeft op 6 juni 2021 een reactie hierop ingediend.

Gronden van bezwaar

Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van de artikelen 3:2 (zorgvuldige
voorbereiding) en 3:46 (motivering van het besluit) van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). De reden hiervoor is het ontbreken van het (bezwaar)dossier en de wijze waarop de nadere stukken van de gemachtigde, in reactie op de vooraankondiging van 17 december 2019, al of niet zijn meegewogen door de dienst. Daarnaast is het compensatiebedrag niet deugdelijk gemotiveerd, meer in het bijzonder wat betreft de volgende onderdelen in de berekeningstabel bij de bestreden beschikking.

Compensatiebedrag

Een overzicht van de toekenningen, aflossingen en verrekeningen over de relevante jaren ontbreekt. Zo heeft belanghebbende de kinderopvangtoeslag over 2012 terugbetaald met uitzondering van een bedrag van € 42. Bij brief van 5 april 2017 is een bedrag van € 12.503 teruggevorderd over het jaar 2013. Dit bedrag is hoger dan de toegekende kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 12.082 over het jaar 2013. Dit betekent dat er een rentecomponent in zit.

Immateriële schadevergoeding

Er is bezwaar tegen het tijdvak voor de berekening van immateriële schadevergoeding;
de datum van de brief met het verzoek om inlichtingen (zogenoemde baliebrief) geldt als aanvangsdatum, omdat daarmee het onderzoek, dat tot de eerste neerwaartse
correctiebeschikking heeft geleid, is gestart en belanghebbende van dit onderzoek ook
last kreeg. Voor de einddatum geldt de datum van volledig herstel. Ook is er bezwaar
gemaakt tegen de berekening van de immateriële schadevergoeding; deze start bij de
bijstelling in het eerste toeslagjaar en loopt als één traject door in plaats van dat er
cumulatie van toekenning per toeslagjaar plaatsvindt.

Rente en invorderingskosten

Bij de compensatie voor rente en invorderingskosten is niet voorzien in de
rentevergoeding ex artikel 3.1.6 van de Compensatieregeling.

Verrekening

Naar aanleiding van de aangekondigde kwijtschelding van publieke schulden is van belang dat deze schulden na de datum van kwijtschelding juridisch gezien niet meer
bestaan. Ook KOT-schulden maken onderdeel uit van deze regeling. Deze bedragen mogen daarom niet in mindering worden gebracht omdat deze na kwijtschelding niet
meer bestaan.

Proceskosten

Vergoeding juridische bijstand de vergoeding wordt toegekend tegen een bedrag van € 525 terwijl de huidige waarde per punt thans € 534 bedraagt.

Extra compensatie

Vergoeding van extra compensatie van 1%; berekenen over het bijgestelde compensatiebedrag in de beslissing op bezwaar.

Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van [twee gastouderbureaus]
(2011 en aanvang 2012). Het dossier is toegeschreven op het CAF 11 onderzoek van het eerste gastouderbureau. Niet duidelijk is of belanghebbende ook onderwerp is geweest in het onderzoek in het tweede gastouderbureau.

Exceptieve toets

De compensatieregeling gaat uit van standaardbedragen in plaats van maatwerk.
Daarmee voldoet de regeling niet aan de exceptieve toets c.q. is de regeling in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Met name de vergoeding van materiële schade en de
immateriële schade voldoen daar niet aan. Daarbij komt dat de Compensatieregeling de hoogte van de compensatie (mede) afhankelijk stelt van de bedragen die (destijds) zijn teruggevorderd c.q. terugbetaald.

Catshuisregeling en beschikking van 1 februari 2021

De Catshuisregeling en de beschikking van 1 februari 2021 voldoen niet aan een
exceptieve toetsing wegens strijdigheid met het evenredigheids- en het
gelijkheidsbeginsel. Het forfaitaire bedrag van € 30.000 staat los van de hoogte van het teruggevorderde bedrag, de duur van alle procedures of de daadwerkelijke grondslag van de geleden schade (CAF, OGS (opzet/grove schuld) of een andere grondslag). Hierdoor ontvangen belanghebbenden die meer schade hebben geleden relatief minder of geen compensatie op grond van deze regeling dan anderen. Naast dit bezwaar, zijn de eerder aangevoerde bezwaren tegen het initiële bestreden besluit eveneens gericht tegen het nieuwe besluit van 1 februari 2021 op grond van artikel 6:19 eerste lid Awb.

Ter zitting heeft gemachtigde zijn zorg uitgesproken over de verschillende regelingen die naast elkaar bestaan. Deze zijn ingewikkeld en werken elkaar tegen en daarbij is het niet duidelijk wat het karakter van de regelingen is. De CAF 11-zaken dateren van voor allerlei bijstellingen. De dossiers zijn niet compleet. Gemachtigde pleit voor een
werkwijze waarmee een volledige herbeoordeling kan plaatsen vinden en zaken snel
kunnen worden opgelost.

Verweer

In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift wordt door de dienst – samengevat – gesteld dat het bezwaar gegrond is voor zover het de vergoeding voor juridische bijstand betreft. Verder is er bij de berekening van de compensatie geen rekening gehouden met de toeslagrente. De dienst verklaart de aanpassing van deze
compensatiebedragen/elementen mee te nemen in de beslissing op bezwaar, evenals de aanpassing van het extra compensatiebedrag van 1%. Voor het overige is de
compensatie volgens de dienst conform de toepasselijke regelgeving vastgesteld. Daarbij onderkent de dienst dat het persoonlijke dossier van belanghebbende (nog) niet is verstrekt; het bezwaarschrift wordt daarom door de dienst tevens aangemerkt als een verzoek tot het opvragen hiervan. De besluiten zijn zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd.

De dienst heeft zich tijdens de hoorzitting van 28 april 2021, samengevat, als volgt
uitgelaten over de bezwaren van gemachtigde.

Compensatieberekening

De dienst geeft aan dat een overzicht van aflossingen en verrekeningen niet standaard
bij het dossier zitten. De dienst heeft dit overzicht bij nadere reactie van 4 mei 2021
aangeleverd. De dienst verklaart dat het toeslagbedrag in het jaar 2013 (te weten € 12.082) lager is dan het zogenoemde aanslagbedrag in het schuldoverzicht van €12.503. Het verschil is daarmee te verklaren dat in het aanslagbedrag tevens
toeslagrente voor een bedrag van € 421 is meegerekend. De dienst zal de gemiste
toeslagrente in de beslissing op bezwaar opnemen onder post d.

Startdatum compensatie immateriële schade

De aanvangsdatum voor de berekening van de immateriële schadevergoeding is de datum van de melding (in het Toeslagensysteem) die geleid heeft tot de eerste neerwaartse correctie van de toeslag. Volgens de dienst is dit 15 juli 2014. Het opvragen van informatie is handeling in het kader van CAF 11-onderzoek, maar een bevoegdheid van de dienst.

De beschikking van 26 maart 2020 ziet op de jaren 2012-2014 en op een gezamenlijk
onderzoek bij en [ ] maakte geen deel uit van het CAF 11- onderzoek, maar was een fraudeonderzoek. Ten aanzien van het jaar 2011 dient contact te worden opgenomen met de persoonlijk zaakbehandelaar; het jaar is niet meegenomen in het bestreden besluit. In de regeling van de opzet of grove schuld is in onderdeel 1 opgenomen dat ouders die recht hebben op een CAF 11-compensatie niet in aanmerking komen voor die regeling omdat de compensatieregeling CAF 11 ruimer is.

Overige bezwaren

De dienst is het eens met gemachtigde om alles in een zo vroeg mogelijk stadium en in
samenspraak met de persoonlijk zaakbehandelaar zo compleet mogelijk op te pakken,
zodat er samenhang ontstaat en er maar een procedure gevoerd hoeft te worden.

Vaststaande feiten

Vaststaat dat aan belanghebbende voor de berekeningsjaren 2012 (€ 10.797), 2013
(€ 12.082) en 2014 (€ 12.082) kinderopvangtoeslag is toegekend voor een
totaalbedrag van € 34.961. De kinderopvangtoeslag is vervolgens voor deze jaren op
nihil gesteld. Na bezwaren en (hoger) beroep is de kinderopvangtoeslag alsnog
vastgesteld op in totaal € 27.730 (€ 8.970 voor 2012, € 9.339 voor 2013 en
€ 9.421 voor 2014). Daarnaast zijn er griffierechten (€ 296) en proceskosten in
bezwaar en hoger beroep (€ 980 + € 1.024 + € 2.048 = € 3.152) vergoed en is een bedrag van € 500,vergoed in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de dienst rente toegekend aan belanghebbende, in totaal € 4.709.

Vaststaat ook dat bij beschikking van 26 maart 2020 een definitieve compensatie CAF 11 aan belanghebbende is toegekend van € 23.801. Daarnaast staat vast dat het
onderdeel van het bezwaarschrift dat een verzoek om aanvullende vergoeding van
werkelijke schade betreft, is doorgezonden naar de Commissie Werkelijke Schade (zie
onder procesverloop). Bij beschikking van 1 februari 2021 heeft de belanghebbende een besluit ontvangen op grond van de Catshuisregeling waarbij het compensatiebedrag is aangevuld tot € 30.000.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd:
    o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag) Staatscourant 19 maart 2021 nr. 14691.

Ontvankelijkheid

De dienst heeft het pro forma bezwaarschrift ontvangen op 7 mei 2020. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld op 21 september 2020. Het bezwaar is tijdig ingediend en voldoet ook overigens aan de in de Algemene wet bestuursrecht gestelde eisen voor ontvankelijkheid.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift en de zittingsaantekeningen bezwaren
aangevoerd in verband met de exceptieve toetsing van de Compensatieregeling en de
Catshuisregeling. De Bezwaarschriftencommissie zal eerst deze bezwaren behandelen en daarna ingaan op de overige bezwaren.

Compensatieregeling

De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. De
Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25%
van het compensatiebedrag, en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke
schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de
Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de
compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.

Catshuisregeling

Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel
mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen
getroffen. Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na aanvankelijk een lichte toets, in aanmerking komen, de zogenaamde
Catshuisregeling.

Aangevoerd is dat de regeling zich als zodanig, in abstracto, niet verenigt met het
evenredigheidsbeginsel in samenhang met het gelijkheidsbeginsel. Het eerste beginsel
vergt evenredigheid van nadelige gevolgen ten opzichte van de nagestreefde doelen. Het tweede beginsel houdt onder meer in dat ongelijke gevallen juist ongelijk behandeld worden naar de mate waarin zij verschillen. De Commissie begrijpt het bezwaar tegen de Catshuisregeling zo, dat beide rechtsbeginselen in hun onderlinge samenhang gezien, zich verzetten tegen een regeling die uitgaat van een lumpsum in plaats van maatwerk. Gebrek aan maatwerk (met daaraan verbonden gebrek aan erkenning van individuele situatie van de ouder) vormt in die lezing het negatieve gevolg van de keuze voor een lumpsumregeling. Het exceptief bezwaar houdt in dat dit niet opweegt tegen het doel (het belang) van snelle, ruimhartige tegemoetkoming van een grote groep gedupeerde ouders. Gebrek aan maatwerk leidt tot uniforme behandeling van mensen in uiteenlopende situaties. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gedupeerden die wel en met grote moeite, of juist niet, (terug)betaald hebben, toen hun aanspraak op kinderopvangtoeslag vanwege een van de CAF-onderzoeken werd gecorrigeerd.

De Commissie onderkent dat forfaitaire regelingen en met name een lumpsumregeling
binnen het samenstel van regelingen dat beoogt het ongekend onrecht te compenseren, de hersteloperatie minder responsief maken. Immers, waar (eerst) een forfaitaire regeling of lumpsumregeling toepassing vindt, zijn de omstandigheden van het individuele geval (aanvankelijk) slechts in beperkte mate bepalend, terwijl vanuit het oogpunt van mensenrechtenbescherming maatwerk in bepaalde omstandigheden
geboden kan zijn. Vanuit dit laatste perspectief geldt evenwel dat uiteindelijk de
toepassing van alle regels en beleid in het individuele geval proportioneel moet zijn. Er
moeten inspanningen getroost worden om tot een individuele beoordeling te komen,
maar daarmee is niet gezegd dat alle onderdelen van het samenstel van regelingen van
maatwerk uit dienen te gaan.

De Catshuisregeling op zichzelf kan inderdaad, zoals is aangevoerd, in individuele
gevallen ongelijk uitwerken. Naarmate van gedupeerden onrechtmatig een geringer
bedrag aan de kinderopvangtoeslag is teruggevorderd, komen zij binnen de bandbreedte van € 30.000 in aanmerking voor een hogere aanvullende compensatie. Dit is een bezwaar dat inherent is aan de lumpsumregeling, zoals door het kabinet is vastgesteld.

De kinderopvangtoeslagaffaire heeft een nog niet exact bepaalde, maar grote groep
belanghebbenden ernstig geraakt. Velen van hen zijn voor opeenvolgende jaren
gedupeerd door in allerlei opzicht onrechtmatige terugvorderingen waarbij
vooringenomenheid en hardheid bij de invordering voorop hebben gestaan. Zij en hun
kinderen zijn in hun maatschappelijk functioneren ernstig belemmerd. Het kabinet heeft met de Catshuisregeling een uniforme, praktische regeling gemaakt en, met
inachtneming van alle belangen, beoogd een grote groep van de gedupeerden snel
tegemoet te komen. Dit laatste is een legitiem doel. De regeling voorziet erin dat
Belastingdienst/Toeslagen na toekenning van het forfaitaire bedrag op een later moment het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van een van de (forfaitaire) herstelregelingen bij beschikking vast zal stellen. Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast dit bedrag van € 30.000 in aanmerking komen voor een aanvullende vergoeding voor hogere en werkelijk geleden (materiële en immateriële) schade, staat de weg open naar de Commissie Werkelijke Schade.

Alles overziende acht de Commissie deze aanpak in brede zin te billijken (zie BAC 2020- 015). Daarbij heeft de Commissie in aanmerking genomen dat het
evenredigheidsbeginsel, als alle beginselen, weliswaar (in toenemende zin) een grote
werking, maar geen absolute werking heeft. Het zal steeds moeten worden afgewogen, zoals in dit geval tegen het belang een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAF-beleid snel een (begin van) compensatie te bieden. Het hiervoor beschreven samenstel van compensatieregelingen, en de plaats van de Catshuisregeling daarbinnen, leidt niet zonder meer tot een onaanvaardbare of overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang is dat in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. De Commissie sluit niet uit dat aan haar nog exceptieve bezwaren voorgelegd zullen worden, die specifieke elementen van de Catshuisregeling betreffen en tot een ander standpunt kunnen nopen.

Toegekende compensatie bij beschikking van 26 maart 2020

Rente op grond van artikel 27 Awir (a)

De dienst verklaart dat het toeslagbedrag in het jaar 2013 (te weten € 12.082) lager is dan het zogenoemde aanslagbedrag in het schuldoverzicht van € 12.503. Het verschil is ontstaan doordat in het aanslagbedrag tevens toeslagrente tot een bedrag van € 421 is opgenomen. De dienst is voornemens de te compenseren toeslagrente in de beslissing op bezwaar op te nemen onder post d. Gemachtigde stelt dat de rente op belanghebbende blijft drukken omdat – indien de rente niet zou meelopen – het bedrag onder post e2 lager zou zijn en bijgevolg het bedrag onder post a hoger.

In het advies in de zaak BAC 2020-0024 heeft de Commissie geadviseerd om een
compensatie voor aan belanghebbende op grond van artikel 27 Awir in rekening
gebrachte (toeslag)rente op te nemen in het zogenoemde eerste element van de
compensatie, dat is het bedrag onder a. In de beslissing op het bezwaar in die zaak heeft de dienst evenwel vermeld dat de BAC in haar advies in die zaak zou hebben geadviseerd om dat compensatiebedrag op te nemen onder het element d van de compensatie. Die opvatting berust op een onjuiste lezing van het eerdere advies van de BAC.

In de zaak BAC 2020-0024 ging het om aan een belanghebbende in rekening gebrachte toeslagrente, die door de dienst nadien ook ten laste van de belanghebbende was verrekend met een hem toekomend bedrag. In dit geval gaat het om een in rekening gebracht bedrag aan toeslagrente, dat niet is betaald, verrekend of ingevorderd, en dat door de dienst is opgenomen onder de post e2 voor het op het te compenseren bedrag in mindering te brengen bedrag wegens ‘niet ingevorderde KOT’. Ook in zo’n geval adviseert de Commissie het bedrag van de aan de belanghebbende bij de terugvordering van KOT op grond van artikel 27 Awir in rekening gebrachte (toeslag)rente op te nemen bij de berekening van de toe te kennen compensatie onder element a, conform het advies van de Commissie in de zaak BAC 2020-0024. Het komt de Commissie voor dat ook de logica voor dit standpunt pleit. Als er reden is om – zoals de dienst heeft gedaan – het bedrag aan (op de te verlenen compensatie in mindering te brengen) ‘niet ingevorderde KOT’ ruim op te vatten, inclusief in rekening gebrachte, maar niet ingevorderde Awir-rente/toeslagrente, dan valt niet in te zien waarom die rentecomponent niet zou moeten worden opgenomen in het bedrag onder post a.

Rente en invorderingskosten (d)

De Commissie benadrukt dat het compensatiebedrag voor rente en invorderingskosten in het algemeen ten minste gelijk moet zijn aan het bedrag dat aan belanghebbende in rekening is gebracht voor betaalde dan wel met haar verrekende rente en invorderingskosten. Ook mag de aftrekpost onder e2 geen component aan (niet ingevorderde) rente en kosten bevatten. De Commissie geeft de dienst daarom in
overweging om bij de heroverweging in de beslissing op bezwaar alsnog een duidelijke
toelichting bij de berekeningstabel op te nemen met verwijzing naar onderliggende
beschikkingen en zo nodig, indien de heroverweging daartoe aanleiding geeft, de
betreffende bedragen in het voordeel van belanghebbende bij te stellen.

De rente zoals beschreven in het Compensatiebesluit (onderdeel 3.1.6.) wordt vergoed
over het aldus berekende compensatiebedrag. Naar de mening van de Commissie wordt hiermee bedoeld het bedrag aan compensatie na toepassing van de criteria van het Compensatiebesluit en niet de aanvulling van het bedrag tot € 30.000 op grond van de Catshuisregeling. In de beslissing op bezwaar kan deze rente worden meegenomen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag, met terugwerkende kracht voor het tijdvak waarvoor de (forfaitaire) compensatie(berekening) geldt.

Verrekening compensatie met terugbetaling (e); kwijtschelding van publieke schulden

De Commissie kan gemachtigde niet volgen in zijn betoog dat KOT-bedragen die aan
belanghebbende worden kwijtgescholden, in de berekening van compensatie niet langer als “niet ingevorderde KOT-schuld” in mindering gebracht mogen worden. Weliswaar bestaan publieke schulden (zoals niet-ingevorderde KOT) bij een schone lei niet meer, maar de Commissie huldigt het uitgangspunt dat geen compensatie dient te worden toegekend voor bedragen die door belanghebbende niet betaald zijn en ook niet meer door belanghebbende behoeven te worden betaald.

Juridische bijstand (f)

De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van de toezegging van de dienst
om in zijn beslissing op bezwaar de proceskosten opnieuw te berekenen. De Commissie geeft de dienst in overweging om in CAF 11zaken ‘wegens bijzondere omstandigheden’(artikel 2 derde lid van het Besluit proceskosten) af te wijken van de forfaitaire regeling. De door de Commissie Donner geconstateerde institutionele vooringenomenheid van de dienst in CAF 11 zaken, de intensiteit en de daaraan verbonden dynamiek, kan volgens de Commissie als een ‘bijzondere omstandigheid’ worden beschouwd op grond waarvan afwijking van de forfaitaire bedragen mogelijk is.

Daarbij komt dat de bezwaarprocedures in verband met de CAF 11- compensatiebesluiten intensief zijn voor gemachtigden, in die zin dat andere specifieke (juridische) kennis wordt gevraagd dan in doorsnee bestuurszaken. Zo moeten beschikkingen c.q. compensatieberekeningen soms tot in detail worden bestudeerd.

Vanwege de ‘bijzondere omstandigheid’ die geldt voor belanghebbenden in de CAF 11- (en vergelijkbare) zaken geeft de Commissie de dienst in overweging om in alle CAF 11- bezwaarprocedures voor alle proceshandelingen in het gehele dossier de maximale waarde per procespunt van € 748 te hanteren.

Wat betreft het aantal procespunten bepaalt de Compensatieregeling dat de
wegingsfactor 2 (gewicht van de zaak: zeer zwaar) van toepassing is. Daarnaast kunnen naar analogie van de Subsidieregeling procespunten per proceshandeling worden toegekend.

Hiermee wordt bereikt dat gedupeerden in CAF 11 zaken een forfaitaire vergoeding
ontvangen die gemiddeld genomen de werkelijke gemaakte kosten zal dekken. De
oprekking zal tevens tot gevolg hebben dat belanghebbenden in de regel een onnodige processtap naar de Commissie Werkelijke Schade wordt bespaard.

De Commissie beveelt de dienst aan in nauw overleg met gemachtigde vast te stellen in welke procedures namens belanghebbende door hem en zijn voorganger(s)
rechtsbijstand is geboden en de uitkomst hiervan te verwerken in de beslissing op
bezwaar.

Immateriële schade (b)

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit het CAF 11 besluit is een
vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie. De gemachtigde heeft de stress
benadrukt die de belanghebbende ervaren heeft en nog steeds ervaart.

Voor de berekening van het tijdvak voor (veronderstelde) immateriële schade geeft de
Commissie de dienst in overweging om als aanvangsdatum de datum van de brief met
het verzoek om inlichtingen te nemen (zgn. baliebrief). Dat is de datum waarop het
CAF-onderzoek, dat tot de eerste neerwaartse correctiebeschikking heeft geleid, is
gestart en belanghebbende er last van krijgt. En als einddatum heeft te gelden het
moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit sluit aan bij de ratio van
vergoeding van veronderstelde immateriële schade. Deze brief ontbreekt in het dossier. De dienst heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze brief enkele maanden eerder verstuurd wordt. De compensatie van de immateriële schade wordt, gelet op de regeling, niet toegekend per individuele stopzetting per toeslagjaar, maar voor de totale periode tussen de initiële intrekking van de kinderopvangtoeslag en de datum van de beslissing op bezwaar.

Extra compensatie van 1% voor vermogenstoename (g)

De Commissie onderschrijft het standpunt van de dienst om de aanpassing van dit
compensatiebedrag op te nemen in de beslissing op bezwaar.

Catshuisregeling en de beschikking van 1 februari 2021

Bij beschikking van 1 februari 2021 is aan belanghebbende een aanvullend forfaitair
bedrag tot € 30.000 toegekend op grond van de Catshuisregeling. De Commissie
concludeert dat er voldoende aanleiding is om het Besluit van 1 februari 2021 te
beschouwen als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 Awb. Het kabinet omschrijft deze regeling – in de toelichting - ook als een aanvullende maatregel. De Commissie wijst er op dat de feitelijke grondslag, evenals de bevoegdheidsgrondslag (artikel 49b Awir) dezelfde zijn als die van het primaire besluit. Voorts heeft, vanuit het oogpunt van rechtsbescherming, deze benadering van belanghebbende de voorkeur en is in lijn met het karakter van en de samenhang tussen deze regelingen.

Uit deze samenhang volgt dat de bij de hoorzitting aangevoerde bezwaren reeds daarom niet apart behandeld behoeven te worden. De bezwaren zijn besproken tijdens de hoorzitting en partijen hebben kunnen reageren op de bezwaren. De Commissie heeft ook haar vragen kunnen stellen en ziet dan ook geen noodzaak de behandeling van de onderhavige zaak hiervoor aan te houden.

Belanghebbende heeft de eerste twee maanden van 2012 gebruik gemaakt van
gastouderbureau [ ]. Vanaf maart 2012 maakte zij gebruikt van gastouderbureau [ ]. Bij de beschikking van 26 maart 2020 is er compensatie toegekend voor de periode 2012-2014. Er is volgens de dienst sprake van een “gezamenlijk” onderzoek dat heeft geleid tot een beschikking. De Commissie ziet daarom geen grond om aan te nemen dat over 2012 geen volledige compensatie CAF 11 heeft plaatsgevonden.

Over andere toeslagjaren dan 2012-2014 kan de Commissie binnen het bestek van deze adviesprocedure geen inhoudelijk standpunt innemen, omdat er geen
compensatiebeschikkingen voorliggen die op die jaren zien.

CWS

De commissie adviseert om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan
belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen wat betreft de jaren 2012-2014 en niet al mede een beslissing is op haar verzoek om vergoeding van werkelijke schade.

Samenvatting en advies

Samengevat stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie zich op het standpunt dat
belanghebbende in haar bezwaar moet worden ontvangen en een beslissing op bezwaar te nemen in lijn met dit advies.

Zo adviseert de Commissie om voor de berekening van het tijdvak voor (veronderstelde) immateriële schade als aanvangsdatum de datum van de brief met het verzoek om inlichtingen te nemen (zgn. baliebrief) en als einddatum het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. Voorts adviseert de Commissie het bedrag van de aan de belanghebbende bij de terugvordering van KOT op grond van artikel 27 Awir in rekening gebrachte (toeslag)rente op te nemen bij de berekening van de toe te kennen compensatie onder element a. Verder adviseert zij om compensatie voor juridische bijstand vast te stellen en deze te vergoeden volgens het hoogste tarief voor de hoogste aantal punten voor alle proceshandelingen in het gehele dossier. Tevens adviseert zij om de aanpassing van de extra compensatie van 1% voor vermogensschade en de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag. Bij het opstellen van de beslissing op bezwaar adviseert de Commissie de dienst om de daarin opgenomen bedragen op het eerste gezicht herkenbaar en begrijpelijk te laten zijn voor belanghebbende. Dit geldt met name voor de verrekening van de terugbetaling door belanghebbende.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter