Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01795

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 30 maart 2021 met kenmerk UHT-DC-I A

Hoorzitting: 15 januari 2025 om 13:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 30 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT
genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2018 en 2019.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Blijkens een dossiernotitie van UHT heeft belanghebbende op 3 juni 2020
    telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna:
    KOT) over het jaar 2006. Blijkens de toelichting ziet het verzoek op de jaren 2018
    en 2019.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 8 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2018 en 2019 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende meegedeeld dat zij
    geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2018 en 2019.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 11 mei 2021, ingekomen op 18 mei 2021,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 3 juli 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Belanghebbende is voor hoorzittingen gepland op 5 oktober 2023, 29 november
    2023, 14 mei 2024 en 23 juli 2024 door de Commissie uitgenodigd om aanwezig
    te zijn bij de hoorzitting. Belanghebbende heeft voor alle hiervoor genoemde
    uitnodigingen uitstel gevraagd en deze zijn telkens gehonoreerd door de
    Commissie. Op 1 oktober 2024 is belanghebbende wederom uitgenodigd voor het
    bijwonen van een hoorzitting op 15 januari 2025. Ook voor deze hoorzitting heeft
    belanghebbende om uitstel gevraagd. Dit uitstel is niet gehonoreerd. Aan
    belanghebbende is meegedeeld dat de hoorzitting digitaal doorgang zal vinden.
    Belanghebbende heeft op 15 januari 2025 schriftelijk aangegeven niet deel te
    nemen aan de hoorzitting.
  • Op 15 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

Berekening terugvorderingen KOT 2018 en 2019
Belanghebbende voert aan dat de berekening van de teruggevorderde bedragen KOT
2018 en 2019 voor haar niet duidelijk is. Zij heeft hier tevergeefs om verzocht.

De Commissie stelt vast dat de schriftelijke reactie van UHT en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 29 augustus 2023 en nogmaals op 19 oktober 2023 aan belanghebbende zijn toegezonden. Daarbij zijn ook gevoegd de “Overzichten
(uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen” (producties 23 en 24). Aan de hand van
deze overzichten heeft UHT in de schriftelijke reactie de berekening van de
teruggevorderde bedragen KOT 2018 en 2019 toegelicht.

De Commissie acht deze toelichting voldoende en meent dat UHT hiermee bovendien
heeft voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht neergelegde
verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.

Reguliere bijstellingen
Belanghebbende betwist dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie.
De Commissie overweegt dat uit het haar ter beschikking staande bezwaardossier niet
aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2018 en 2019 sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over de toeslagjaren 2018 en 2019 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Voor zowel 2018 als 2019 geldt dat de definitieve beschikking is vastgesteld conform de door belanghebbende toegestuurde antwoordformulieren en daarbij overgelegde
jaaroverzichten van de kinderopvanginstelling. Deze bijstellingen zijn conform de wet
uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een
zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter