BAC 2020-044
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit:26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 3c
Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2021
Hoorzitting:27 oktober 2021
Overdracht advies aan UHT: 10 december 2021
Samenvatting
De Bezwaarschriftencommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens de [belanghebbende], is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 3b).
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat hij deel heeft uitgemaakt van een CAF-onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Stcrt. 2019, nr. 66172; hierna: Compensatieregeling) is aan hem een bedrag van €38.040 toegekend.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de Belastingdienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde
kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten); - vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
(3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade); - vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 Compensatie voor
invorderingskosten); - vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3.1.5.
Compensatie voor proceskosten); - vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2
Compensatie voor veronderstelde immateriële schade); - extra vergoeding van 1% (6 Extra compensatie).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd. Een eventuele beslissing naar
aanleiding van het advies van deze commissie is vatbaar voor bezwaar.
Procesverloop
- Bij brief van 17 december 2019 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag toegekend van € 33.293. Bij beschikking van 26 maart 2020 heeft UHT belanghebbende een compensatie toegekend van € 38.040. Gemachtigde heeft pro forma bezwaar ingediend op 6 mei 2020, door UHT op 7 mei 2020 ontvangen.
- Bij brief van 12 augustus 2020 is aan gemachtigde een termijn gegund tot 1 september 2020 om de gronden van bezwaar aan te vullen. Op 27 augustus 2020 is telefonisch besproken deze termijn voor indiening van de bezwaargronden te verlengen tot 21 september 2020. Bij brief van 21 september 2020, ontvangen door UHT op 25 september 2020, heeft gemachtigde de bezwaargronden aangevuld.
- Op 19 mei 2021 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend bij de Commissie. Op 9 november 2021 heeft gemachtigde zijn zittingsaantekeningen aan de Commissie toegezonden.
Verlengen beslistermijn
Met instemming van gemachtigde is de termijn voor de beslissing op bezwaar door UHT bij brief van 12 augustus 2020 verlengd tot 1 november 2020. Per e-mail van 15 oktober 2020 heeft gemachtigde ingestemd met een tweede uitstel van de beslistermijn tot 1 februari 2021. Na telefonisch overleg op 27 januari 2021, door UHT bevestigd bij brief van 4 februari 2021, is de termijn tot slot verlengd tot 1 juni 2021.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.
Het dossier ontbreekt
Gemachtigde stelt dat de belanghebbende het bezwaardossier niet heeft ontvangen,
waardoor de juistheid van de berekening van de compensatie niet gecontroleerd kan
worden voor wat betreft de hoogte van de materiele en de immateriële schade.
Zorgvuldige voorbereiding en motivering
Gemachtigde voert aan dat (de berekening van) het definitieve compensatiebedrag in het besluit van 26 maart 2020 niet inzichtelijk is gemotiveerd. Hierdoor is niet duidelijk hoe de door de belanghebbende ingebrachte nadere stukken in reactie op de
vooraankondiging van 17 december 2019 zijn gewogen. Het besluit voldoet volgens
gemachtigde niet aan de eisen van artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Exceptieve toetsing Compensatieregeling
Het bedrag genoemd in het besluit van 26 maart 2020 is niet correct. In plaats van
toekenning van standaardbedragen, had de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed moeten worden. Gemachtigde stelt dat deze reële schade ook reeds voor het primaire besluit is geduid en onderbouwd. UHT had zelf initiatief moeten nemen tot maatwerk in plaats van te verwijzen naar een wettelijke regeling en/of een nadere beoordeling, buiten het primaire besluit, of door een andere commissie.
Daarbij komt dat het forfait voor immateriële schadevergoeding ten onrechte slechts
uitgaat van een bedrag van € 500 voor ieder halfjaar tot het moment van volledig
herstel. De gemachtigde stelt dat de immateriële schade nu juist los staat van hetgeen
feitelijk is teruggevorderd en niet te plaatsen is in het wettelijk systeem.
Gemachtigde verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad, HR 28 maart 2014,
ECLI:NL:HR:2014:736 waarin de handvatten voor maatwerk bij schadevergoeding zijn
neergelegd ook indien de overheid wederpartij is.
Berekening compensatiebesluit
Gemachtigde merkt op dat de terugvordering over het jaar 2013 een rentecomponent
bevat, nu een bedrag van € 527 meer is teruggevorderd dan er aan
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) is uitbetaald. Deze omstandigheid dient tot een
bijstelling van het compensatiebedrag onder a) te leiden ter hoogte van dit bedrag.
Voorts stelt gemachtigde aan de orde dat de nihil stellingen over 2012 en 2013 blijkens de LIC-overzichten in 2019 in het kader van het CAF 11-dossier ongedaan zijn gemaakt, waarna de KOT over deze jaren alsnog betaalbaar is gesteld. Dit heeft er echter toe geleid dat deze bedragen thans onder e2) in mindering zijn gebracht op de compensatie. De vraag wordt opgeworpen of dit UHT vrij stond.
Rentevergoeding
Gemachtigde maakt namens belanghebbende aanspraak op de rentevergoeding ex
onderdeel 3.1.6 van de Regeling. Voor zover UHT stelt dat een verrekening plaats zal
vinden met eerder ontvangen toeslagrente, dan is dit alleen aan de orde als dit
rentebedrag ook daadwerkelijk is ontvangen. Anders is in het geval van verrekening
sprake van renteverlies.
Verzoek vergoeding proceskosten
De gemachtigde heeft in het pro forma bezwaarschrift verzocht om vergoeding van
proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure.
Verweer
UHT brengt – samengevat – het volgende naar voren.
UHT geeft aan het persoonlijk dossier van belanghebbende nog niet te hebben verstrekt. Het bezwaarschrift is door UHT aangemerkt als een verzoek tot het opvragen van het persoonlijk dossier van belanghebbende.
UHT stelt zich daarnaast op het standpunt dat de compensatie conform de toepasselijke regelgeving vastgesteld is en dat de besluiten zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd zijn. Belanghebbende heeft een beschikking definitieve compensatie ontvangen, waarin duidelijk is vermeld hoe het bedrag van compensatie tot stand is gekomen. Uit het primaire besluit blijkt voorts dat met de reactie van belanghebbende op de vooraankondiging rekening is gehouden. Daarbij is bij de definitieve berekening van de compensatie de immateriële schadevergoeding reeds verhoogd tot een bedrag van € 6.000.
UHT stelt dat uit de Compensatieregeling onder 3.1.2. duidelijk de grondslag blijkt van
de immateriële schadevergoeding, alsmede de berekening daarvan. Als startdatum wordt 9 juli 2014 gehanteerd, de eerste neerwaartse correctie die verband houdt met het CAF-onderzoek. Op basis van eerdere adviezen wordt de einddatum bijgesteld naar het moment van de beslissing op bezwaar. Het bezwaar is op dit punt gegrond. Het Compensatiebedrag zal als zodanig worden aangepast, evenals de extra compensatie van 1%.
Vaststaande feiten
Vaststaat dat belanghebbende voor de berekeningsjaren 2012 (€ 8.993), 2013
(€ 10.229) en 2014 (€ 15.996) voor een totaalbedrag van € 35.218 recht had op
KOT.
De KOT over 2012 en 2013 zijn bij beschikkingen van 16 oktober 2015 herzien en op
nihil gesteld, waartegen belanghebbende bezwaar en beroep heeft ingesteld. De KOT
over 2014 is bij beschikking van 6 februari 2015 op nihil gesteld, waartegen door (de
werkgever van) belanghebbende bezwaar is ingesteld. Voornoemde bezwaren zijn op 23 september 2016 ongegrond verklaard, waarna op 1 november 2016 beroep is ingesteld.
Daarnaast is op 4 november 2016 de KOT over 2014 definitief vastgesteld, waartegen
bezwaar is ingesteld door (de gemachtigde van) belanghebbende. De Belastingdienst
heeft hangende deze bezwaarprocedure – naar aanleiding van onderzoek dat is gedaan in het kader van de lopende beroepsprocedure – de beslissing op bezwaar van 23 september 2016 herzien en alle opvanguren toegekend. Het voortgezette beroep ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 is door de rechtbank op 24 april 2017 ongegrond verklaard.
Omdat belanghebbende betrokken is geweest bij een CAF-onderzoek is hem bij
beschikking van 26 maart 2020 een definitieve compensatie van € 38.040 toegekend.
De toegekende compensatie bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in de
Compensatieregeling. Het toegekende bedrag is opgebouwd uit een compensatiebedrag van € 35.218 (sub a), een bedrag van € 8.806 ter vergoeding van materiële schade (sub c) en een bedrag van € 3.639voor rente en kosten (sub d). Voorts is toegekend een bedrag van € 4.200 ter vergoeding van juridische bijstand (sub f), een bedrag van € 6.000 ter vergoeding van immateriële schade (sub b). Het compensatiebedrag is verminderd met € 11.262 vanwege de eerdere bijstelling. Als extra compensatie is een bedrag van € 377 verstrekt (sub g).
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
Compensatieregeling), gedateerd:- 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
- 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
- 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
- Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
proceskosten); - Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling
(Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691
(hierna: Catshuisregeling); - Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
- Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Beoordeling bezwaar
Exceptieve toetsing Compensatieregeling
De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.
Berekening compensatiebedrag
Gemachtigde heeft ter zitting aan de orde gesteld dat de terugvorderingen over de
toeslagjaren 2013 en 2014 een rentecomponent bevatten. UHT heeft hierop aangegeven bekend te lijn met de advieslijn van de Commissie om het compensatiebedrag onder a) naar boven bij te stellen met een bedrag gelijk aan de rentecomponent. De Commissie bestendigt haar eerdere advieslijn.
Herstel verrekening
Ter zitting is door gemachtigde de vraag opgeworpen hoe moet worden omgegaan met de terugbetaling aan belanghebbende in 2019 van ten onrechte verrekende KOT, en dan met name het in mindering brengen hiervan onder e1) in de compensatieberekening.
Als uitgangspunt moet worden genomen dat het in mindering brengen van eerder
uitgekeerde bedragen als niet ingevorderde KOT op het compensatiebedrag juist is.
Immers, ieder ander uitgangspunt zou onvermijdelijk leiden tot dubbele vergoeding van één en dezelfde schade. De Commissie ziet daarom geen aanleiding om de compensatie op dit punt aan te passen.
Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag
Ten aanzien van de aanspraak van belanghebbende op de rentevergoeding op grond van onderdeel 3.1.6 van de Regeling, heeft UHT ter zitting toegezegd deze in de beslissing op bezwaar te zullen toekennen.
Vergoeding voor juridische bijstand eerdere procedure
UHT heeft bij de beschikking van 26 maart 2020 een vergoeding voor juridische bijstand toegekend ter hoogte van € 4.200. Ter zitting is evenwel gebleken dat op basis van het dossier niet goed is vast te stellen hoeveel voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen er zijn verricht. Wel staat vast dat er een lager bedrag per procespunt is toegekend dan het tarief dat thans wordt gehanteerd.
Na de zitting hebben partijen in overleg vastgesteld, en aan de Commissie ter kennis
gebracht, dat er 8 proceshandelingen in het dossier zijn verricht, die dienen te worden
toegekend met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie om daarbij het hoogste tarief van € 748 per procespunt te hanteren, en aldus toe te kennen een totaalbedrag van 8 x 2 x € 748 = € 11.968.
Immateriële schade
De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Compensatieregeling is een
vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend.
Ter zitting heeft UHT aangegeven dat is gebleken dat belanghebbende – in weerwil van
hetgeen staat vermeld in de schriftelijke reactie – deel heeft uitgemaakt van twee
verschillende CAF-onderzoeken. In dit kader is toegezegd dat een tweede immateriële
schadevergoeding van € 500 per maand aan belanghebbende zal worden toegekend. De Commissie volgt UHT ten aanzien van dit standpunt, en adviseert om voor de
immateriële schade per onderzoek een forfaitaire vergoeding aan belanghebbende toe te kennen.
Ten aanzien van het reeds bekende CAF-onderzoek dient de immateriële
schadevergoeding te worden toegekend over de periode vanaf 9 juli 2014 tot het
moment van de beslissing op bezwaar. Ten aanzien van het andere onderzoek is het de
Commissie evenwel niet bekend wanneer dit heeft plaatsgevonden, en of het tot een
eerdere neerwaartse beschikking heeft geleid. Als dat laatste het geval is, dan dient dit
eerdere moment als startpunt te worden genomen voor de berekening van de
immateriële schadevergoeding. Als daarvan geen sprake is, dan adviseert de Commissie om de vergoeding voor het andere CAF-onderzoek eveneens vanaf 9 juli 2014 te berekenen.
Extra compensatie 1%
Deze extra compensatie in verband met de mogelijke gevolgen van vermogenstoename moet worden aangepast, daar het definitieve compensatiebedrag bij de beslissing op bezwaar opnieuw berekend wordt.
Vergoeding juridische bijstand deze procedure
Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van UHT gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2. Ook hier adviseert de Commissie om per procespunt de hoogste vergoeding van € 748 toe te kennen.
Advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om in de beslissing op bezwaar:
- de compensatieberekening onder a) naar boven bij stellen met een bedrag ter hoogte van de rentecomponenten over 2012 en 2013;
- de rentevergoeding voor de gemiste KOT op grond van onderdeel 3.1.6. toe te kennen;
- de vergoeding juridische bijstand onder f) bij te stellen naar een bedrag van € 11.968;
- de immateriële schadevergoeding tweemaal toe te kennen vanwege de betrokkenheid van belanghebbende bij een tweede CAF-onderzoek; en
- de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen aan de hand van de gewijzigde
bedragen, daarbij uitgaand van de situatie dat er geen eerdere bijstelling heeft
plaatsgevonden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter