Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-038

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 4

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: 3 september 2021

Overdracht advies aan UHT: 5 januari 2022

Samenvatting

De Commissie adviseert onder andere diverse vergoedingen (onder andere voor de griffiekosten en accountantskosten) en toekenning van de immateriële schade voor het verloop van de procedure.

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van (hierna: belanghebbende), ingediend door haar gemachtigde (hierna: gemachtigde), is gericht tegen de beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 4) van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT). De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat zij deel heeft uitgemaakt van het onderzoek CAF 11. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, 66172 (hierna de Compensatieregeling)), is aan haar een bedrag van € 27.680 toegekend.
De compensatie bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in onderdeel 1 sub a, b, c, d, e en onderdeel 7 van die regeling.

Procesverloop

Bij brief van 17 december 2019 heeft UHT aan belanghebbende een vooraankondiging compensatie CAF 11 van € 27.175 gedaan. Gemachtigde heeft namens belanghebbende bij brief van 6 januari 2020 nadere vragen over de compensatie en de onderliggende regeling gesteld. Tevens werd de daadwerkelijke schade van belanghebbende geduid en onderbouwd.

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 27.680. Hiertegen is namens belanghebbende door gemachtigde bij brief van 6 mei 2020, ontvangen op 7 mei 2020, pro forma bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaarschrift zijn door de gemachtigde bij brief van 21 september 2020 aangevuld, ontvangen op 25 september 2020.

De gemachtigde heeft op 11 december 2020 aan het secretariaat van de
Bezwaarschriftenadviescommissie ( hierna: de Commissie) verzocht om het inleidend en aanvullend bezwaarschrift door te sturen naar de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) in verband met een verzoek om aanvullende vergoeding van de werkelijke schade. Deze doorzending heeft op 16 december 2020 plaatsgevonden en is aan gemachtigde bevestigd bij brief van 18 december 2020.

Bij beschikking van 1 februari 2021 is aan belanghebbende een aanvulling van de compensatie tot € 30.000 toegekend, te weten € 2.320, gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: de Catshuisregeling).

UHT heeft voorafgaand aan de hoorzitting een schriftelijke toelichting op het bezwaarschrift (hierna: verweerschrift) d.d. 21 mei 2021 ingediend bij de Commissie. Dit verweerschrift is aan belanghebbende toegezonden.

Op 2 september 2021 heeft gemachtigde aan de Commissie zijn zittingsaantekeningen en nadere stukken via de e-mail gestuurd. Tot die nadere stukken behoorde ook een Staat van kosten.

De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij dit advies.

De dienst heeft bij e-mailbericht van 17 september 2021 de Commissie en gemachtigde nog nadere gegevens met een toelichting daarbij toegestuurd. Gemachtigde heeft daarop bij e-mailbericht van 10 oktober 2021 gereageerd.

Gronden van bezwaar

Gelet op het e-mailbericht van 10 oktober 2021 van gemachtigde, luiden de gronden van bezwaar – samengevat – nog als volgt.

Het besluit is niet inzichtelijk

Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden hiervoor is het ontbreken van het (bezwaar)dossier en de onbekende wijze waarop de nadere stukken van de gemachtigde, in reactie op de vooraankondiging van 17 december 2019, al of niet zijn meegewogen door de dienst. Anders dan in het verweerschrift wordt vermeld, is wel gereageerd op het voornemen van 17 december 2019. Daarnaast ontbreekt er bij het besluit een inzichtelijke motivering van (de berekening van) het definitieve compensatiebedrag.

Rente ex 3.1.6 Compensatieregeling

De rente ex artikel 3.1.6 van het Besluit CAF-11 dient over het uiteindelijke recht over het jaar 2014 te worden berekend. Een andere opvatting leidt tot nadeel voor belanghebbende. Immers dan wordt een bedrag aan rente over het lagere bedrag onder a) zoals dat is toegekend in 2014 verrekend met toeslagrente toegekend naar een hoger bedrag, namelijk de uiteindelijke bijstelling in 2018.

Vergoeding proceskosten

Belanghebbende is in beroep bijgestaan door een accountant. De Compensatieregeling biedt voldoende ruimte om deze kosten aan bijstand te vergoeden; het resultaat van de procedures is gelet op de regeling immers niet van belang. Het beroep betrof twee berekeningsjaren en had twee verschillende zaaknummers waardoor het passend zou zijn voor elk jaar afzonderlijk punten te
geven voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van een zitting.

Staat van kosten

Voorafgaand aan de hoorzitting heeft de gemachtigde een staat van kosten ingediend, een staat die hij eerder – in januari 2020 – al aan UHT had. verstrekt. Die Staat van kosten betreft onder andere:

  • De rechtsbijstand door een accountant bij een eerdere procedure voor de rechtbank Roermonden in hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling);
  • Reis- kosten belanghebbende voor de zitting van de rechtbank;
  • Verletkosten belanghebbende voor de zitting van de rechtbank en de Afdeling;
  • Griffiekosten rechtbank en Afdeling;
  • Kosten aanleveren stukken aan Belastingdienst/Toeslagen (verletkosten belanghebbende en reiskosten belanghebbende);
  • Rente lening aangegaan ten behoeve van terugbetaling kot.

De exceptieve toetsing Compensatieregeling

In plaats van toekenning van standaardbedragen had de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed moeten worden. Gemachtigde stelt dat deze reële schade ook reeds voor het primaire besluit is geduid en onderbouwd. UHT had zelf initiatief moeten nemen tot maatwerk in plaats van te verwijzen naar een wettelijke regeling en/of een nadere beoordeling buiten het primaire besluit om door een andere commissie. Gemachtigde stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart
2014, ECLI:NL:HR:2014:736, handvatten geeft voor maatwerk. Hij verwijst in dit verband tevens naar een meer recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2021:590).

Daarbij komt dat het forfait voor immateriële schadevergoeding ten onrechte slechts uitgaat van een bedrag van € 500 voor de genoemde periode (tot moment van volledig herstel) en gemaximeerd wordt. Hij stelt dat de immateriële schade nu juist los staat van hetgeen feitelijk is gebeurd en niet te plaatsen is in het wettelijk systeem. Het gebrek aan de mogelijkheid om maatwerk te leveren maakt dat er sprake is van strijd met -onder meer- het evenredigheidsbeginsel. Gemachtigde wijst op de uitspraak ECLI:NL:RBROT:2021:5438.

Indien sprake is van afzonderlijke besluiten en afzonderlijke beoordelingen, dient per besluit – en zelfs per correctiebesluit- het recht op immateriële schadevergoeding te worden vastgesteld. Dit volgt uit de tekst van het besluit. In casu gaat het om twee correctiebesluiten want twee jaren.

Exceptieve toetsing Catshuisregeling

Gemachtigde stelt dat de Catshuisregeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat ernstige gevallen minder worden gecompenseerd op grond van de huidige regelingen, dan minder ernstige gevallen.

Verweer

In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift stelt de dienst samengevat:

  • belanghebbende is ontvankelijk in zijn bezwaar;
  • de artikelen 3:2 en 3:46 Awb zijn niet geschonden; belanghebbende is immers in de
    gelegenheid gesteld op de voorlopige en definitieve compensatieberekening te reageren en heeft uit haar persoonlijk dossier de gehanteerde bedragen kunnen herleiden;
  • de dienst is gebonden aan de Compensatieregeling met forfaitair vastgestelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade; een aanvullende claim kan ingediend worden bij de CWS;
  • het bedrag van € 176 dat gemachtigde tijdens de hoorzitting noemde, betreft toeslagrente over het jaar 2013 die belanghebbende heeft terugbetaald en die alsnog gecompenseerd moet worden onder component a van de “berekening compensatie’, met als gevolg een hogere compensatie onder component c;
  • het feit dat voor het jaar 2014 in augustus 2018 alsnog een bedrag aan kinderopvangtoeslag (hierna: kot) is toegekend, betekent niet dat het bedrag onder a) van de definitieve compensatieberekening moet worden bijgesteld; de rente ex artikel 3.1.6. van het Compensatiebesluit voor 2014 wordt slechts berekend over het bedrag onder a); eerder toegekende toeslagrente over het jaar 2014 wordt in mindering gebracht op de vergoeding ex artikel 3.1.6 van het Besluit CAF-11;
  • er is ten onrechte geen rekening gehouden met gemiste toeslagrente;
  • de einddatum van de periode waarover immateriële schade wordt vergoed, wordt conform eerdere adviezen van de Commissie bijgesteld tot aan het moment van de beslissing op bezwaar;
  • de kosten van de accountant gemaakt voor het voeren van de beroepsprocedure waarvoor punten op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht worden toegekend, worden vergoed in de beslissing op het bezwaar. Zijn andere kosten, buiten deze proceshandelingen, zijn bestemd voor de CWS;
  • één en ander heeft gevolgen voor de berekening van de extra compensatie van 1% en het bedrag van de proceskostenvergoeding;
  • met het op 1 februari 2021 toegekende bedrag van € 30.000 is belanghebbende voldoende gecompenseerd afgezien van een eventuele claim bij de CWS.

Feiten

Aan belanghebbende is zowel voor het berekeningsjaar 2013 als voor het berekeningsjaar 2014 € 13.251 aan kot toegekend. Vervolgens is de kot voor de jaren 2013 en 2014 bij besluiten van respectievelijk 31 oktober 2014 en 21 oktober 2014 op nihil gesteld.

Belanghebbende heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Haar bezwaar tegen het besluit betreffende de kot 2013 is ongegrond verklaard. Belanghebbende is vervolgens in beroep en hoger beroep gegaan en is in beide uitspraken niet ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen het besluit betreffende kot 2014 is ongegrond verklaard, het daaropvolgende beroep ongegrond en het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Belanghebbende is in beroep bijgestaan door haar accountant.

Bij definitieve beschikking van 10 augustus 2018 is het recht op kot vastgesteld op € 15.783 en is aan belanghebbende, inclusief rente, € 17.764 uitgekeerd.

Omdat belanghebbende betrokken is geweest bij het CAF 11-onderzoek is haar bij beschikking van 26 maart 2020 is een definitieve compensatie CAF 11 toegekend van € 27.680.

De toegekende compensatie bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in de
Compensatieregeling. Het toegekende bedrag is opgebouwd uit een compensatiebedrag van € 26.502 (sub a), een bedrag van € 6.626 ter vergoeding van materiële schade (sub c) en een bedrag van € 1.528 voor rente en kosten (sub d). Hiervan is afgetrokken een bedrag van € 13.251, wegens eerdere bijstelling (sub e1). Ter vergoeding van immateriële schade is een bedrag van € 6.000 toegekend (sub b) en als extra compensatie is een bedrag van € 275 verstrekt ter compensatie van de mogelijke gevolgen van een vermogenstoename in de inkomstenbelasting (sub g).

Bij beschikking van 1 februari 2021 is het compensatiebedrag aangevuld tot € 30.000.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd:
    • 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
    • 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
    • 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling kot), Staatscourant 19 maart 2021, 14691, hierna: Catshuisregeling;
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kot, Staatscourant 1 maart 2021, 10248.

Ontvankelijkheid

De dienst heeft het pro forma bezwaarschrift ontvangen op 7 mei 2020. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld en ontvangen op 25 september 2020. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en tijdig ontvangen en voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Beoordeling bezwaar

het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Het besluit is niet inzichtelijk De Commissie is van mening dat door gemachtigde onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Hij stelt weliswaar dat belanghebbende heeft gereageerd op het de vooraankondiging van 17 december 2019 maar geeft niet aan welke concrete nadere stukken/gegevens uit de reactie hadden moeten worden meegewogen. Gemachtigde heeft eerst op de hoorzitting gewezen op de bijgevoegde algemene schadepost.

De Commissie volgt gemachtigde wel in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk is: bij de bij het besluit gevoegde berekeningstabel ontbreekt een duidelijke toelichting en verwijzing naar onderliggende stukken c.q. beschikkingen.
In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Naar het oordeel van de Commissie is belanghebbende door deze gang van zaken echter niet benadeeld; aan de hand van het aan gemachtigde toegestuurde verweerschrift van de dienst met bijlagen en de later toegestuurde informatie is de berekening te herleiden tot de in de berekeningstabel genoemde bedragen. Het motiveringsgebrek kan dan ook met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd worden. De Commissie adviseert UHT toekomstige besluiten van een deugdelijke motivering te voorzien.

Rente ex 3.1.6 Compensatieregeling

Ten aanzien van het berekenjaar 2014 was het recht op kot vóór het CAF- onderzoek vastgesteld op € 13. 251. Het correctiebesluit dat op grond van de Compensatieregeling gecompenseerd moet worden, is de nihilstelling van 21 oktober 2014. Anders dan gemachtigde betoogt, wordt op grond van artikel 3.1.6. van de Compensatieregeling alleen rente vergoed over het bedrag van de gemiste kot als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking en dus niet over het uiteindelijk in 2018 toegekende bedrag. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT om bij de beslissing op bezwaar de gemiste toeslagrente mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag. Deze rentevergoeding dient verminderd te worden met de Awir-rente die eerder door de dienst bij besluit van 10 oktober 2018 is vergoed.

Immateriële schadevergoeding

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Compensatieregeling is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. De Commissie adviseert daarom de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende, conform de toezegging van de dienst in zijn schriftelijke reactie, te berekenen vanaf het moment van het eerste neerwaartse correctiebesluit, 9 juli 2014, in het kader van het (CAF-)onderzoek tot het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere standpunt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op grond van de Compensatieregeling niet toegekend wordt per toeslagjaar, maar voor het totale tijdvak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft.

Exceptieve toetsing Compensatieregeling

De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag, en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.

Exceptieve toetsing Catshuisregeling

Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet - onder andere- gekozen voor het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na aanvankelijk een lichte toets, in aanmerking komen (de zogenaamde Catshuisregeling).
Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast dit bedrag van € 30.000 in aanmerking komen voor een vergoeding voor hogere en werkelijk geleden schade, staat de weg open naar de CWS. Aangevoerd is dat deze Catshuisregeling zich als zodanig, in abstracto, niet zou verenigen met het evenredigheidsbeginsel in samenhang met het gelijkheidsbeginsel; deze rechtsbeginselen zouden zich verzetten tegen een regeling die niet uitgaat van maatwerk; hierdoor zou er onvoldoende erkenning zijn van de individuele situatie van de ouder. Het doel (het belang) van snelle, ruimhartige
tegemoetkoming van een grote groep gedupeerde ouders zou daar niet tegen opwegen. Hoewel de Commissie onderkent dat de Catshuisregeling in individuele gevallen ongelijk kan uitwerken, meent zij toch dat het kabinet - gelet op de voordelen van een dergelijke lumpsumregeling - deze bestuurlijke keuze heeft kunnen maken; het samenstel van regelingen leidt naar haar oordeel niet per definitie tot een onaanvaardbaar of overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang hierbij is bovendien dat alle daadwerkelijke materiële en immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt en in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. In eerdere adviezen heeft de Commissie deze bezwaren uitgebreider behandeld. De Commissie verwijst naar – onder andere – de adviezen BAC 2020-0024 en BAC 2020-0026).

Vergoeding kosten, vermeld op overlegde Staat van kosten.

Met betrekking tot de kosten, vermeld op de voorafgaand aan de hoorzitting overgelegde Staat van kosten overweegt de Commissie als volgt.

Kosten bijstand accountant in eerdere procedures

De Commissie deelt de mening van UHT dat de accountantskosten die samenhangen met het voeren van de eerdere procedures en die verband houden met proceshandelingen waarvoor punten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden toegekend, dienen te worden vergoed in de beslissing op het bezwaar. Het gaat hier om 4 punten (twee beroepschriften, verschijnen één zitting en één hoger beroepschrift) met een waarde van € 748 en met een wegingsfactor 2. De Commissie heeft hierbij in aanmerking genomen dat beide beroepschriften gevoegd zijn behandeld. Deze vergoeding dient volgens de Commissie te worden opgenomen in onderdeel e van de compensatie, de vergoeding voor proceskosten.

Reiskosten belanghebbende voor bijwonen zitting rechtbank Roermond, en Verletkosten belanghebbende voor het bijwonen van die zitting en van de zitting, in hoger beroep, van de Afdeling

Volgens artikel 1, onder c en e van het in deze bezwaarprocedure uiteraard toepasselijke Besluit proceskosten – het gaat immers om een bezwaarprocedure in de zin van de Awb – komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding voor reis- en verletkosten, voor dergelijke zittingen.
De door belanghebbende opgevoerde reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank Roermond acht de Commissie redelijk. De Commissie adviseert die kosten te compenseren in onderdeel e van de compensatie. Voor de verletkosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank Roermond en, in hoger beroep, van de Afdeling, acht de Commissie een vergoeding van in totaal 16 uren ( 8 voor de zitting van de rechtbank en 8 voor de zitting van de Afdeling) , volgens het door belanghebbende opgegeven uurtarief van € 30 redelijk, ofwel in totaal € 480, eveneens op te nemen onder onderdeel e van de compensatie.

Griffiekosten rechtbank en Afdeling

Ten aanzien van de opgevoerde griffiekosten van rechtbank en Afdeling van in totaal € 502 merkt de Commissie op dat zij al in een eerder advies (BAC 2020-009) aan UHT in overweging heeft gegeven om dergelijke kosten te vergoeden onder onderdeel e van de compensatie, dus als proceskosten, naar analogie van artikel 8:74, tweede lid, Awb.

Kosten aanleveren stukken aan Belastingdienst /Toeslagen

De Commissie stelt voorop dat op grond van de regels inzake het verstrekken van informatie door belanghebbenden aan de Belastingdienst/Toeslagen, de kosten van het verstrekken daarvan in beginsel voor rekening van de belanghebbenden komen. Indien evenwel sprake is geweest van vooringenomenheid bij de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van een belanghebbende, behoort van die regel te worden afgeweken. De Commissie krijgt uit het dossier bepaald de indruk, dat die situatie zich ook ten aanzien van belanghebbende heeft voorgedaan. Dan past, zoals de zgn. Commissie Donner heeft geadviseerd, een ruimhartige compensatie. Aansluitend bij dat advies adviseert de Commissie in dit geval een volledige vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende opgevoerde kosten voor het verstrekken van nadere informatie.

Vergoeding voor rente lening aangegaan voor terugbetaling kot-voorschot

Voor vergoeding van deze rente dient de belanghebbende een verzoek in te dienen bij de aan belanghebbende bekende CWS. Die kan dan over haar aanspraak aan UHT advies uitbrengen. Tegen de beslissing die UHT vervolgens daarover neemt, staat dan weer bezwaar open bij de Commissie.

Extra compensatie 1%

Deze extra compensatie in verband met de mogelijke gevolgen van vermogenstoename moet meegenomen indien het definitieve compensatiebedrag bij de beslissing op bezwaar opnieuw berekend wordt.

Vergoeding proceskosten in deze bezwaarprocedure

Voor de kosten van de rechtsbijstand in déze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (met een vergoeding van € 748 per procespunt) met elk een wegingsfactor 2.

Conclusie en advies

Samengevat adviseert de Commissie om onder onderdeel e van de compensatie op te nemen:

  • een vergoeding voor de accountantskosten die samenhangen met het voeren van de
    eerdere procedures en die verband houden met proceshandelingen (4 punten met een waarde van € 748 met een wegingsfactor 2);
  • een vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank Roermond;
  • een compensatie van € 480 aan verletkosten;
  • een vergoeding van de griffiekosten ad € 502;
  • een volledige vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende opgevoerde kosten voor het verstrekken van nadere informatie;
  • de gemiste toeslagrente mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag en deze te verminderen met de Awir-rente die eerder door de dienst bij besluit van 10 oktober 2018 is vergoed;
  • de immateriële schade voor het verloop van de procedure toe te kennen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie tot het moment van de beslissing op bezwaar;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de huidige bezwaarprocedure 2 procespunten (met een vergoeding van € 748 per procespunt met elk een wegingsfactor 2. Bij deze aanpassingen moet rekening worden gehouden met de 1% verhoging.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter