Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-032

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF-11 CB 3b

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: 1 september 2021

Overdracht advies aan UHT: 23 september 2021

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie stelt zich op het standpunt dat het
bezwaar ontvankelijk is. De Commissie adviseert de dienst om het compensatiebedrag
bij te stellen. Ook adviseert de Commissie om het volledige dossier ter beschikking te stellen met het oog op de procedure bij de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade. Daarnaast is het advies om de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te compenseren. Ook adviseert de Commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op zijn verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde mr. (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschrift, namens de heer (hierna: belanghebbende), is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat hij deel heeft uitgemaakt van het CAF 11 onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (hierna: Compensatieregeling) is aan hem een bedrag van € 9.951 toegekend.

Procesverloop

Vooraankondiging

Bij brief van 17 december 2019 heeft de dienst belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Hierbij is een bedrag toegekend van € 4.792.

Reactie op voornemen

Bij brief van 6 januari 2020 is door gemachtigde gereageerd op het voornemen waarin
namens belanghebbende o.a. bezwaar is gemaakt tegen de hoogte van de schadevergoeding.

Bestreden besluit

Bij (het bestreden) besluit van 26 maart 2020 heeft de dienst belanghebbende een
compensatie toegekend van € 9.951.

Bezwaar

Gemachtigde heeft namens belanghebbende pro-forma bezwaar ingediend op 6 mei
2020 en dit aangevuld met gronden bij brief van 21 september 2020, door de dienst
ontvangen op 25 september 2020.

Aanvullende compensatie

Bij besluit van 1 februari 2021 is de compensatie met een bedrag van € 20.049
aangevuld tot € 30.000 op grond van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling). Gemachtigde heeft bij brief van 10
maart 2021, door de dienst ontvangen op 16 maart 2021, pro-forma bezwaar ingediend tegen dit besluit.

Voorafgaande feiten

Tegen de nihil stelling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014, heeft
belanghebbende bezwaar en beroep ingediend. De rechtbank Rotterdam heeft bij
uitspraak van 31 maart 2016 het beroep gegrond verklaard.

Uit het dossier blijkt dat door de heer mr. als gemachtigde destijds diverse
proceshandelingen zijn verricht.

Commissie Werkelijke Schade

Het bezwaarschrift bevat tevens een verzoek om vergoeding van de werkelijke schade.
Het verzoek is door de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie)
doorgezonden naar de Commissie Werkelijke Schade en is door haar in behandeling
genomen.

Verweer

De dienst heeft bij brief van 28 juni 2021 een schriftelijke reactie ingediend op het bezwaar tegen de beschikking van 26 maart 2020.

Zittingsaantekeningen

Bij e-mailbericht van 31 augustus 2021 heeft gemachtigde zittingsaantekeningen
ingediend.

Hoorzitting

Op 1 september 2021 heeft de hoorzitting inzake het bezwaarschrift plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Nagezonden producties

Ten bewijze dat door een eerdere gemachtigde namens belanghebbende een verzoek tot herziening van de kinderopvangtoeslag over 2014 is ingediend, heeft gemachtigde bij emailbericht van 9 september 2021 een e-mail doorgestuurd d.d. 26 juni 2021 van
persoonlijk zaakbehandelaar (hierna: PZB'ers) mevrouw aan gemachtigde. De PZB'ers verzoekt daarin namens de dienst genoemd herzieningsverzoek in te trekken.
Gemachtigde heeft aangegeven niet over een kopie van het herzieningsverzoek te
beschikken.

In reactie op het bericht van gemachtigde heeft de dienst, eveneens op 9 september 2021, bij e-mailbericht een kopie van het herzieningsverzoek toegestuurd dat op 29
augustus 2019 door mevrouw mr. per fax in kopie is ingediend bij Belastingdienst Toeslagen Utrecht.

Verlenging beslissingstermijn

De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de gemachtigde, door de dienst verlengd tot 1 oktober 2021.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.

Het dossier ontbreekt

Gemachtigde stelt dat belanghebbende het bezwaardossier (nog) niet heeft ontvangen, waardoor de juistheid van de berekening van de compensatie niet gecontroleerd kan worden voor wat betreft de hoogte van de materiële en de immateriële schade.

Zorgvuldige voorbereiding en motivering

Gemachtigde voert aan dat (de berekening van) het definitieve compensatiebedrag in het besluit van 26 maart 2020 niet inzichtelijk is gemotiveerd. Hierdoor is niet duidelijk hoe de door belanghebbende ingebrachte nadere stukken in reactie op de vooraankondiging van 17 december 2019 zijn gewogen. Het besluit voldoet volgens gemachtigde derhalve niet aan de eisen van artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Exceptieve toetsing Compensatieregeling

In plaats van toekenning van standaardbedragen had de werkelijke materiële en
immateriële schade vergoed moeten worden. Gemachtigde stelt dat deze reële schade
ook reeds voor het primaire besluit is geduid en onderbouwd. De dienst had zelf initiatief moeten nemen tot maatwerk in plaats van te verwijzen naar een wettelijke regeling en/of een nadere beoordeling buiten het primaire besluit om door een andere commissie. Gemachtigde stelt dat de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014,
ECLI:NL:HR:2014:736, handvatten geeft voor maatwerk. De exceptieve toets moet ook
in bezwaar plaatsvinden, stelt gemachtigde onder verwijzing naar de uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ECLI:NL:RVS2021:590. In
het kader van de exceptieve toetsing dient – onder meer een toetsing naar evenredigheid plaats te vinden. Gemachtigde verwijst daartoe onder meer naar de ‘1 juli uitspraken’ van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2019:2016, ECLI:NL:CRVB:2019:2017, ECLI:NL:CRVB:2019:2018 en ECLI:NL:CRVB:2019:2019).

Gemachtigde voert verder aan dat het forfait voor immateriële schadevergoeding ten
onrechte slechts uitgaat van een bedrag van € 500 voor ieder halfjaar in de genoemde periode (tot het moment van volledig herstel). Gemachtigde stelt dat de immateriële schade nu juist losstaat van hetgeen feitelijk is teruggevorderd en niet te plaatsen is in het wettelijk systeem. Het gebrek aan de mogelijkheid om maatwerk te leveren is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Gemachtigde verwijst in dat verband naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:5438).

Exceptieve toetsing Catshuisregeling

Gemachtigde stelt dat de Catshuisregeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat ernstige gevallen minder worden gecompenseerd op grond van de huidige regelingen, dan ernstige gevallen.

Immateriële schadevergoeding

Indien sprake is van afzonderlijke besluiten en afzonderlijke beoordelingen, dient per
correctiebesluit het recht op immateriële schadevergoeding te worden vastgesteld. Dit
volgt uit de tekst van artikel 3.1.2. van de Compensatieregeling.

Proceskostenvergoeding

Gemachtigde heeft in het pro-forma bezwaarschrift verzocht om vergoeding van
proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure.

Compensatie voor proceskosten

De rechtbank Rotterdam lijkt de zaken over de jaren 2013 en 2014 gezamenlijk te hebben behandeld. Gemachtigde werpt de vraag op of de dienst bij de berekening van de compensatie voor proceskosten terecht is uitgegaan van één procedure, of dat een splitsing naar 2013 en 2014 had moeten worden gemaakt.

Gemachtigde stelt daarnaast dat ook een eerder – inmiddels ingetrokken – verzoek om
herziening over het jaar 2014 dient te worden betrokken in de proceskostenvergoeding.

Rentes en verrekeningen

Gemachtigde vraagt aandacht voor een verschil tussen het bedrag van de definitieve
terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2013 (€ 5.616) en het
compensatiebedrag onder (a) over het jaar 2013 in de beschikking definitieve
compensatie (€ 5.341). Hij leidt daaruit af dat het bedrag bij terugvordering is
opgehoogd met rente.

Gemachtigde stelt verder dat uit productie 32 in het dossier lijkt te volgen dat over de
jaren 2013 en 2014 bij de terugvordering en het latere herstel een rentepost onderdeel
uitmaakt van het bedrag dat werd gevorderd of toegekend. Gemachtigde vraagt hier
aandacht voor omdat deze renteposten niet op belanghebbende mogen blijven drukken.

Gemachtigde vraagt tevens aandacht voor door belanghebbende gedane betalingen op de vordering over het jaar 2014, in relatie tot het herstel van het recht en opvolgende verrekening van dit bedrag met een openstaande vordering. Gemachtigde wil weten of (afdoende) rekening is gehouden met de gedane aflossingen. Dat zou moeten volgen uit een overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) (hierna: LIC-overzichten).

Verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag 2015 en 2016

Gemachtigde stelt dat het vermoeden bestaat dat belanghebbende ook over de jaren
2015 en 2016 onderwerp is geweest van een CAFonderzoek, dan wel jegens hem
vooringenomen is gehandeld. Gemachtigde verzoekt de dienst daarom het recht op
kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 opnieuw te beoordelen.

Verweer

Bij brief van 28 juni 2021 stelt de dienst dat het bestreden besluit op onderdelen
aanpassing behoeft:

Rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag

Op grond van onderdeel 3.1.6. van de Compensatieregeling dient bij de berekening van de compensatie de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 te worden toegekend. Die rente wordt berekend tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

Berekening immateriële schade

De einddatum voor de berekening van de immateriële schade wordt bijgesteld tot het
moment van de beslissing op bezwaar. De dienst licht toe dat als aanvangsdatum voor
de berekening van de immateriële schadevergoeding 15 juli 2014 is gehanteerd, zijnde
de datum van de eerste (administratieve) correctie die verband houdt met het CAF 11
onderzoek en die heeft geleid tot het eerste neerwaartse correctiebesluit d.d. 21
augustus 2014.

Compensatie voor proceskosten

De proceskostenvergoeding (onderdeel (f) in de compensatieberekening) dient conform de door de BAC in eerdere adviezen gehanteerde maatstaf te worden verhoogd tot € 2.000.

‘Heffingsrente’

Uit het dossier blijkt dat bij definitieve terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2013 een bedrag van € 5.616 is teruggevorderd. Het compensatiebedrag onder (a) over het jaar 2013 in het bestreden besluit is € 5.341. Tijdens de hoorzitting heeft de dienst aangegeven dat het verschil van € 275 in rekening gebrachte ‘heffingsrente’ betreft. Dat bedrag zal aan belanghebbende worden gecompenseerd.

Extra compensatie

De extra compensatie van 1% wegens een mogelijk hogere aanslag inkomstenbelasting moet, na aanpassing van het voorgaande, eveneens worden verhoogd.

Voor het overige acht de dienst het bezwaar ongegrond.

De dienst ziet geen aanleiding om bij de berekening van de compensatie voor
proceskosten met betrekking tot het beroep bij de rechtbank inzake de herbeoordeling
van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014, uit te gaan van twee
procedures.

Naar het oordeel van de dienst volgt uit onderdeel 4 van de Compensatieregeling dat
het de dienst niet vrijstaat om de werkelijke materiële en immateriële schade te
vergoeden in plaats van een forfaitaire vergoeding. Het verzoek om aanvullende schade dient te worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.

LIC-overzichten

De dienst heeft tijdens de hoorzitting toegezegd dat de LIC-overzichten zullen worden
toegevoegd aan de beslissing op bezwaar.

Proceskostenvergoeding

Voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting in deze
procedure, wordt een proceskostenvergoeding toegekend.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    Compensatieregeling), gedateerd:
    o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna:
    Catshuisregeling):
    o Staatscourant 19 maart 2021, nr. 14691;
    o Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304;
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag
    (Staatscourant 2021, nr. 10248);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht.

    Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

    Het bezwaar is tijdig ingediend en voldoet ook overigens aan de in de Awb gestelde eisen voor ontvankelijkheid. De dienst heeft eveneens aangegeven dat het bezwaar
    ontvankelijk is.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    Samenloop beschikkingen van 26 maart 2020 en 2 februari 2021

    Het kabinet omschrijft de Catshuisregeling – in de toelichting – als een aanvullende
    maatregel. De Commissie meent dat er daarom voldoende aanleiding is om de aanvulling van de compensatie op grond van de Catshuisregeling te beschouwen als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 Awb.

    De Commissie wijst erop dat de feitelijke grondslag, evenals de bevoegdheidsgrondslag (artikel 49b Awir) dezelfde zijn als die van het primaire besluit. Voorts heeft, vanuit het oogpunt van rechtsbescherming, deze benadering van belanghebbende de voorkeur en is zij in lijn met het karakter van en de samenhang tussen deze regelingen. Deze lezing van de Commissie is door de dienst onderschreven in meerdere beslissingen op bezwaar onder andere in de beslissing op bezwaar in de zaak waarin de Commissie heeft geadviseerd onder nr. BAC 2020-029.

    Ontbreken van het dossier

    Het volledige dossier is niet alleen van belang voor het verloop van deze procedure, maar ook voor verder procedures die door belanghebbende gevoerd gaan worden.
    De Commissie beveelt de dienst, met klem, aan op korte termijn met gemachtigde te
    overleggen over aanvulling van het dossier met eventuele nog ontbrekende onderdelen. Dit kan met name voor de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade van belang zijn.

    Exceptieve toetsing Compensatieregeling

    De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
    toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
    De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.

    Exceptieve toetsing Catshuisregeling

    In eerdere adviezen heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat de aanpak die aan de Catshuisregeling ten grondslag ligt, in brede zin te billijken is (zie BAC 2020-015). Daarbij heeft de Commissie, kort samengevat, in aanmerking genomen dat het
    evenredigheidsbeginsel, in samenhang met het gelijkheidsbeginsel, weliswaar een grote werking, maar geen absolute werking heeft. Het beginsel is afgewogen tegen het belang om een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAFbeleid snel een (begin van) compensatie te bieden.

    Het samenstel van compensatieregelingen waar de Catshuisregeling onderdeel van is,
    leidt naar het oordeel van de commissie niet zonder meer tot een onaanvaardbare of
    overwegend onevenwichtige uitkomst.

    Het belang om een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAFbeleid snel een
    (begin van) compensatie te bieden is een begrijpelijke keuze van het kabinet. Zeker
    gezien het feit dat een specifieke compensatie voor de belanghebbende, met de daaraan verbonden erkenning van de individuele situatie van de ouder, mogelijk blijft door middel van de stap naar de Commissie Werkelijke Schade.

    In wat gemachtigde in deze zaak aanvoert, ziet de Commissie geen aanleiding om te
    komen tot een ander advies aan de dienst op dit punt.

    Compensatie voor proceskosten

    De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van het voornemen van de dienst om in de beslissing op bezwaar de vergoeding voor juridische bijstand te herzien en te berekenen op grond van het per 1 juli 2021 geldende hoogste tarief van € 748 per punt, zoals eerder is geadviseerd door de commissie in onder andere BAC 2020-029.

    Bij besluit van 29 november 2014 heeft de dienst de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 van belanghebbende stopgezet en het voorschot kinderopvangtoeslag over die jaren teruggevorderd. Bij brief van 2 december 2014 heeft belanghebbende tegen dit besluit bezwaar ingediend. Bij besluit van 8 mei 2015 heeft de dienst het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen de beslissing op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Daarbij heeft hij kosten gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft bij de rechtbank één beroep ingesteld tegen één besluit. Dat het bestreden besluit betrekking had op twee berekeningsjaren, maakt dat niet anders.

    Onderdeel 3.1.5. van de Compensatieregeling bepaalt dat bij de vaststelling van de
    forfaitaire proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit proceskosten) wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken. Artikel 3 lid 2 Besluit proceskosten bepaalt dat samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld (…). Het artikel biedt naar het oordeel van de Commissie geen ruimte om de beroepsprocedure van belanghebbende aan te merken als ‘samenhangende zaken’. Reeds uit de tekst van het artikel en uit de term ‘samenhangende zaken’ volgt immers dat het artikel ziet op twee of meer ingestelde bezwaren of beroepen. Die lezing van het artikel vindt steun in de wetsgeschiedenis en in de jurisprudentie.

    Tot stopzetting van de kinderopvangtoeslag over twee of meer berekeningsjaren naar
    aanleiding van een CAF(-vergelijkbaar) onderzoek, werd door de dienst doorgaans
    besloten bij afzonderlijke beschikkingen, zo blijkt de Commissie uit de tientallen dossiers van ouders die deel uitmaakten van een CAF(-vergelijkbaar) onderzoek die zij tot op heden in behandeling heeft genomen. Meer algemeen maakt de Commissie uit een veelheid aan uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op dat tot stopzetting van de kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2013 en 2014 door de dienst in de regel bij afzonderlijke beschikkingen werd besloten.

    Belanghebbenden die tegen afzonderlijke beschikkingen onderscheiden bezwaar- en
    beroepsprocedures hebben gevoerd en daarbij kosten hebben gemaakt voor
    beroepsmatig verleende rechtsbijstand, hebben ingevolge onderdeel 3.1.5. van de
    Compensatieregeling en het Besluit proceskosten, recht op een proceskostenvergoeding per proceshandeling per bestreden besluit per berekeningsjaar.

    De Commissie geeft de dienst in overweging om ‘wegens bijzondere omstandigheden’
    (artikel 2 derde lid van het Besluit proceskosten) af te wijken van de forfaitaire regeling. De door de Commissie Donner geconstateerde institutionele vooringenomenheid van de dienst in CAF 11 zaken kan volgens de Commissie als een ‘bijzondere omstandigheid’ worden beschouwd op grond waarvan afwijking van de forfaitaire bedragen mogelijk is (vgl. BAC 2020-014). De Commissie is bovendien van oordeel dat het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht niet rechtstreeks van toepassing is (er wordt alleen naar verwezen voor wat betreft de forfaitaire bedragen) en dat de dienst daarom niet gebonden is aan het strikt hanteren van de criteria die in de rechtspraak ter zake zijn ontwikkeld (vgl. BAC 2020-011).

    Strikte toepassing van het Besluit proceskosten pakt voor belanghebbende
    onrechtvaardig uit en wel op een wijze die zich naar het oordeel van de Commissie niet
    verdraagt met doel en strekking van onderdeel 3.1.5. van de Compensatieregeling.
    Belanghebbende heeft immers enkel als gevolg van de toevallige omstandigheid dat het besluit waartegen hij beroep heeft aangetekend zag op twee berekeningsjaren,
    uiteindelijk recht op een lagere proceskostenvergoeding dan wanneer tot de stopzetting van de kinderopvangtoeslag over die twee jaren in afzonderlijke beschikkingen was besloten en hij daartegen in bezwaar en beroep was gegaan.

    Onderdeel 3.1.5. van de Compensatieregeling bepaalt dat bij de vaststelling van de
    proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken. Daarin ziet de Commissie een aanwijzing dat de staatssecretaris heeft beoogd dat bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding de veronderstelling dat het voor de hoeveelheid werk van een rechtsbijstandverlener niet of nauwelijks uitmaakt of hij een procedure over één of meer gelijksoortige zaken voert, buiten beschouwing gelaten dient te worden.

    Daar komt bij dat belanghebbende blijkens de in het dossier opgenomen facturen, na
    aftrek van het eerder ontvangen bedrag aan proceskostenvergoeding, kosten gemaakt
    heeft ten bedrage van € 3.209,19 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de
    beroepsprocedure. Zonder af te doen aan het karakter van de forfaitaire vergoeding,
    zijnde een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten, wijst de Commissie erop dat
    een strikte toepassing van de Compensatieregeling en het Besluit proceskosten ertoe
    leidt dat belanghebbende een bedrag van € 1.209,19 aan proceskosten (nog) niet
    vergoed krijgt. Belanghebbende zou voor die kosten wel reeds volledig zijn
    gecompenseerd indien hij twee afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedures had kunnen aanspannen. Hij zou voor wat betreft deze kosten in dat geval ook niet het besluit hoeven af te wachten op het verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade.

    De Commissie adviseert de dienst op grond van het voorgaande om op grond van
    ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van artikel 2 derde lid van het Besluit
    proceskosten, in de beslissing op bezwaar procespunten toe te kennen als ware
    belanghebbende in beroep opgekomen tegen twee afzonderlijke beschikkingen over de berekeningsjaren 2013 en 2014. Dat betekent dat de Commissie de dienst in overweging geeft om bij de berekening van de compensatie voor proceskosten voor de
    beroepsprocedure punten toe te kennen aan de volgende verrichte proceshandelingen: het opstellen van twee beroepschriften en het tweemaal verschijnen ter zitting in beroep bij de rechtbank.

    De Commissie adviseert de dienst om in de beslissing op bezwaar bij de berekening van de compensatie voor proceskosten ook het herzieningsverzoek kinderopvangtoeslag 2014 te betrekken dat op 29 augustus 2019 door mr. [ ] namens belanghebbende bij de dienst is ingediend.

    Vergoeding proceskosten in deze bezwaarprocedure

    Voor de kosten van de rechtsbijstand in déze bezwaarprocedure adviseert de Commissie dat belanghebbende, nu het bezwaar naar het oordeel van de dienst blijkens de schriftelijke reactie gedeeltelijk gegrond is, recht heeft op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (met een vergoeding van € 748,- per procespunt) met elk een wegingsfactor 2.

    Berekening compensatiebedrag

    De berekening van het definitieve compensatiebedrag is onvoldoende inzichtelijk en
    gemotiveerd. Na de toelichting van de dienst komt de Commissie tot de conclusie dat de standaardbedragen in de berekeningstabel maar gedeeltelijk te herleiden zijn tot de
    bedragen genoemd in de onderliggende stukken dan wel beschikkingen.

    Uit productie 32 volgt bijvoorbeeld dat er, door de dienst niet toegelichte, verschillen
    bestaan ten nadele van belanghebbende tussen de bij de terugvordering en in de
    compensatieberekening gehanteerde bedragen over de berekeningsjaren 2013 en 2014. Ook is niet inzichtelijk of (afdoende) rekening is gehouden met door belanghebbende verrichte betalingen op de vordering over het jaar 2014. De ervaring leert dat terugvorderingen vaak zijn verhoogd met rente ingevolge artikel 27 Awir. Het is echter niet de bedoeling dat deze via een omweg op belanghebbende blijven drukken. Zonder nadere toelichting is voor gemachtigde niet vast te stellen of hiervan sprake is.

    De Commissie beveelt de dienst aan om in de beslissing op bezwaar alsnog een
    duidelijke toelichting bij de berekeningstabel op te nemen met verwijzing naar
    onderliggende beschikkingen. In dat licht onderschrijft de Commissie de toezegging van de dienst om de LIC-overzichten te voegen bij de beslissing op bezwaar.

    In rekening gebrachte toeslagrente

    De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van de toezegging van de dienst
    ter zitting dat een bedrag van € 275 alsnog aan belanghebbende dient te worden
    gecompenseerd. Het betreft het verschil tussen het bedrag van de definitieve
    terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2013 (€ 5.616) en het
    compensatiebedrag onder (a) over het jaar 2013 in de beschikking definitieve
    compensatie (€ 5.341). Het betreft in rekening gebrachte toeslagrente die niet op
    belanghebbende mag blijven drukken.

    Gemiste toeslagrente

    De Commissie onderschrijft het standpunt van de dienst om bij de beslissing op bezwaar de gemiste toeslagrente over de jaren 2013 en 2014 op grond van onderdeel 3.1.6. van de Compensatieregeling mee te nemen in de berekening van het definitieve
    compensatiebedrag. De Commissie adviseert de dienst om de hoogte van dit bedrag in
    samenspraak met gemachtigde vast te stellen.

    In lijn met artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat
    aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

    Immateriële schade

    De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Compensatieregeling is een
    vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
    belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
    berekend.

    De Commissie adviseert de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende, conform de toezegging van de dienst, te berekenen vanaf 15 juli 2014, zijnde de datum van de melding die geleid heeft tot het eerste neerwaartse
    correctiebesluit in het kader van het CAF-onderzoek, tot de datum van de dagtekening
    van de beslissing op bezwaar

    Anders dan gemachtigde, is de Commissie van mening dat uit de tekst van de
    Compensatieregeling niet volgt dat de vergoeding voor immateriële schade per procedure ofwel per berekeningsjaar moet worden vastgesteld. Gelet op de Compensatieregeling wordt de vergoeding voor immateriële schade niet toegekend per toeslagjaar, maar voor het totale tijdvak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft. Dit betekent dat voor verschillende CAF-onderzoeken ook verschillende vergoedingen voor immateriële schade toegekend behoren te worden (vgl. BAC 2020-026). Het dossier geeft geen aanleiding te veronderstellen dat belanghebbende in het tijdvak waarop de compensatiebeschikking betrekking heeft, deel heeft uitgemaakt van meer dan één CAF-onderzoek.

    Extra compensatie

    De Commissie deelt het oordeel van de dienst dat de extra compensatie van 1% in de
    beslissing op bezwaar moet worden berekend over het als gevolg van aanpassingen in de compensatieberekening gewijzigde sub saldo.

    Verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag 2015 en 2016

    De Commissie heeft kennisgenomen van het voornemen van gemachtigde om de dienst te verzoeken het recht op kinderopvangtoeslag over 2015 en 2016 opnieuw te
    beoordelen. De Commissie onderschrijft het standpunt van de dienst dat de
    berekeningsjaren 2015 en 2016 geen onderdeel uitmaken van de onderhavige
    bezwaarprocedure.

    Samenvatting en advies

    Samengevat stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie zich op het standpunt dat het
    bezwaar ontvankelijk is. De Commissie adviseert de dienst om het compensatiebedrag
    bij te stellen en adviseert om:

    • bij de berekening van de compensatie voor proceskosten over de betreffende jaren uit te gaan van een bedrag per procespunt van € 748 en als het gaat om de zwaarte van de zaak een wegingsfactor van 2 te hanteren;
    • bij de berekening van de compensatie voor proceskosten uit te gaan van twee
      beroepschriften en tweemaal verschijnen ter zitting in beroep;
    • bij de berekening van de compensatie voor proceskosten het herzieningsverzoek van
      de kinderopvangtoeslag over 2014 te betrekken d.d. 29 augustus 2019;
    • de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag onder a;
    • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 15 juli 2014, zijnde de
      datum van de melding die geleid heeft tot het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het CAF-onderzoek, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
    • in de beslissing op bezwaar alsnog een duidelijke toelichting bij de berekeningstabel op te nemen met verwijzing naar onderliggende beschikkingen;
    • in rekening gebrachte toeslagrente ten bedrage van € 275 te compenseren;
    • de berekening van de extra compensatie van 1% aan te passen naar aanleiding van de overige wijzigingen.

    Ook adviseert de Commissie om het volledige dossier ter beschikking te stellen met het oog op de procedure bij de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade.

    De Commissie adviseert daarnaast de proceskosten voor de juridische bijstand voor de
    huidige bezwaarprocedure te compenseren, daarvoor een wegingsfactor 2 voor elk van de procespunten toe te kennen en daarbij eveneens een bedrag van € 748 per
    procespunt te hanteren.

    Ook adviseert de Commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan
    belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op zijn verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter