Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-027

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: 7 juli 2021

Overdracht advies aan UHT: 5 augustus 2021

Samenvatting

De Bezwaarschriftencommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is. Samengevat adviseert de Commissie om bij de heroverweging van het bezwaar te bezien in hoeverre de bedragen wegens vergoeding van rente en invorderingskosten in eerste instantie juist zijn berekend, de totstandkoming van de bedragen aan de hand van het LIC-overzicht, te specificeren en – zo nodig – aan te passen. Ook is het advies om een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (met een vergoeding van € 748 per procespunt) met elk een wegingsfactor 2 toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende], is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat zij deel heeft uitgemaakt van het CAF 11-onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 2019, nr. 66172, hierna: Compensatieregeling) is aan haar een bedrag van € 20.679 toegekend. De toegekende compensatie bestaat uit verschillende elementen.

Procesverloop

  • Bij brief van 17 december 2019 heeft de dienst aan belanghebbende een voornemen tot compensatie CAF 11 van een bedrag van € 18.154 aangekondigd over de toeslagjaren 2013 en 2014. Op het voornemen is door de gemachtigde bij brief van 6 januari 2020 in algemene zin gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde de daadwerkelijke schade nader geduid en onderbouwd bij brief van 10 februari 2020.
  • Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de dienst belanghebbende een definitieve
    compensatie toegekend van een bedrag van € 20.679. Gemachtigde heeft een pro
    forma bezwaar ingediend op 6 mei 2020 en dit aangevuld met gronden op 21 september 2020.
  • Bij besluit van 29 januari 2021 wordt de eerder aan belanghebbende toegekende
    vergoeding van € 20.679 aangevuld tot € 30.000. Deze aanvulling is gebaseerd op
    het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling, Staatscourant 19 maart 2021 nr. 14691 (verder: Catshuisregeling). Het verschil ten bedrage van € 9.321 is op 28 januari 2021 aan belanghebbende overgemaakt.
  • Bij brief van 3 juni 2021 heeft de dienst een schriftelijke reactie op het bezwaar tegen de beschikking van 26 maart 2020 ingediend.
  • Bij e-mailbericht van 6 juli 2021 heeft gemachtigde zittingsaantekeningen ingediend.
  • Op 7 juli 2021 vond de hoorzitting inzake het bezwaarschrift plaats. Tijdens deze zitting is door de dienst gemeld dat er, in verband met mogelijke verrekeningen van rentes, een overzicht daarvan is opgevraagd bij het Landelijk Incasso Centrum (verder: LIC). Dit overzicht is ten tijde van de hoorzitting nog niet ontvangen. Het overzicht, zodra ontvangen, zal onverwijld aan (het secretariaat van) de Commissie worden doorgezonden, vergezeld van een schrijven met de mogelijke gevolgen voor de berekening en uit te keren compensatievergoeding.
  • Op 21 juli 2021 zijn de LIC-overzichten over 2013 en 2014 van de dienst ontvangen,
    alsmede een nadere toelichting naar aanleiding van enkele vragen die ter zitting waren opgeworpen.

Gronden van bezwaar

Het bestreden besluit van 26 maart 2020 voldoet niet aan de eisen van de artikelen
3:2 (zorgvuldige voorbereiding) en 3:46 (motivering van het besluit) van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). De reden hiervoor is het ontbreken van het (bezwaar)dossier en de wijze waarop de nadere stukken van de gemachtigde, in
reactie op de vooraankondiging van 17 december 2019, al dan niet zijn meegewogen
door de dienst. Daarnaast is het compensatiebedrag niet deugdelijk gemotiveerd, is
voor belanghebbende althans niet te controleren of het bedrag juist is berekend.

Uitgangspunten forfait juist (materiële schade)?

Belanghebbende stelt zich op het principiële standpunt dat in plaats van
standaardbedragen de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed had
moeten worden. De reële schade was immers ook reeds voor het primaire besluit
geduid en onderbouwd. De dienst had zich dienen te buigen over de reële schade van
belanghebbende in plaats van (slechts) te verwijzen naar de wettelijke regeling en/of
een nadere beoordeling buiten het primaire besluit om door een andere commissie.

Uitgangspunten forfait juist (immateriële schade)?

Belanghebbende meent voorts dat de dienst ten onrechte uitgaat van een forfaitaire
vergoeding van € 500 voor ieder half jaar vanaf het moment van de eerste verlaging
tot het moment van het volledige herstel (met een maximering van het bedrag). Anders dan de dienst en de Commissie Donner meent belanghebbende dat maatwerk
hier op zijn plaats is. De positie van belanghebbende is jarenlang zeer onzeker geweest met alle spanning en frustratie van dien. Dit wordt ook erkend door de Commissie Donner, echter wordt toch aangesloten bij een vergoeding van € 500 per halfjaar. Volgens de Commissie Donner is dit bedrag laag, maar wordt verwezen naar de wetgever om te komen tot een wettelijke regeling met een hoger bedrag. Onder de
gegeven omstandigheden acht belanghebbende het niet aanvaardbaar om te verwijzen naar de wetgever, maar had de dienst zélf maatwerk kunnen toepassen.
Gewezen wordt op een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:736) waarin
handvatten worden aangereikt.

Belanghebbende kan tenslotte de maximering van het bedrag aan immateriële
schadevergoeding tot het bedrag dat is teruggevorderd niet plaatsen. Dit omdat
immateriële schade nu juist los staat van hetgeen is teruggevorderd.

Ter zitting heeft gemachtigde (onder verwijzing naar de zittingsaantekeningen) nog
het volgende aan de orde gesteld.

Een LIC-overzicht van ingevorderde en verrekende bedragen ontbreekt zodat het voor
belanghebbende niet duidelijk is in hoeverre bij verrekeningen rentebedragen zijn
inbegrepen en in hoeverre zij daar al dan niet het genot van heeft gehad. Niet uit te
sluiten is dat rentebedragen via de band van bijstelling nog op haar blijven drukken.
Afhankelijk van een overzicht van de verrekeningen zal mogelijk nog een bijstelling
moeten plaatsvinden van het bedrag onder e1.

Verder is, zo volgt ook uit het verweerschrift, nog niet voorzien in een rentevergoeding ex artikel 3.6.1. van het Besluit CAF 11 en is onduidelijk of er ook een vergoeding voor kosten van dwanginvordering (€ 38) wordt toegekend.

Met betrekking tot de forfaitaire toekenning van een bedrag van € 500 per halfjaar
voor geleden immateriële schade merkt gemachtigde op dat deze de exceptieve toets
der kritiek niet kan doorstaan. Het gebrek aan de mogelijkheid om maatwerk te
leveren maakt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Meer in het algemeen, zo besluit gemachtigde, kan ook het Besluit aanvullende
compensatie, de exceptieve toets der kritiek niet doorstaan, gelet op het
evenredigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel.

Verweer

Bij brief van 3 juni 2021 stelt de dienst, in reactie op de ingediende bezwaren, dat het
bestreden besluit op de volgende onderdelen aanpassing behoeft. De periode waarover de vergoeding wordt berekend moet worden verlengd tot en
met de datum van dagtekening van de beslissing op het bezwaar. De aanvullende vergoeding van 1% wegens een mogelijk hogere aanslag vermogensbelasting moet, na aanpassing van het voorgaande, eveneens opnieuw worden berekend. Tenslotte heeft belanghebbende recht op toeslagrente. Deze zal eveneens worden
berekend tot en met de datum van dagtekening van de beslissing op het bezwaar.

    Ter zitting heeft de dienst aangegeven dat er mogelijk nog een correctie dient plaats
    te vinden in verband met al dan niet verrekende “Awir-rentes”. Daartoe is een
    overzicht opgevraagd van verrekeningen bij het LIC.

    Gezien het voorgaande maakt belanghebbende aanspraak op een vergoeding van
    kosten van onderhavige bezwaarprocedure.

    Voor het overige is het bezwaar ongegrond, zo meent de dienst, omdat het conform
    de Compensatieregeling tot stand gekomen is. De regeling kent (slechts) een vaste
    forfaitaire vergoeding voor geleden materiële en immateriële schade en stelt vast dat,
    ingeval de betrokkene meent feitelijk méér schade te hebben geleden, een verzoek
    voor een hogere compensatie kan worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade. Uit de stukken blijkt dat door gemachtigde reeds een dergelijk verzoek is
    ingediend, zo besluit de dienst.

    Vaststaande feiten

    Vaststaat dat belanghebbende over de toeslagjaren 2013 (€ 14.503) en 2014
    (€ 14.503) kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, daar althans recht op had. De
    toeslagen voor deze berekeningsjaren zijn gecorrigeerd als gevolg van het CAF 11-onderzoek. Voor 2013 is het bedrag (nadat het aanvankelijk op nihil was gesteld)
    uiteindelijk vastgesteld op € 13.263. Voor 2014 is het bedrag (uiteindelijk) vastgesteld op € 8.592. Bij beschikking van 26 maart 2020 is een definitieve compensatie aan belanghebbende toegekend ten bedrage van € 20.679. Vaststaat ook dat dit bedrag, ingevolge de Catshuisregeling, bij beschikking van 29 januari 2021 is aangevuld tot € 30.000.

    Toepasselijke wet- en regelgeving

    • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
    • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
    • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: Compensatieregeling), gedateerd:
      • 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
      • 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
      • 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
    • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
      proceskosten);
    • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de
      verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
      beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december 2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten);
    • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni
      2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
    • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
      Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

    Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

    De dienst heeft het pro forma bezwaarschrift ontvangen op 7 mei 2020. De gronden
    van het bezwaar zijn aangevuld op 21 september 2020. Het bezwaarschrift is tijdig
    ingediend en ontvangen en voldoet ook overigens aan de daaraan te stellen eisen.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    Om te beginnen, zo meent de Commissie, kan het besluit van 29 januari 2021 waarbij
    aan belanghebbende een aanvullend forfaitair bedrag tot € 30.000 is toegekend op
    grond van de Catshuisregeling, worden aangemerkt als nader besluit als bedoeld in
    artikel 6:19 van de Awb. De bezwaren die gericht zijn tegen dit besluit hoeven dan ook
    niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.

    De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift en de zittingsaantekeningen bezwaren
    aangevoerd in verband met de exceptieve toetsing van de Compensatieregeling en de Catshuisregeling. De Commissie zal eerst deze bezwaren behandelen en daarna ingaan
    op de overige bezwaren.

    Compensatieregeling

    De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
    toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. De
    Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25%
    van het compensatiebedrag, en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke
    schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de
    Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de
    compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.

    Catshuisregeling

    Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel
    mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen
    getroffen. Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van
    € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na aanvankelijk een lichte toets, in aanmerking komen, de zogenaamde
    Catshuisregeling.

    Aangevoerd is dat de regeling zich als zodanig, in abstracto, niet verenigt met het
    evenredigheidsbeginsel in samenhang met het gelijkheidsbeginsel. Het eerste beginsel
    vergt evenredigheid van nadelige gevolgen ten opzichte van de nagestreefde doelen. Het tweede beginsel houdt onder meer in dat ongelijke gevallen juist ongelijk behandeld worden naar de mate waarin zij verschillen. De Commissie begrijpt het bezwaar tegen de Catshuisregeling zo, dat beide rechtsbeginselen in hun onderlinge samenhang gezien, zich verzetten tegen een regeling die uitgaat van een lumpsum in plaats van maatwerk. Gebrek aan maatwerk (met daaraan verbonden gebrek aan erkenning van individuele situatie van de ouder) vormt in die lezing het negatieve gevolg van de keuze voor een lumpsumregeling. Het exceptief bezwaar houdt in dat dit niet opweegt tegen het doel (het belang) van snelle, ruimhartige tegemoetkoming van een grote groep gedupeerde ouders. Gebrek aan maatwerk leidt tot uniforme behandeling van mensen in uiteenlopende situaties. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gedupeerden die wel en met grote moeite, of juist niet, (terug)betaald hebben, toen hun aanspraak op kinderopvangtoeslag vanwege een van de CAF-onderzoeken werd gecorrigeerd.

    De Commissie onderkent dat forfaitaire regelingen en met name een lumpsumregeling
    binnen het samenstel van regelingen dat beoogt het ongekend onrecht te compenseren, de hersteloperatie minder responsief maken. Immers, waar (eerst) een forfaitaire regeling of lumpsumregeling toepassing vindt, zijn de omstandigheden van het individuele geval (aanvankelijk) slechts in beperkte mate bepalend, terwijl vanuit het oogpunt van mensenrechtenbescherming maatwerk in bepaalde omstandigheden
    geboden kan zijn. Vanuit dit laatste perspectief geldt evenwel dat uiteindelijk de
    toepassing van alle regels en beleid in het individuele geval proportioneel moet zijn. Er
    moeten inspanningen getroost worden om tot een individuele beoordeling te komen,
    maar daarmee is niet gezegd dat alle onderdelen van het samenstel van regelingen van
    maatwerk uit dienen te gaan.

    De Catshuisregeling op zichzelf kan inderdaad, zoals is aangevoerd, in individuele
    gevallen ongelijk uitwerken. Naarmate van gedupeerden onrechtmatig een geringer
    bedrag aan de kinderopvangtoeslag is teruggevorderd, komen zij binnen de bandbreedte van € 30.000 in aanmerking voor een hogere aanvullende compensatie. Dit is een bezwaar dat inherent is aan de lumpsumregeling, zoals door het kabinet is vastgesteld.

    De kinderopvangtoeslagaffaire heeft een nog niet exact bepaalde, maar grote groep
    belanghebbenden ernstig geraakt. Velen van hen zijn voor opeenvolgende jaren
    gedupeerd door in allerlei opzicht onrechtmatige terugvorderingen waarbij
    vooringenomenheid en hardheid bij de invordering voorop hebben gestaan. Zij en hun
    kinderen zijn in hun maatschappelijk functioneren ernstig belemmerd. Het kabinet heeft met de Catshuisregeling een uniforme, praktische regeling gemaakt en, met
    inachtneming van alle belangen, beoogd een grote groep van de gedupeerden snel
    tegemoet te komen. Dit laatste is een legitiem doel. De regeling voorziet erin dat
    Belastingdienst/Toeslagen na toekenning van het forfaitaire bedrag op een later moment het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van een van de (forfaitaire) herstelregelingen bij beschikking vast zal stellen. Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast dit bedrag van € 30.000 in aanmerking komen voor een aanvullende vergoeding voor hogere en werkelijk geleden (materiële en immateriële) schade, staat de weg open naar de Commissie Werkelijke Schade.

    Alles overziende acht de Commissie deze aanpak in brede zin te billijken (zie ook BAC
    2020-015). Daarbij heeft de Commissie in aanmerking genomen dat het
    evenredigheidsbeginsel, als alle beginselen, weliswaar (in toenemende zin) een grote
    werking, maar geen absolute werking heeft. Het zal steeds moeten worden afgewogen, zoals in dit geval tegen het belang een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAF-beleid snel een (begin van) compensatie te bieden. Het hiervoor beschreven samenstel van compensatieregelingen, en de plaats van de Catshuisregeling daarbinnen, leidt niet zonder meer tot een onaanvaardbare of overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang is dat in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. De Commissie sluit niet uit dat aan haar nog exceptieve bezwaren voorgelegd zullen worden, die specifieke elementen van de Catshuisregeling betreffen en tot een ander standpunt kunnen nopen.

    Toegekende compensatie bij beschikking van 26 maart 2020

    Rente en invorderingskosten

    Ingevolge artikel 3.6.1 van de Compensatieregeling wordt over het bedrag van de
    gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor
    correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir.

    Ingevolge artikel 3.1.4 van de Compensatieregeling wordt een vergoeding toegekend van de betaalde kosten met betrekking tot invorderingshandelingen van de na het CAF 11-onderzoek teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de betreffende berekeningsjaren.

    Gemachtigde heeft gesteld dat het voor belanghebbende, wegens ontbreken van
    onderliggend overzicht van ingevorderde en verrekende bedragen, niet inzichtelijk is of
    de in de compensatieberekening opgevoerde bedragen kloppen. Verder komt uit de
    stukken een bedrag van € 38 naar voren wegens kosten van dwanginvordering. Voor
    belanghebbende is niet helder of en hoe dit bedrag terugkomt in de berekening van het compensatiebedrag. Door de vertegenwoordigster van de dienst is ter zitting aangegeven dat ze een dergelijk overzicht bij het LIC heeft opgevraagd en deze, na ontvangst, onverwijld zal doorsturen aan de Commissie. Uit de nadere toelichting met bijlagen van 21 juli 2021 volgt dat het bedrag van € 38 is verrekend met een openstaande vordering wegens zorgtoeslag over 2018. De berekening behoeft op dit punt aanpassing onder d. Hetzelfde geldt voor de betaalde toeslagrente. Dat betreft over 2013 een bedrag van € 71, hetwelk reeds terugkomt in de compensatieberekening.

    De Commissie adviseert de dienst om bij de heroverweging van het bezwaar te bezien in hoeverre de bedragen wegens vergoeding van rente en invorderingskosten in eerste
    instantie juist zijn berekend, de totstandkoming van de bedragen aan de hand van het
    LIC-overzicht, te specificeren en – zo nodig – aan te passen. Hierbij vraagt de Commissie aandacht voor de inhoud van een brief van 1 juli 2021 afkomstig van voorzitter en gericht aan de dienst en met name voor de volgende passage:

    “Daarbij brengt de Commissie graag het volgende onder uw aandacht. Begin mei 2020
    heeft zij reeds een advies uitgebracht (BAC-nummer 2020-0024). In dit advies overwoog de Commissie met betrekking tot de vergoeding voor “belastingrente” ofwel toeslagenrente het volgende. Het gaat om rente die ingevolge artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bij terugvordering van bedragen in rekening wordt gebracht (hierna: Awir-rente).

    Anders dan voor invorderingsrente voorziet de Compensatieregelingen CAF 11 niet uitdrukkelijk in een vergoeding voor bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag in rekening gebrachte toeslagrente. De dienst concludeert hieruit dat dergelijke Awir-rente niet wordt vergoed. Dit standpunt heeft tot gevolg dat deze, door de Belastingdienst rechtstreeks veroorzaakte, financiële schade op belanghebbende zou blijven drukken, tenzij deze zich hiervoor wendt tot de Commissie Werkelijke Schade. De Commissie acht deze strikte interpretatie van het CAF 11-regelingen, die ertoe leidt dat CAF 11-slachtoffers een onnodige extra procesgang moeten maken en bovendien ook onnodig extra werk voor de Commissie Werkelijke Schade tot gevolg heeft, onwenselijk.

    Dat gevolg kan worden vermeden door het eerste element van de compensatie ruim op te vatten. De op dit element betrekking hebbende paragraaf 3.3.1. van de Compensatieregeling CAF 11 (in de tekst vanaf 20 mei 2020) bepaalt dat compensatie wordt verleend voor “het totaalbedrag waarmee de aanspraak van de ouder op kinderopvangtoeslag is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd als direct gevolg van het (CAF) onderzoek.” (…). De neerwaartse correctie van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat derhalve uit zowel een vermindering van de toeslag als het in rekening brengen van een bedrag aan Awir-rente. De Commissie is daarom van mening dat de tekst van paragraaf 3.1.3. van de Compensatieregeling CAF 11-grondslag biedt voor vergoeding van bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag in rekening gebrachte Awir-rente.

    Daar komt nog bij dat na de wijziging van de Compensatieregeling CAF 11 bij Besluit van 28 augustus 2020, Stb. 7 september 2020 nr. 45904 de omschrijving van het eerste element van de compensatie is aangepast en daarna luidt: “Compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1) alsmede een rentevergoeding voor de gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel 3.1.6)“. Die paragraaf 3.1.6. luidt: “Over het bedrag van de – vooralsnog – gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van een neerwaartse correctiebeschikking wordt rente vergoed. Deze rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1) met overeenkomstige
    toepassing van artikel 27 Awir.” Ook die aanpassing pleit er voor, de omschrijving van het eerste element in de eerdere versies van de Compensatieregeling CAF 11 maar niet al te beperkt op te vatten, en daaronder ook te laten vallen een compensatie voor bij correctie van aanspraken op kinderopvangtoeslag op grond van een CAF 11-onderzoek op de voet van artikel 27 Awir aan slachtoffers ten onrechte in rekening gebrachte bedragen aan Awir-rente.”

    Immateriële schade

    Voor de berekening van het tijdvak voor (veronderstelde) immateriële schade geeft de
    Commissie de dienst in overweging om als aanvangsdatum de datum van de brief met
    het verzoek om inlichtingen te nemen (zogenoemde baliebrief). Dat is de datum waarop het CAF-onderzoek, dat tot de eerste neerwaartse correctiebeschikking heeft geleid, is gestart en belanghebbende er last van krijgt. En als einddatum heeft te gelden het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit sluit aan bij de ratio van vergoeding van veronderstelde immateriële schade.

    Extra compensatie van 1% voor vermogenstoename

    De Commissie onderschrijft het standpunt van de dienst om de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) na de doorgevoerde correcties opnieuw te berekenen over het subtotaal en het aanvankelijk opgenomen bedrag bij de beslissing op bezwaar te corrigeren.

    Herbeoordeling 2010

    Door gemachtigde is naar voren gebracht dat tussen belanghebbende en de dienst (ook) een discussie is ontstaan over haar recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2010. De Commissie kan daar binnen het bestek van deze procedure geen standpunt over innemen. Er ligt immers geen ander bezwaarschrift dan dat waarover de Commissie adviseert. Evenmin is er een besluit over dit jaar of andere jaren genomen. Ter zitting heeft de vertegenwoordigster van de dienst toegezegd dat zij het verzoek om een herbeoordeling over 2010 zal doorsturen naar de Persoonlijk Zaakbehandelaar van belanghebbende.

    Vergoeding proceskosten in deze bezwaarprocedure

    Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (met een vergoeding van € 748 per procespunt) met elk een wegingsfactor 2.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter