BAC 2020-018
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 maart 2020 en 1 februari 2021
Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020
Hoorzitting: 21 juli 2021
Overdracht advies aan UHT: 15 oktober 2021
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT onder andere om bij het opstellen van de beslissing op bezwaar adviseert de Commissie de
bedragen en de onderliggende stukken zo op te stellen dat deze herkenbaar en te begrijpen zijn voor de belanghebbende. Ook is het advies om de immateriële schade voor het verloop van de procedure toe te kennen vanaf het eerste moment van aanschrijving in het kader van het CAF 11 of daaraan gerelateerd onderzoek. Ook dient de rente voor niet-ontvangen kinderopvangtoeslag te worden vergoed tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende], is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 en tegen de beschikking van 1 februari 2021 inzake een aanvullend bedrag herbeoordeling kinderopvangtoeslag op basis van de Catshuisregeling. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat zij deel heeft uitgemaakt van het CAF 11- onderzoek.
Procesverloop
Bij brief van 17 december 2019 heeft de dienst aan belanghebbende een voornemen tot compensatie CAF 11 van een bedrag van € 14.169 aangekondigd over de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014. Op het voornemen is door de gemachtigde bij brief van 6 januari 2020 in algemene zin gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde de daadwerkelijke schade nader geduid en onderbouwd bij brief van 10 februari 2020.
Compensatiebesluit
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de dienst belanghebbende een definitieve
compensatie toegekend van € 18.209. Gemachtigde heeft een pro forma bezwaar
ingediend op 6 mei 2020 en dit aangevuld met gronden op 21 september 2020.
Procesverloop
- Het kabinet heeft op 22 december 2020 besloten om gedupeerde ouders minimaal
€ 30.000 te geven. Bij besluit van 1 februari 2021 wordt de eerder aan belanghebbende toegekende vergoeding van € 18.209 aangevuld tot € 30.000. Het verschil ten bedrage van € 11.791 is op 28 januari 2021 aan haar overgemaakt. Gemachtigde heeft bij brief van 10 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. - De dienst heeft op 29 juni 2021 een schriftelijke reactie gegeven naar aanleiding van de bezwaren tegen de beschikkingen van 26 maart 2020 en 1 februari 2021.
- Op 19 juli 2021 heeft gemachtigde zittingsaantekeningen verstrekt.
- Op 21 juli 2021 hebben partijen hun standpunten toegelicht op een hoorzitting van de Commissie).
- Bij e-mailbericht van 21 juli 2021 heeft gemachtigde een foto verstrekt strekkende tot bewijs van zijn stelling dat belanghebbende, na tussenkomst van een advocaat van bezwaar gemaakt heeft tegen een besluit van de dienst tot vaststelling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2012.
- Bij e-mailbericht van 22 juli 2021 heeft de dienst een “printscreen” aangeleverd ter
onderbouwing van de stelling dat het CAF 11-onderzoek jegens belanghebbende middels een vragenbrief (“baliebrief”) is aangevangen op 9 juli 2014. Tevens heeft de dienst een “printscreen” verstrekt die bevestigt dat belanghebbende in het kader van een bezwaarprocedure tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 gebruik gemaakt heeft van professionele rechtshulp. Voor de overige jaren (2013 en 2014) heeft de dienst geen aanwijzingen gevonden dat belanghebbende, met behulp van een professionele gemachtigde, rechtsmiddelen heeft aangewend tegen (besluiten van) de dienst. - Bij brief van 26 juli 2021 heeft de Commissie nog nadere vragen gesteld. De dienst heeft hier bij e-mailberichten van 9 en 11 augustus 2021 op gereageerd.
- Bij e-mailbericht van 9 augustus 2021 heeft de dienst met betrekking tot mogelijke
rechtmatigheidsonderzoeken in de periode van juni 2011 tot 9 juli 2014 een uitvraag
kinderopvang 2011 bijgevoegd welke uitvraag in 2012 is gedaan. - Bij e-mailbericht van 11 augustus 2021 heeft de dienst de (uit)betalingsoverzichten
kinderopvangtoeslag met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en 2014 overlegd. - Op 12 september 2021 heeft gemachtigde gereageerd op de door de dienst bij mail van 11 augustus 2021 overlegde (uit)betalingsoverzichten kinderopvangtoeslag.
Gronden van bezwaar
Het bestreden besluit van 26 maart 2020 voldoet niet aan de eisen van de artikelen 3:2
(zorgvuldige voorbereiding) en 3:46 (motivering van het besluit) van de Algemene Wet
Bestuursrecht (hierna: Awb). De reden hiervoor is het ontbreken van het (bezwaar)dossier en de wijze waarop de nadere stukken van de gemachtigde, in reactie
op de vooraankondiging van 17 december 2019, al dan niet zijn meegewogen door de
dienst. Daarnaast is het compensatiebedrag niet deugdelijk gemotiveerd. Het is voor
belanghebbende althans niet te controleren of het bedrag juist is berekend.
Uitgangspunten forfait juist (materiële schade)?
Belanghebbende stelt zich op het principiële standpunt dat in plaats van
standaardbedragen de werkelijke materiële en immateriële schade vergoed had moeten worden. De reële schade was immers ook reeds voor het primaire besluit geduid en onderbouwd. De dienst had zich dienen te buigen over de reële schade van
belanghebbende in plaats van (slechts) te verwijzen naar de wettelijke regeling en/of een nadere beoordeling buiten het primaire besluit om door een andere commissie.
Uitgangspunten forfait juist (immateriële schade)?
Belanghebbende meent voorts dat de dienst ten onrechte uitgaat van een forfaitaire
vergoeding van € 500 voor ieder half jaar vanaf het moment van de eerste verlaging tot het moment van het volledige herstel (met een maximering van het bedrag). Anders dan de dienst en de Commissie Donner meent belanghebbende dat maatwerk hier op zijn plaats is. De positie van belanghebbende is jarenlang zeer onzeker geweest met alle spanning en frustratie van dien. Dit wordt ook erkend door de commissie Donner, echter wordt toch aangesloten bij een vergoeding van € 500 per halfjaar. Volgens de Commissie Donner is dit bedrag laag, maar wordt verwezen naar de wetgever om te komen tot een wettelijke regeling met een hoger bedrag. Onder de gegeven omstandigheden acht belanghebbende het niet aanvaardbaar om te verwijzen naar de wetgever, maar had de dienst zélf maatwerk kunnen toepassen. Gewezen wordt op een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:736) waarin handvatten worden aangereikt.
Belanghebbende kan tenslotte de maximering van het bedrag aan immateriële
schadevergoeding tot het bedrag dat is teruggevorderd niet plaatsen, omdat immateriële schade nu juist los staat van hetgeen is teruggevorderd.
Ter zitting heeft gemachtigde (mede met verwijzing naar de zittingsaantekeningen) nog het volgende aan de orde gesteld.
Een LIC-overzicht van ingevorderde en verrekende bedragen ontbreekt zodat het voor
belanghebbende niet duidelijk is in hoeverre bij verrekeningen rentebedragen zijn
inbegrepen en in hoeverre zij daar al dan niet het genot van heeft gehad. Niet uit te
sluiten is dat rentebedragen via de band van bijstelling nog op haar blijven drukken.
Afhankelijk van een overzicht van de verrekeningen zal mogelijk nog een bijstelling
moeten plaatsvinden van de bedragen onder c en onder e1.
Ten onrechte is nog niet voorzien in een rentevergoeding ex artikel 3.1.6. van het Besluit CAF 11. Deze moet worden toegekend met als einddatum de datum van dagtekening van de beslissing op bezwaar.
De Compensatieregeling biedt geen ruimte voor het in mindering brengen van eerder
betaalde toeslagrente.
De immateriële schadevergoeding moet aanvangen op de datum waarop belanghebbende voor het eerst is geconfronteerd met een uitvraag van gegevens in het kader van CAF 11 en/of de eerste registratie van belanghebbende in het kader van CAF 11 en niet per de datum van de eerste neerwaartse bijstelling. Registraties van contactmomenten tussen belanghebbende en de dienst ontbreken in het bezwaardossier.
Met betrekking tot de forfaitaire toekenning van een bedrag van € 500 per half jaar
voor geleden immateriële schade merkt gemachtigde op dat deze de exceptieve toets der kritiek niet kan doorstaan. Het gebrek aan de mogelijkheid om maatwerk te leveren maakt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Meer in het algemeen kan ook het Besluit aanvullende compensatie, de exceptieve toets der kritiek niet doorstaan, gelet op het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel.
Gemachtigde concludeert onder vermelding van bedragen uit de LIC-overzichten met
betrekking tot alle jaren, dat rentecomponenten onderdeel uitmaken van zowel de
terugvordering (2013) als van het herstel (alle jaren). Uit het LIC-overzicht volgt volgens gemachtigde dat bezwaarde de toegekende rente nooit heeft ontvangen omdat deze direct is verrekend met openstaande bedragen. Voor een vermindering van de vergoeding ex artikel 3.1.6 van het Besluit CAF 11 met de toegekende rente is volgens gemachtigde dan ook geen plaats.
Verweer
Bij brief van 29 juni 2021 stelt de dienst, in reactie op de ingediende bezwaren, dat het
bestreden besluit op de volgende onderdelen aanpassing behoeft.
In het bestreden besluit is ten onrechte een vergoeding van toeslagrente achterwege
gebleven. De dienst meent dat dit bedrag moet worden vastgesteld op € 5.054.
Bij het bestreden besluit is de vergoeding voor immateriële schade naar mening van de
dienst te laag vastgesteld. Dit bedrag zou op € 7.000 in plaats van € 6.000 moeten
worden vastgesteld, over de periode vanaf 30 december 2014 tot en met datum
dagtekening van de beslissing op bezwaar (afgerond 7 volledige jaren).
De aanvullende vergoeding van 1% wegens een mogelijk hogere aanslag
vermogensbelasting moet, na aanpassing van het voorgaande, eveneens opnieuw
worden berekend.
Gezien voorgaande moet het compensatiebedrag met € 6.115 worden verhoogd tot een bedrag van € 24.324. Met het op 1 februari 2021 toegekende aanvullende bedrag tot € 30.000 blijft belanghebbende dan voldoende gecompenseerd, zo meent de dienst, afgezien van een eventuele claim voor vergoeding van werkelijk geleden schade. Deze kan worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de dienst de volgende (nadere)
standpunten ingenomen.
De begindatum van de periode waarover immateriële schadevergoeding wordt berekend, moet worden vastgesteld op 9 juli 2014, de datum van de eerste gegevens uitvraag in het kader van een CAF 11-onderzoek.
De einddatum van de periode waarover de op grond van par. 3.1.6 Compensatiebesluit
door de dienst te vergoeden toeslagrente wordt berekend moet, anders dan vermeld in het eerder (in zijn schriftelijke reactie) ingenomen standpunt, liggen op 1 februari 2021, de datum van het besluit waarbij de compensatievergoeding wordt aangevuld tot € 30.000.
Aangetoond is dat belanghebbende betreffende de vaststelling van de
kinderopvangtoeslag over 2012 bezwaar gemaakt heeft met hulp van een professionele rechtshulpverlener. Er bestaat daarmee recht op een aanvullende vergoeding voor proceskosten. Voor de jaren 2013 en 2014 is niet aangetoond of bekend dat gebruik is gemaakt van professionele rechtsbijstand.
De dienst zal het betaal- en verrekenoverzicht van het LIC nog overleggen. Dit overzicht is naar mening van de dienst echter niet relevant voor de advisering. Wat er in de sfeer van de toekenning van de kinderopvangtoeslag gebeurd is, speelt geen rol bij toepassing van de Compensatieregeling. Of een ouder rente feitelijk al dan niet heeft ontvangen, speelt in het geheel geen rol.
Gezien de voorgenomen bijstelling van het besluit van 26 maart 2021 maakt
belanghebbende aanspraak op een vergoeding van kosten van onderhavige
bezwaarprocedure.
Naar aanleiding van de nadere vragen van de Commissie heeft de dienst per e-mailbericht van 9 augustus 2021 onder bijvoeging van een aantal documenten, als volgt gereageerd.
Tegen de definitieve vaststelling kinderopvangtoeslag 2011 heeft belanghebbende op 21 mei 2014 bezwaar ingediend van welk bezwaar een afschrift is bijgevoegd. Voorts zijn drie documenten van kort na 9 juli 2014 bijgevoegd. Dit betreft een brief van 17 december 2014 waarin belanghebbende uitstel verzoekt voor het aanleveren van gegevens over de jaren 2013 en 2014, een brief van 4 augustus 2014 waarin informatie over de kosten van kinderopvang over 2012 opgevraagd wordt, een brief van 19 juli 2014 waarin een balieafspraak op 1 september 2014 wordt bevestigd en een door belanghebbende op 1 september 2019 ondertekend formulier met aantekeningen van baliemedewerker dat contact opgenomen moet worden met belanghebbende ter verstrekking van contactgegevens zodat belanghebbende de verzochte gegevens per mail kan aanleveren. De dienst concludeert dat in de nader overlegde documenten geen aanwijzing kan worden gevonden dat het CAF 11-onderzoek voor 9 juli 2014 is aangevangen. Voorts merkt de dienst op dat het jaar 2011 geen onderdeel uitmaakt van de procedure.
Vaststaande feiten
De Commissie gaat uit van de volgende feiten. Belanghebbende heeft over de
toeslagjaren 2012 (€ 8.036), 2013 (€ 8.159) en 2014 (€ 8.232) kinderopvangtoeslag ontvangen. De toeslagen voor deze berekeningsjaren zijn gecorrigeerd als gevolg van het CAF 11-onderzoek. Voor 2012 is het bedrag uiteindelijk vastgesteld op € 4.661. Het recht over de jaren 2013 en 2014 is op nihil gesteld. Bij beschikking van 26 maart 2020 is een definitieve compensatie aan belanghebbende toegekend van € 18.209. Vaststaat ook dat dit bedrag, ingevolge de Catshuisregeling, bij beschikking van 1 februari 2021 is aangevuld tot € 30.000.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
Compensatieregeling), gedateerd:- 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
- 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
- 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
- Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
proceskosten); - Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de
verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december
2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit
proceskosten); - Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
- Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Samenhang besluiten
Om te beginnen, zo meent de Commissie, kan het besluit van 1 februari 2021 waarbij aan belanghebbende een aanvullend forfaitair bedrag tot € 30.000 is toegekend op grond van de Catshuisregeling, worden aangemerkt als nader besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. De bezwaren die gericht zijn tegen dit besluit behoeven dan ook niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.
Bezwaardossier
Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat er twijfel is of de dienst het volledige
dossier heeft verstrekt aan de belanghebbende. Het volledige dossier is niet alleen van
belang voor het verloop van deze procedure, maar ook voor verdere procedures die door de belanghebbende gevoerd gaan worden.
De Commissie beveelt de dienst aan op korte termijn met de gemachtigde te overleggen over aanvulling van het dossier met nog ontbrekende en voor het verdere verloop van de procedure relevante onderdelen. Dit kan met name voor de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade van belang zijn. Dit ontslaat de dienst niet van de verplichting om desgewenst een volledig dossier aan te leveren.
In het verlengde daarvan adviseert de Commissie, zoals ze eerder heeft gedaan,
bijvoorbeeld in BAC 2020-029, om deze overzichten deel uit te laten maken van het dossier dat dienst aanlegt in het kader van de bezwaar(advies)procedure (“bezwaardossier”).
De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift en de zittingsaantekeningen bezwaren
aangevoerd in verband met de exceptieve toetsing van de Compensatieregeling en de
Catshuisregeling. De Commissie zal nu eerst deze bezwaren behandelen en daarna ingaan op de overige bezwaren, waaronder de berekening van het compensatiebedrag.
Compensatieregeling
De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. De
Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag, en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe
voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.
Catshuisregeling
In eerdere adviezen heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat de aanpak die aan de Catshuisregeling ten grondslag ligt, in brede zin te billijken is (zie BAC 2020-015).
Daarbij heeft de Commissie, kort samengevat, in aanmerking genomen dat het evenredigheidsbeginsel, in samenhang met het gelijkheidsbeginsel, weliswaar een grote werking, maar geen absolute werking heeft. Het beginsel is afgewogen tegen het belang om een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAF-beleid snel een (begin van) compensatie te bieden.
Het samenstel van compensatieregelingen waar de Catshuisregeling onderdeel van is,
leidt naar het oordeel van de commissie niet zonder meer tot een onaanvaardbare of
overwegend onevenwichtige uitkomst.
Het belang om een zo groot mogelijk aantal gedupeerden van het CAF-beleid snel een
(begin van) compensatie te bieden is een begrijpelijke keuze van het kabinet. Zeker
gezien het feit dat een specifieke compensatie voor de belanghebbende, met de daaraan verbonden erkenning van de individuele situatie van de ouder, mogelijk blijft door middel van de stap naar de Commissie Werkelijke Schade.
In wat belanghebbende in deze zaak aanvoert, ziet de Commissie geen aanleiding om te komen tot een ander advies aan de dienst op dit punt.
In rekening gebrachte Awir-rente
Uit de in het dossier aanwezige beschikkingen valt niet op te maken of er bij de CAF- terugvorderingsbeschikkingen Awir-rente aan belanghebbende in rekening is gebracht. Zo ontbreekt in het dossier de CAF-correctie over het jaar 2013 en ontbreken de diverse LIC overzichten. Ter zitting gaf de dienst aan dat uit het ingebrachte document ‘Klantbeeld Herstel en Compensatie’ blijkt dat uitsluitend over het jaar 2013 een bedrag aan Awir-rente aan belanghebbende in rekening is gebracht van € 421. Voor zover er door de dienst Awir-rente in rekening is gebracht dient in overeenstemming met eerdere door de Commissie afgegeven adviezen (BAC 2020-042) de compensatie onder punt a) met eenzelfde bedrag te worden verhoogd.
Rente gemiste kinderopvangtoeslag
Nadat op 26 maart 2020 de definitieve compensatiebeschikking is afgegeven is op 28
augustus 2020 de CAF-compensatieregeling gewijzigd waarbij in paragraaf 3.1.6. van de regeling een vergoeding is toegevoegd voor gederfde rente over het bedrag aan gemiste kinderopvangtoeslag, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir.
In zijn brief van 29 juni 2021 concludeert de dienst terecht dat belanghebbende alsnog recht heeft op een vergoeding voor gederfde rente. De Commissie adviseert om de toegekende CAF-compensatie met toepassing van die regeling te verhogen.
In lijn met artikel 27 Awir wordt de rentevergoeding enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beslissing op bezwaar, zie eveneens BAC 2020-042. Anders dan gemachtigde betoogt, is de dienst naar mening van de Commissie bevoegd om een rentevergoeding ingevolge artikel 3.1.6. van de Compensatieregeling te verrekenen met eerder door de dienst vergoede Awir-rente. De Commissie verwijst daarvoor naar paragraaf 5 van het Compensatiebesluit (‘Vermindering van de compensatie en de aanvullende compensatie voor werkelijke schade’, tweede liggende streepje, laatste volzin).
Vergoeding kosten juridische bijstand
De Commissie stelt vast dat in de berekening van de vergoeding geen bedrag voor kosten van verleende rechtsbijstand is opgenomen. Uit het na de hoorzitting door gemachtigde verstrekte bewijsstuk volgt dat tegen het besluit tot vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 door belanghebbende, bijgestaan door een professioneel rechtshulpverlener, bezwaar is gemaakt. Dit is naderhand door de dienst bevestigd. Het bedrag van de compensatie dient naar mening van de Commissie dan ook te worden verhoogd vanwege gemaakte proceskosten (1 procespunt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een bedrag van € 748 per punt en een wegingsfactor 2).
Immateriële schade
Voor de berekening van het tijdvak voor (veronderstelde) immateriële schade geeft de
Commissie de dienst in overweging om als aanvangsdatum de datum van de allereerste brief met het verzoek om inlichtingen te nemen waaruit vooringenomen handelen van de dienst blijkt. Dat is het moment waarop belanghebbende daar last van krijgt. En als einddatum heeft te gelden het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit sluit aan bij de ratio van vergoeding van veronderstelde immateriële schade. Na de hoorzitting was de Commissie er vooralsnog niet van overtuigd dat belanghebbende niet eerder dan 9 juli 2014 deel heeft uitgemaakt van een aan CAF 11 gerelateerd of daarmee vergelijkbaar onderzoek en daardoor in aanraking is gekomen met vooringenomen handelen. De Commissie heeft in dat kader de dienst verzocht de correspondentie met belanghebbende en de overige op haar zaak betrekking hebbende stukken vanaf juni 2011 tot en met 9 juli 2014 te verstrekken. Uit de door de dienst op 9 augustus 2021 overlegde
documenten is de Commissie niet gebleken dat belanghebbende eerder dan 9 juli 2014 onderdeel heeft uitgemaakt van een CAF 11 gerelateerd onderzoek. Het toegezonden antwoordformulier met betrekking tot 2011 betreft een reguliere controle. De kinderopvangtoeslag was mogelijk foutief bepaald maar niet is gebleken dat deze op nihil is gesteld of stopgezet. Voorts is ook geen aanvullende informatie opgevraagd.
Extra compensatie van 1% voor vermogenstoename
De Commissie onderschrijft het standpunt van de dienst om de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) na de doorgevoerde correcties opnieuw te berekenen over het subtotaal en het aanvankelijk opgenomen bedrag bij de beslissing op bezwaar te corrigeren.
Vergoeding proceskosten in deze bezwaarprocedure
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar tegen de CAF-compensatie naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (met een vergoeding van € 748 per procespunt) met elk een wegingsfactor 2.
Conclusie en advies
De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling en de Catshuisregeling niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Het kabinet heeft bestuurlijke keuzes gemaakt bij het gebruikmaken van een forfaitaire regeling. Het stelsel van elkaar aanvullende regelingen en de hierbij geboden rechtsbescherming, geeft de belanghebbende voldoende mogelijkheden om de werkelijk geleden schade vergoed te krijgen en, indien nodig, op te komen voor haar recht.
Bij het opstellen van de beslissing op bezwaar adviseert de Commissie de dienst de
bedragen en de onderliggende stukken zo op te stellen dat deze op het eerste gezicht
herkenbaar en te begrijpen zijn voor de belanghebbende. Dit geldt met name voor de
verrekening van toeslagrente met eerder vergoede Awir-rente.
De Commissie adviseert om de immateriële schade voor het verloop van de procedure toe te kennen vanaf het eerste moment van aanschrijving in het kader van het CAF 11-onderzoek of een daaraan gerelateerd of daarmee vergelijkbaar onderzoek tot het moment van de beslissing op bezwaar.
De Commissie adviseert de rente voor niet-ontvangen kinderopvangtoeslag te vergoeden tot het moment van de beslissing op bezwaar.
De Commissie adviseert om compensatie voor juridische bijstand in het kader van de door belanghebbende gevoerde bezwaarprocedure omtrent kinderopvangtoeslag over 2012 vast te stellen en deze te vergoeden onder f).
Tot slot adviseert de Commissie om in de beslissing op het bezwaarschrift duidelijk te maken aan belanghebbende dat deze beslissing alleen betrekking heeft op de toekenning van de forfaitaire vergoedingen volgens de compensatieregelingen en geen beslissing bevat op zijn verzoek om vergoeding van werkelijke schade.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter