Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-0024

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: 19 februari 2021

Overdracht advies aan UHT: 7 mei 2021

Samenvatting

de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna ook: de Commissie) adviseert UHT onder andere de over 2013 in rekening gebrachte Awir-rente alsnog te vergoeden, de vermindering wegens niet-ingevorderde kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 te schrappen, de immateriële schade voor 2014 te berekenen tot aan de datum van de uitspraak op bezwaar, een vergoeding toe te kennen voor de gederfde rente en ook een proceskostenvergoeding. Bij deze aanpassingen rekening moet worden gehouden met de 1% verhoging. Ook adviseert de Commissie om een primaire compensatiebeschikking af te geven in verband met de onterechte weigering van een betalingsregeling over 2014 wegens opzet-grove-schuld.

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende] is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen definitieve compensatiebeschikking CAF 11 van 26 maart 2020 (hierna ook: de beschikking) die aan hem is toegekend omdat hij deel uit heeft gemaakt van het onderzoek in CAF 11-zaken. Belanghebbende wordt bijgestaan door [gemachtigde].

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 2019, 66172) is aan belanghebbende een bedrag van € 6.941 toegekend. De toegekende compensatie bestaat uit de volgende elementen: een compensatie voor correctiebesluiten, een vergoeding voor materiële schade, een vermindering wegens niet-ingevorderde kinderopvangtoeslag (hierna ook: KOT), een vergoeding voor immateriële schade en een extra compensatie van 1%.

Procesverloop

  • De dienst heeft belanghebbende bij brief van 17 december 2019 een voornemen tot compenseren meegedeeld, gevolgd door een definitieve compensatiebeschikking bij brief van 26 maart 2020.
  • Hiertegen is namens belanghebbende door de gemachtigde bij brief van 6 mei 2020 pro forma bezwaar gemaakt.
  • De gronden van het bezwaarschrift zijn door de gemachtigde bij brief van 21 september 2020 aangevuld.
  • Op 16 december 2020 heeft de Commissie van de gemachtigde een aantal dossierstukken ontvangen. Deze stukken zijn in kopie toegezonden aan de Commissie Werkelijke Schade en aan de dienst.
  • De dienst heeft een verweerschrift met producties ingezonden dat door de Commissie is ontvangen op 22 januari 2021.
  • Op 12 februari 2021 heeft de Commissie een vragenbrief gestuurd aan de dienst. De dienst heeft hierop per e-mail gereageerd op 17 februari 2021.
  • Bij mail van 18 februari 2021 heeft de Commissie van de gemachtigde een notitie met pleitaantekeningen voor de hoorzitting van 19 februari 2021 ontvangen, alsmede een door hem van de dienst ontvangen vooraankondiging compensatiekinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2011 van 26 januari 2021. Deze stukken zijn toegezonden aan de dienst.
  • De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021. Hiervan is een verslag gemaakt.
  • Op 5 maart 2021 heeft de Commissie een aanvullende vragenbrief gestuurd aan de dienst en aan de gemachtigde.
  • De gemachtigde heeft hierop gereageerd per e-mail op 15 maart 2021.
  • De dienst heeft de gevraagde informatie verschaft op 16 maart 2021. Deze informatie is daarna toegezonden aan de gemachtigde.
  • Op 5 mei 2021 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie nog een e-mailbericht ontvangen van de gemachtigde. Dit e-mailbericht zal worden toegezonden aan de dienst.

Gronden van bezwaar

Gemachtigde heeft bij brief van 6 mei 2020 pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking en daarbij verzocht om een vergoeding van de proceskosten van deze bezwaarprocedure. Het bezwaar is door de dienst op 7 mei 2020 ontvangen. Bij brief van 21 september 2020 heeft de gemachtigde de gronden aangevuld.

De gronden richten zich, samengevat, tegen de volgende elementen van het besluit:

  1. De in rekening gebrachte belastingrente is niet vergoed;
  2. Over 2013 mag er geen vermindering worden toegepast omdat belanghebbende de schuldsaneringsregeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) goed heeft doorlopen en het restant van de KOT-schulden is kwijtgescholden;
  3. De forfaitaire immateriële schadevergoeding is berekend op grond van een onjuiste duur;
  4. Belanghebbende maakt verder aanspraak op vergoeding van de werkelijke schade in plaats van de forfaitair berekende vergoeding, onder meer voor de immateriële schade;
  5. Belanghebbende wil een gezamenlijke uitspraak over de CAF-compensatie over de jaren 2012- 2014, 2008 en 2011, en de 30.000 vergoeding;
  6. De € 30.000 regeling leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

De gemachtigde heeft verder verzocht om vergoeding van de proceskosten van deze bezwaarprocedure.

Verweer van de dienst

De dienst heeft aangevoerd dat immateriële schadevergoeding bij nader inzien moet worden berekend vanaf de eerste (administratieve) correctie van 30 september 2014 tot de datum van de beschikking van 26 maart 2020 (66 maanden). De in rekening gebrachte “belastingrente” komt niet voor vergoeding in aanmerking; de CAF 11-regeling voorziet slechts in vergoeding van invorderingsrente. In de beschikking is voor 2014 bij nader inzien ten onrechte een vermindering opgenomen voor niet-ingevorderde KOT. Belanghebbende moet voor vergoeding van de werkelijke schade een verzoek indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.

Vaststaande feiten

Vaststaat dat belanghebbende een voorschotbeschikking KOT voor het jaar 2013 heeft ontvangen ten bedrage van € 15.816. Bij definitieve beschikking van 15 mei 2015 is de toeslag verminderd naar € 0. Daarbij is tevens meegedeeld: “U hebt te veel voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen. Daarom moet u € 16.367 terugbetalen”. Dat bedrag van € 16.367 bestond volgens een opgave van de dienst aan de Commissie uit € 15.816 aan terug te betalen KOT en € 551 aan in rekening gebrachte “belastingrente”. Dat bedrag van € 16.367 is vervolgens teruggevorderd door de dienst. Voor het bedrag aan “belastingrente” is in de beschikking geen compensatie gegeven. In januari 2014 heeft belanghebbende verzocht de kinderopvangtoeslag stop te zetten. De KOT voorschotbeschikking over 2014 is op grond van het verzoek verminderd tot € 0. Bij de terugvordering van de over 2014 uitbetaalde KOT is aan belanghebbende op grond van een onterechte kwalificatie opzet-grove-schuld geen betalingsregeling aangeboden.

Vanaf medio 2014 heeft belanghebbende een schuldsaneringstraject van de WSNP doorlopen waarbij over 2013 een bedrag van € 4.827,90 is terugbetaald en het resterende bedrag van (afgerond) € 11.539,00 is kwijtgescholden. Ook over het jaar 2014 is een deel van de teruggevorderde toeslag kwijtgescholden.

Van toepassing zijnde wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (hierna: de regeling);
  • Compensatieregeling CAF 11 van 26 mei 2020;
  • Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Kader van het advies

Zoals op de hoorzitting is besproken, zijn de verzoeken van belanghebbende om aanvullende schadevergoeding doorgestuurd naar de Commissie Werkelijke Schade. Over de daarop betrekking hebbende geschilpunten zal de Commissie daarom niet adviseren. De Commissie zal ook niet adviseren over de voorgenomen compensatiebeschikking over de jaren 2008 en 2011. Dit betreft geen definitieve beschikkingen en hiertegen is ook geen bezwaar aangetekend.

Bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag is aan belanghebbende ten onrechte een betalingsregeling geweigerd op grond van veronderstelde opzet-grove-schuld. In zijn email van 16 maart 2021 constateert de dienst terecht dat belanghebbende om die reden recht heeft op een schadevergoeding op grond van artikel 49c Awir en zegt de dienst toe daarover een primaire beschikking af te geven.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De € 30.000 regeling

Om een grote groep gedupeerde ouders sneller recht te kunnen doen heeft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen aangekondigd. Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na een lichte toets, in aanmerking komen, de zogenaamde Catshuisregeling.

Aangevoerd is dat de regeling zich als zodanig, in abstracto, niet verenigt met het evenredigheidsbeginsel in samenhang met het gelijkheidsbeginsel. Het eerste beginsel vergt evenredigheid van nadelige gevolgen ten opzichte van de nagestreefde doelen. Het tweede beginsel houdt onder meer in dat ongelijke gevallen juist ongelijk behandeld worden naar de mate waarin zij verschillen. De Commissie begrijpt het exceptief bezwaar over de Catshuisregeling zo, dat beide rechtsbeginselen in hun onderlinge samenhang gezien, zich verzetten tegen een regeling die uitgaat van een lumpsum in plaats van maatwerk. Gebrek aan maatwerk (met daaraan verbonden gebrek aan erkenning van individuele situatie van de ouder) vormt in die lezing het negatieve gevolg van de keuze voor een lumpsumregeling. Het exceptief bezwaar houdt in dat dit niet opweegt tegen het doel (het belang) van snelle, ruimhartige tegemoetkoming van een grote groep gedupeerde ouders. Gebrek aan maatwerk leidt tot uniforme behandeling van mensen in uiteenlopende situaties. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gedupeerden die wel en met grote moeite, of juist niet, (terug)betaald hebben, toen hun aanspraak op KOT vanwege een van de CAF-onderzoeken werd gecorrigeerd.

De Commissie onderkent dat forfaitaire regelingen en met name een lumpsumregeling binnen het samenstel van regelingen dat beoogt het ongekend onrecht te compenseren, de hersteloperatie minder responsief maakt. Immers, waar (eerst) een forfaitaire regeling of lumpsumregeling toepassing vindt, zijn de omstandigheden van het individuele geval (aanvankelijk) slechts in beperkte mate bepalend, terwijl vanuit het oogpunt van mensenrechtenbescherming maatwerk in bepaalde omstandigheden geboden kan zijn. Vanuit dit laatste perspectief geldt evenwel dat uiteindelijk de toepassing van alle regels en beleid in het individuele geval proportioneel moet zijn. Er moeten inspanningen getroost worden om tot een individuele beoordeling te komen, maar daarmee is niet gezegd dat alle onderdelen van het samenstel van regelingen van maatwerk uit dienen te gaan.

De Catshuisregeling op zichzelf kan inderdaad, zoals is aangevoerd, in individuele gevallen ongelijk uitwerken. Naarmate van gedupeerden onrechtmatig een geringer bedrag aan de kinderopvangtoeslag is teruggevorderd, komen zij binnen de bandbreedte van € 30.000 in aanmerking voor een hogere aanvullende compensatie. Dit is een bezwaar dat inherent is aan de lumpsumregeling, zoals door het kabinet is vastgesteld.

De kinderopvangtoeslagaffaire heeft een nog niet exact bepaalde, maar grote groep belanghebbenden ernstig geraakt. Velen van hen zijn voor opeenvolgende jaren gedupeerd door in allerlei opzicht onrechtmatige terugvorderingen waarbij vooringenomenheid en hardheid bij de invordering voorop hebben gestaan. Zij en hun kinderen zijn in hun maatschappelijk functioneren ernstig belemmerd. Het kabinet heeft met de Catshuisregeling een uniforme, praktische regeling gemaakt en, met inachtneming van alle belangen, beoogd een grote groep van de gedupeerden snel tegemoet te komen. Dit laatste is een legitiem doel. De regeling voorziet erin dat Belastingdienst/Toeslagen na toekenning van het forfaitaire bedrag op een later moment het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van een van de (forfaitaire) herstelregelingen bij beschikking vast zal stellen. Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast dit bedrag van € 30.000 in aanmerking komen voor een vergoeding voor hogere en werkelijk geleden(materiële en immateriële) schade staat de weg open naar de Commissie Werkelijke Schade.

Alles overziende brengt dit de Commissie tot het oordeel dat deze aanpak in brede zin te billijken is (zie BAC 2020-015). Daarbij heeft de Commissie in aanmerking genomen dat het evenredigheidsbeginsel, als alle beginselen, weliswaar (in toenemende zin) een grote werking, maar geen absolute werking heeft. Het zal steeds moeten worden afgewogen, zoals in dit geval tegen het belang een zo groot mogelijk aantal slachtoffers van het CAF-beleid snel een (begin van) compensatie te bieden. Het hiervoor beschreven samenstel van compensatieregelingen, en de plaats van de Catshuisregeling daarbinnen, leidt niet zonder meer tot een onaanvaardbare of overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang is dat in alle fases van de toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. De Commissie sluit niet uit dat aan haar nog exceptieve bezwaren voorgelegd zullen worden, die specifieke elementen van de Catshuisregeling betreffen en tot een ander standpunt kunnen nopen.

Vergoeding voor “belastingrente”

Over het jaar 2013 is aan belanghebbende bij beschikking van 21 januari 2014 een bedrag van € 15.815 aan kinderopvangtoeslag toegekend. Bij beschikking van 15 mei 2015 is de definitief berekende kinderopvangtoeslag over 2014 op nihil gesteld en is een bedrag van € 16.367 teruggevorderd. Dat bedrag van € 16.367 was in de beschikking van 15 mei 2015 niet gespecificeerd. Het bestond volgens een opgave van de dienst aan de Commissie uit € 15.815 aan kinderopvangtoeslag en € 551 aan “belastingrente”. In de compensatiebeschikking van 26 maart 2020 is geen vergoeding toegekend voor de in rekening gebrachte “belastingrente”. Het gaat hier echter kennelijk niet om belastingrente als bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, maar om rente die ingevolge artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bij terugvordering van bedragen in rekening wordt gebracht (hierna: Awir-rente).

Anders dan voor invorderingsrente voorziet de Compensatieregelingen CAF 11 niet uitdrukkelijk in een vergoeding voor bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag in rekening gebrachte toeslagrente. De dienst concludeert hieruit dat dergelijke Awir-rente niet wordt vergoed. Dit standpunt heeft tot gevolg dat deze, door de Belastingdienst rechtstreeks veroorzaakte, financiële schade op belanghebbende zou blijven drukken, tenzij deze zich hiervoor wendt tot de Commissie Werkelijke Schade. De Commissie acht deze strikte interpretatie van het CAF 11-regelingen, die ertoe leidt dat CAF 11-slachtoffers een onnodige extra procesgang moeten maken en bovendien ook onnodig extra werk voor de Commissie Werkelijke Schade tot gevolg heeft, onwenselijk.

Dat gevolg kan worden vermeden door het eerste element van de compensatie ruim op te vatten. De op dit element betrekking hebbende paragraaf 3.3.1. van de Compensatieregeling CAF 11 (in de tekst vanaf 20 mei 2020) bepaalt dat compensatie wordt verleend voor “het totaalbedrag waarmee de aanspraak van de ouder op kinderopvangtoeslag is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd als direct gevolg van het (CAF-)onderzoek.” De correctiebeschikking van 15 mei 2015 vermeldt dat belanghebbende over het jaar 2013 een bedrag van € 16.367 moet terugbetalen. De neerwaartse correctie van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat derhalve uit zowel een vermindering van de toeslag als het in rekening brengen van een bedrag aan Awir-rente. De Commissie is daarom van mening dat de tekst van paragraaf 3.1.3. van de Compensatieregeling CAF 11 grondslag biedt voor vergoeding van bij de terugvordering van kinderopvangtoeslag in rekening gebrachte Awir-rente. Daar komt nog bij dat na de wijziging van de Compensatieregeling CAF 11 bij Besluit van 28 augustus 2020, Stb. 7 september 2020 nr. 45904 de omschrijving van het eerste element van de compensatie is aangepast en daarna luidt: “Compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1) alsmede een rentevergoeding voor de gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel 3.1.6)“. Die paragraaf 3.1.6. luidt: “Over het bedrag van de – vooralsnog – gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van een neerwaartse correctiebeschikking wordt rente vergoed. Deze rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (onderdeel 3.1.1) met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir.” Ook die aanpassing pleit er voor, de omschrijving van het eerste element in de eerdere versies van de Compensatieregeling CAF 11 maar niet al te beperkt op te vatten, en daaronder ook te laten vallen een compensatie voor bij correctie van aanspraken op kinderopvangtoeslag op grond van een CAF 11-onderzoek op de voet van artikel 27 Awir aan slachtoffers ten onrechte in rekening gebrachte bedragen aan Awir-rente. Dit alles leidt ertoe dat de vergoeding onder punt a van de compensatiebeschikking volgens de Commissie te laag is vastgesteld.

Vermindering wegens niet-ingevorderde kinderopvangtoeslag

Het jaar 2013

In de beschikking is het bedrag van de compensatie over het jaar 2013 verminderd met een bedrag van € 11.539 aan niet ingevorderde kinderopvangtoeslag. Belanghebbende heeft de schuldsanering van de WSNP goed doorlopen, waarbij een deel van de kinderopvangtoeslag over 2013 is terugbetaald en het resterende bedrag over 2013 van € 11.539 is kwijtgescholden. Nu deze vordering niet langer bestaat, is belanghebbende van mening dat de compensatie niet mag worden verminderd met dit bedrag. De vordering is volgens belanghebbende al “ingevorderd” in de zin dat er invorderingshandelingen hebben plaatsgevonden via de WSNP, ook al heeft dit uiteindelijk geleid tot gedeeltelijke kwijtschelding.
Paragraaf 5 van het Compensatieregeling CAF 11 bepaalt dat de toe te kennen compensatie moet worden verminderd “om te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar hij recht op heeft.” Dit geldt “Als de ouder een terugvordering kinderopvangtoeslag over de betreffende berekeningsjaren niet (volledig) heeft betaald (…) bijvoorbeeld ook in de situatie waarin de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd geen invorderingsmaatregelen te nemen voor de nog openstaande schuld (beschikking niet verder bemoeilijken).” De Commissie concludeert dat deze vermindering in de regeling kennelijk is gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. Naar de mening van de Commissie geldt dit ook indien de toeslag niet volledig is terugbetaald doordat er een gedeeltelijke kwijtschelding heeft plaatsgevonden na het doorlopen van de WSNP. Over het jaar 2013 is de vermindering dan ook terecht toegepast.

Het jaar 2014

In januari 2014 heeft belanghebbende zelf de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 stopgezet. Op grond daarvan is de kinderopvangtoeslag die toch was toegekend, teruggevorderd. De Commissie is het met partijen eens dat over het jaar 2014 geen recht bestaat op CAF-compensatie ter grootte van het bedrag van de terugvordering. Belanghebbende heeft de schuldsanering van de WSNP goed doorlopen, waarbij ook een deel van de kinderopvangtoeslag over 2014 is terugbetaald en het resterende bedrag over 2014 van € 7.359 is kwijtgescholden. In de beschikking is dit bedrag van € 7.359 over het jaar 2014 in mindering gebracht op de te ontvangen compensatie over het jaar 2013. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft de dienst laten weten deze vermindering te zullen schrappen, omdat die betrekking heeft op een jaar waarover geen recht op CAF-compensatie bestaat. De Commissie acht dit laatste terecht. Op grond van paragraaf 5 van de Compensatieregeling CAF 11 vindt vermindering slechts plaats “Als de ouder een terugvordering kinderopvangtoeslag over de betreffende berekeningsjaren niet (volledig) heeft betaald”. De Commissie is van mening dat de toe te kennen compensatie op grond van de Compensatieregeling CAF 11 niet kan worden verminderd met niet-terugbetaalde kinderopvangtoeslag over andere jaren.

Vergoeding voor immateriële schade

De Commissie is van mening dat de vergoeding voor immateriële schade wegens onzekerheid over het over een periode verschuldigd bedrag aan terug te betalen KOT, dient te worden berekend over de periode vanaf de eerste aankondiging van de correctie tot aan de uitspraak op het bezwaar. Het bedrag van deze vergoeding kan pas worden vastgesteld zodra de dienst uitspraak doet op het bezwaar. In haar brief van 16 maart 2021 betoogt de dienst dat aan belanghebbende in het kader van een compensatie voor de jaren 2008-2011 al een compensatie is toegezegd en ook uitbetaald voor vergoeding van immateriële schade van € 1.000 over die jaren en dat hiermede, zo begrijpt de Commissie, bij de vaststelling van de aan belanghebbende voor de jaren 2012-2014 toegekende compensatie, rekening moet worden gehouden. De Commissie is van mening dat de structuur van de Compensatieregeling CAF 11 meebrengt dat artikel de vergoeding voor immateriële schade steeds wordt berekend per periode waarop de ingevolge die regeling gegeven compensatiebeschikking betrekking heeft. Dat betekent dat een belanghebbende die over meer dan een periode in onzekerheid heeft verkeerd over het terug te betalen bedrag aan KOT, per periode recht heeft op een forfaitaire schadevergoeding. Anders dan de dienst in haar e-mail van 16 maart suggereert, is hierbij geen sprake van een dubbeltelling. De Commissie ziet niet in waarom een belanghebbende die – bijvoorbeeld – slachtoffer is geworden van een bevooroordeelde behandeling van de dienst over het jaar 2013, zou moeten worden gekort in zijn aanspraak op compensatie over dat jaar omdat hij ook aanspraak kan maken op compensatie voor bevooroordeeld gedrag van de dienst over een ander jaar.

Vergoeding voor gederfde rente

Nadat op 26 maart 2020 de definitieve compensatiebeschikking is afgegeven is op 28 augustus 2020 de CAF-compensatieregeling gewijzigd waarbij in paragraaf 3.1.6. van de regeling een vergoeding is toegevoegd voor gederfde rente over het bedrag aan gemiste kinderopvangtoeslag, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In zijn brief van 16 maart 2021 concludeert de dienst terecht dat de belanghebbende alsnog recht heeft op een vergoeding voor gederfde rente. De commissie adviseert om de toegekende CAF-compensatie met toepassing van die regeling te verhogen.

Vergoeding voor proceskosten in deze bezwaarprocedure

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2.De compensatieregeling CAF 11 voorziet – zie paragraaf 3.1.5. van die regeling – slechts in een “forfaitaire vergoeding (…) vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursprocesrecht”. De regeling kent niet de mogelijkheid om al in het kader van een op grond van die regeling te geven beschikking, analoog aan de regeling van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in bijzondere omstandigheden af te wijken van de forfaitaire vergoeding, zoals geregeld in dat Besluit. Voor verkrijging van een vergoeding voor proceskosten die afwijkt van die forfaitaire bepaalde vergoeding, zouden de CAF 11-slachtoffers zich dus, zoals ook door de dienst in deze bezwaarprocedure is aangevoerd, maar moeten wenden tot de Commissie Werkelijke Schade. Het Besluit proceskosten. bestuursrecht gaf, toen de compensatie CAF 11 werd getroffen, recht op een vergoeding van € 512 per procespunt. Dat bedrag is inmiddels opgetrokken, eerst tot € 525 per procespunt en vervolgens tot € 534 per procespunt, het nu geldende bedrag. Een aanzienlijke optrekking van dat bedrag – tot € 748 per 1 juli van dit jaar, is al aangekondigd.

Volgens de (concept) Nota van toelichting bij het voorgenomen besluit tot aanpassing van de regeling zal deze verhoging de forfaitaire vergoeding ‘gemiddeld kostendekkend maken’. Het is naar de mening van de Commissie evident dat de door de Commissie Donner geconstateerde institutionele vooringenomenheid van de dienst in CAF 11- gevallen als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3 van het besluit proceskosten bestuursrecht moet worden beschouwd. Dat standpunt brengt de Commissie ertoe te adviseren om reeds nu al in alle gevallen waarin bezwaar is gemaakt tegen de in maart 2020 gegeven beschikkingen tot compensatie dit nieuwe bedrag per procespunt van € 748 te hanteren.

Aldus wordt bereikt dat CAF 11-slachtoffers van de toeslagenaffaire een forfaitaire vergoeding ontvangen die, als gezegd, gemiddeld genomen de werkelijke gemaakte kosten zal dekken. De optrekking zal tevens tot gevolg hebben dat die slachtoffers in de regel een onnodige gang naar de Commissie Werkelijke Schade wordt bespaard. De bezwaarschriftenadviescommissie heeft dit al eerder uiteengezet in haar advies in de zaak BAC nr. 2020-013 van 1 maart 2021. Gelet op de situatie waarin de slachtoffers van het optreden van de dienst in de CAF 11-zaken zijn komen te verkeren en ook gelet op de bijzondere aard van de bezwaarschriftprocedures tegen de eerste compensatiebeschikkingen in die gevallen, adviseert de Commissie die verhoging ook toe te passen bij vergoeding van proceskosten in de bezwaarprocedures tegen compensatiebeschikkingen op basis van de Compensatieregeling CAF 11, afgegeven op 26 maart 2020.

    Advies

    De Commissie is van mening dat de over 2013 in rekening gebrachte Awir-rente alsnog moet worden vergoed, dat de vermindering wegens niet-ingevorderde kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 moet worden geschrapt, dat de immateriële schade voor 2014 moet worden berekend tot aan de datum van de uitspraak op bezwaar, zonder korting in verband met een eventuele aanspraak op vergoeding van immateriële schade over andere jaren, dat er een vergoeding moet worden toegekend voor de gederfde rente, dat er een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend voor deze bezwaarprocedure, en dat bij deze aanpassingen rekening moet worden gehouden met de 1% verhoging.
    Ook adviseert de Commissie om een primaire compensatiebeschikking af te geven in verband met de onterechte weigering van een betalingsregeling over 2014 wegens opzet-grove-schuld. Tot slot adviseert de Commissie de dienst om zorgvuldig, gericht en niet meer dan nodig te communiceren naar de ex-echtgenote van belanghebbende met het oog op diens belangen in relatie met zijn kinderen gezien de spanningen die iedere post van de dienst voor die relatie oplevert.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter