BAC 2020-001
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 maart 2020
Ontvangst bezwaarschrift: 15 mei 2020
Hoorzitting: 20 januari 2021
Overdracht advies aan UHT: 4 februari 2021
Samenvatting
De Commissie stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk is. De Commissie adviseert om over te gaan tot het alsnog toekennen van compensatie voor proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase inzake de terugvorderingsbesluiten voor de berekeningsjaren 2013 en 2014 aan belanghebbende en de berekening in lijn te brengen met de compensatieregelingen die na het besluit van 26 maart 2020 tot stand zijn gekomen. Daarnaast adviseert de Commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.
Onderwerp van advies
Het bezwaarschrift van mevrouw (hierna: belanghebbende) is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020. Deze is aan haar toegekend omdat ze deel uit heeft gemaakt van het onderzoek CAF 11. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 2019, nr. 66172) is aan haar een bedrag van € 18.350 toegekend.
De toegekende compensatie aan belanghebbende bestaat uit verschillende elementen zoals bepaald in onderdeel 1 sub a, b, c, d en f en onderdeel 7 van die regeling. Er is geen compensatie voor proceskosten (sub e) aan belanghebbende toegekend.
Gronden van bezwaar
Belanghebbende heeft bij brief van 30 april 2020, die door de dienst is ontvangen op 15 mei 2020, bezwaar ingesteld tegen de beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020. Volgens belanghebbende is, samengevat, onvoldoende rekening gehouden met de door haar geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het onterecht stop zetten van de kinderopvangtoeslag.
Verweer
In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift heeft de dienst, samengevat, gesteld dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar, maar dat dit bezwaar (vooralsnog) bij gebrek aan concrete bezwaargronden tegen de (berekening van de) verstrekte compensatie ongegrond is. De dienst stelt dat het compensatiebedrag op de juiste wijze is berekend en verwijst hiervoor naar de tabel bij de beschikking van 26 maart 2020 en de ingediende onderliggende stukken.
Vaststaande feiten
Voor de berekeningsjaren 2013 (€ 12.129) en 2014 (€ 12.598) had belanghebbende aanspraak op.(voorlopige) kinderopvangtoeslag voor in totaal € 24.727. De toeslagen voor deze berekeningsjaren zijn gecorrigeerd als gevolg van het CAF 11 onderzoek en op nihil gesteld.
Vaststaat dat bij beschikking van 26 maart 2020 een definitieve compensatie CAF 11 aan belanghebbende is toegekend van € 18.350, waarvan € 6.000, een standaardvergoeding betreft voor veronderstelde immateriële schade, waaronder stress, ongemak en onzekerheid waarmee belanghebbende is geconfronteerd in de lange tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het CAF onderzoek (sub b van de Compensatieregeling). Bij brief van 30 april 2020 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking.
Vaststaat eveneens dat belanghebbende tijdens het telefoongesprek met de secretaris van de BAC op 22 oktober 2020 heeft laten weten dat haar bezwaarschrift inderdaad gericht is tegen de definitieve berekening van de standaardvergoedingen en daarnaast een verzoek om aanvullende vergoeding van werkelijke schade bevat. Belanghebbende heeft ingestemd met doorzending van haar bezwaarschrift naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Op 30 oktober 2020 is het bezwaarschrift per e-mail doorgezonden naar de secretaris van de CWS. Dit is aan belanghebbende bevestigd bij brief van 9 november 2020.
Van toepassing zijnde wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
- Besluit proceskosten bestuursrecht
- Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2()19, nr. 66172)
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700)
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904)
Ontvankelijkheid
De dienst heeft het bezwaarschrift ontvangen op 15 mei 2020. Uitgaande van artikel 35 Awir als grondslag voor de bezwaartermijn is 7 mei 2020 de laatste dag van de bezwaartermijn. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van bezwaren in deze zaak en vergelijkbare (CAF)-zaken stelt de commissie het volgende voorop.
Belanghebbende behoort tot de groep ouders die door de overheid werden geconfronteerd met een overstelpende hoeveelheid beschikkingen. De daaruit voortvloeiende, omvangrijke betalingsverplichtingen werden vervolgens met inzet van de volle overheidsmacht ingevorderd. Bezwaren en protesten tegen deze gang van zaken werden stelselmatig genegeerd. In de individuele rechtsgang vingen ouders veelal bot. Het gevolg van dit als grof geweld ervaren overheidsoptreden was dat zij in dekking gingen en zich afsloten voor communicatie vanuit de overheid. Inmiddels heeft de overheid de hiervoor geschetste gang van zaken erkend. In het licht van het ongekend onrecht dat deze groep ouders waartoe belanghebbende behoort, is aangedaan en gezien de noodzaak van herstel van hun vertrouwen in de overheid, geeft het naar het oordeel van de commissie geen pas om bezwaren van gedupeerden van de CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken te passeren op de grond dat deze te laat zouden zijn ingediend. De indiener van het bezwaar is niet in verzuim.
De dienst heeft kennelijk en terecht het vorenstaande tot uitgangspunt genomen bij de bepaling van haar standpunt om het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk te achten.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Tijdens de hoorzitting van 20 januari 2021 heeft de commissie met belanghebbende en de vertegenwoordiger van de dienst de definitieve berekening van de standaardvergoedingen op grond van de compensatieregeling doorgenomen. Daarbij is naar voren gekomen dat nog geen compensatie voor de kosten van juridische bijstand in verband met de terugvorderingsbesluiten voor de berekeningsjaren kinderopvangtoeslag 2013 en 2014 is toegekend. De commissie adviseert de dienst om dit alsnog te doen.
Daarnaast geeft de commissie de dienst in overweging om bij de beslissing op bezwaar de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag op grond van onderdeel 3.16 van de 3 e Compensatieregeling van 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904) nu al mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag. Hetzelfde geldt voor de extra compensatie voor veronderstelde immateriële schade plus opnieuw een aanpassing van de extra compensatie van 1%.
Verder stelt de commissie dat het voor belanghebbende duidelijk moet zijn dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat. De commissie geeft in overweging om de hulp die hierbij geboden kan worden door een persoonlijk zaakbehandelaar van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen in de beslissing op bezwaar te vermelden. Hetzelfde geldt voor de regeling in verband met gratis onafhankelijke externe juridische ondersteuning, mocht die ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar al beschikbaar zijn.
Conclusie en advies
Samengevat stelt de bezwaarschriftenadviescommissie zich op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk is. Voor de heroverweging van het bestreden besluit adviseert de commissie, gegeven het juridisch kader en gelet op de verklaringen van belanghebbende tijdens de hoorzitting van 2() januari 2021, om over te gaan tot het alsnog toekennen van compensatie voor proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase inzake de terugvorderingsbesluiten voor de berekeningsjaren 2013 en 2014 aan belanghebbende en de berekening in lijn te brengen met de compensatieregelingen die na het besluit van 26 maart 2020 tot stand zijn gekomen. Daarnaast adviseert de commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter