Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-00050

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2020, T-C DR CAF-11 CB 4

Ontvangst bezwaarschrift: 7 mei 2020

Hoorzitting: belanghebbende heeft afgezien van een hoorzitting, zaak is op de stukken afgedaan

Overdracht advies aan UHT: 11 augustus 2021

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van (hierna: belanghebbende), ingediend door
haar gemachtigde (hierna: gemachtigde), is gericht tegen de
beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020 (T-C DR CAF-11 CB 4)
van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst). De compensatie is aan
belanghebbende toegekend omdat zij deel heeft uitgemaakt van het onderzoek CAF 11.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, 66172, hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende een bedrag van € 13.084,- toegekend.
De compensatie bestaat uit:
-vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van CAF 11
teruggevorderde kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
-vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (3.1.3
Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
-vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 Compensatie voor
invorderingskosten);
-vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2 Compensatie
voor veronderstelde immateriële schade);
-extra compensatie van 1% in verband met de mogelijke gevolgen van
vermogenstoename (7. Extra compensatie).

Procesverloop

Belanghebbende heeft op 17 december 2019 het voornemen ontvangen voor een
compensatie CAF 11 van € 4.556, -.
Als reactie op dit voornemen heeft zij bij schrijven van 18 december 2020 aangegeven
vergoeding te wensen van de kosten van de door haar gevoerde bezwaar– en
beroepsprocedure.

Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de dienst belanghebbende een definitieve
compensatie toegekend van € 8.596, -. De gemachtigde heeft een pro forma
bezwaarschrift ingediend op 6 mei 2020 en dit aangevuld met gronden op 21 september 2020, ontvangen op 25 september 2020.
De dienst heeft voorafgaand aan de hoorzitting een verweerschrift met dagtekening 11 juni 2021 ingediend bij de Bezwaarschriftenadviescommissie.
De gemachtigde heeft op 11 december 2020 aan het secretariaat van de
Bezwaarschriftenadviescommissie verzocht om het inleidend en aanvullend
bezwaarschrift door te sturen naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS) in verband
met een verzoek om aanvullende vergoeding van de werkelijke schade. Deze
doorzending heeft op 16 december 2020 plaatsgevonden en is aan gemachtigde
bevestigd bij brief van 18 december 2020.
Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 7 juli 2021 aangegeven dat belanghebbende
afziet van het recht om gehoord te worden en dat het bezwaarschrift op de stukken kan worden afgedaan.
Bij e-mailbericht van 13 juli 2021 heeft gemachtigde nog een aanvulling op het
bezwaarschrift gegeven waarop de dienst bij e-mailbericht van 20 juli 2021 heeft
gereageerd

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat
het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het primaire besluit voldoet niet aan de eisen van artikelen 3:2 en 3:46 Awb
Onzorgvuldige voorbereiding
De Commissie is van mening dat door gemachtigde onvoldoende aannemelijk is gemaakt
dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Hij heeft niet verder aangegeven welke nadere stukken, in reactie op de
vooraankondiging van 17 december 2019, hadden moeten worden meegewogen.
Het compensatiebedrag is niet inzichtelijk
De Commissie volgt gemachtigde wel in zijn stelling dat het bestreden besluit
onvoldoende inzichtelijk is: in de bij het besluit gevoegde berekeningstabel ontbreken
een duidelijke toelichting en verwijzing naar onderliggende stukken c.q. beschikkingen.
In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Naar het oordeel van de Commissie is belanghebbende door deze gang van zaken echter niet benadeeld; aan de hand van het aan gemachtigde toegestuurde verweerschrift van de dienst met bijlagen is de berekening te herleiden tot de in de berekeningstabel
genoemde bedragen. Het motiveringsgebrek kan dan ook met toepassing van artikel
6:22 Awb gepasseerd worden.
De Commissie adviseert de dienst toekomstige besluiten van een deugdelijke motivering te voorzien.
De compensatieberekening
*wat betreft 2012
De Commissie is van mening dat bij het compensatiebedrag onder a het bedrag van
€ 4.314, - opgenomen had moeten worden, aangezien dat de laatste
voorschotbeschikking was voor de CAF-correctie anderhalf jaar later. In het dossier
ontbreekt weliswaar een definitieve beschikking waarbij het voorschot
kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld, maar vaststaat dat de kinderopvangtoeslag
bij besluit van 13 oktober 2014 als correctie als gevolg van het CAF11-onderzoek is
stopgezet omdat niet zou kunnen worden bepaald of er een recht op
kinderopvangtoeslag bestaat. Tevens is in diezelfde beschikking bepaald dat de teveel
ontvangen toeslag moet worden terugbetaald. Hoewel de daarbij aangekondigde nadere informatie over deze terugvordering (of terugvorderingsbeschikking) in het dossier ontbreekt, en wellicht ook nooit is verzonden, kan de beschikking van 13 oktober 2014 niet anders worden uitgelegd dan als beslissing dat het totale bedrag aan kinderopvangtoeslag over 2012 moest worden terugbetaald. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar en beroep moeten aantekenen om alsnog het recht op kinderopvangtoeslag te krijgen over 2012. Naar de mening van de Commissie kan niet worden volgehouden dat belanghebbende over het jaar 2012 geen CAF-slachtoffer is geweest en geen recht heeft op vergoeding van materiële schade (onder c) wegens het ontbreken van een nadere terugvorderingsbeschikking.
Dit betekent ook dat de vergoeding van de materiële schade onder c € 1.079, - bedraagt, te weten 25% van € 4.314.


Belanghebbende heeft uiteindelijk na een bezwaarprocedure een opwaartse
correctiebeschikking ontvangen waarin haar € 4.443, - is toegekend. De vermindering
onder e1 wegens eerdere bijstelling dient € 4.314 te bedragen aangezien de vermindering maximaal het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten bedraagt
(paragraaf 5 Compensatiebesluit).
Gederfde toeslagrente
Belanghebbende heeft ten onrechte nog geen vergoeding ontvangen voor de gederfde
rente over de ten onrechte ingetrokken kinderopvangtoeslag conform par. 3.1.6.van de
Compensatieregeling (versie 28 augustus 2020). De Commissie adviseert de dienst
hierover alsnog een vergoeding te verstrekken.
Anders dan gemachtigde betoogt is de dienst naar mening van de Commissie bevoegd
om een rentevergoeding ingevolge artikel 3.1.6. van de Compensatieregeling te
verminderen met eerder door de dienst vergoede Awir-rente. De Commissie verwijst
daarvoor naar paragraaf 5 van het Compensatiebesluit (‘Vermindering van de
compensatie en de aanvullende compensatie voor werkelijke schade’, tweede en derde
liggende streepje, laatste volzin).
Vergoeding proceskosten eerdere procedures
De Commissie heeft als taak advies uit te brengen op bezwaren tegen beschikkingen die zijn genomen onder meer op basis van de Compensatieregeling. Deze regeling bepaalt
onder 3.1.5. dat de compensatie van proceskosten een forfaitaire vergoeding voor de
kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand betreft. Overige kosten, zoals de door belanghebbende opgegeven verlet- en reiskosten zijn kosten die strikt genomen niet onder het CAF-Besluit vallen en die door de CWS beoordeeld moeten worden.
De Commissie acht het echter onnodig en ondoelmatig dat belanghebbenden voor een vergoeding van dergelijke kosten een gang naar de CWS moeten maken. De Commissie adviseert de dienst dan ook om dergelijke kosten te vergoeden met toepassing van art. 1 Besluit proceskosten bestuursrecht. De commissie wijst in dit verband ook nog op het advies van 2 juni 2021 in de zaak BAC 2020-009 inzake vergoeding van griffierecht.


Immateriële schadevergoeding
De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit het Compensatiebesluit is een
vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart, omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend.
De gemachtigde stelt dat deze elementen ook in deze zaak een rol spelen.
Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de
definitieve berekening van zijn compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds
voortduurt.
De Bezwaarschriftenadviescommissie adviseert, net zoals zij al in eerdere zaken heeft
gedaan (zie onder meer het advies BAC 2020-0026), dan ook om de forfaitaire
vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende te berekenen vanaf de datum van brief met het verzoek om inlichtingen (de zgn. baliebrief). Dat is de datum waarop het CAF-onderzoek dat tot de eerste neerwaartse beschikking heeft geleid, is gestart.


Extra compensatie van 1%
De bijstelling van extra compensatie van 1% zal aangepast moeten worden aan het naar boven bij te stellen compensatiebedrag.


Exceptieve toetsing Compensatieregeling

De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de
toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.
De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25%
van het compensatiebedrag, en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van
€ 500,- per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke
schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de
Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de
compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk
regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.
Exceptieve toetsing Catshuisregeling
Om een zo groot mogelijke groep door ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel
mogelijk recht te kunnen doen, heeft het kabinet - onder andere- gekozen voor het
uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000,- aan alle gedupeerde ouders die een
verzoek voor herstel hebben ingediend en daarvoor, na aanvankelijk een lichte toets, in
aanmerking komen (de zogenaamde Catshuisregeling).
Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast dit bedrag van € 30.000, - in aanmerking
komen voor een vergoeding voor hogere en werkelijk geleden schade, staat de weg open
naar de CWS.
Aangevoerd is dat deze Catshuisregeling zich als zodanig, in abstracto, niet zou
verenigen met het evenredigheidsbeginsel in samenhang met het gelijkheidsbeginsel;
deze rechtsbeginselen zouden zich verzetten tegen een regeling die niet uitgaat van
maatwerk; hierdoor zou er onvoldoende erkenning zijn van de individuele situatie van de
ouder. Het doel (het belang) van snelle, ruimhartige tegemoetkoming van een grote
groep gedupeerde ouders zou daar niet tegen opwegen.
Hoewel de Commissie onderkent dat de Catshuisregeling in individuele gevallen ongelijk
kan uitwerken, meent zij toch dat het kabinet - gelet op de voordelen van een dergelijke
lumpsumregeling - deze bestuurlijke keuze heeft kunnen maken; het samenstel van
regelingen leidt naar haar oordeel niet per definitie tot een onaanvaardbaar of
overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang hierbij is bovendien dat alle
daadwerkelijke materiële en immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt en
in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. In eerdere adviezen
heeft de Commissie deze bezwaren uitgebreider behandeld. De Commissie verwijst naar
– onder andere – de adviezen BAC 2020-0024 en BAC 2020-0026).
Vergoeding proceskosten
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende,
nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een
forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt met een wegingsfactor 2. Net als in
eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe
te kennen, namelijk € 748, -.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie

om alsnog de door belanghebbende gederfde rente te vergoeden met toepassing van
art. 27 Awir.
Hoewel de Commissie dus adviseert om het bedrag van de compensatie te verhogen, zal
dit niet leiden tot een extra uitbetaling aan belanghebbende voor zover het totale bedrag
van de compensatie blijft beneden de eerder ontvangen compensatie van in totaal
30.000 euro.

om het definitieve compensatiebedrag aan te passen in die zin dat in de ‘Berekening
compensatie’ die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, onder element a het
bedrag van € 4.314, - op te nemen en onder element e1 het bedrag € 4.314, - ;
BAC 2020-050
9

om de overige elementen en het totaal van het definitieve compensatiebedrag verder
aan de gewijzigde bedragen aan te passen;

om bij de vergoeding voor proceskosten eerdere procedures in gevallen als het
onderhavige ook een vergoeding te verstrekken voor reis- en verletkosten van de
belanghebbende;

om de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te
compenseren, om voor het procespunt een wegingsfactor 2 toe te kennen, om daarbij
het hoogste bedrag van € 748,- per procespunt te hanteren;

om de immateriële schade voor het verloop van de procedure vanaf de datum van de
eerste neerwaartse correctie tot het moment van de beslissing op bezwaar toe te kennen en om alsnog de door belanghebbende gederfde rente te vergoeden met toepassing van art. 27 Awir.
Hoewel de Commissie dus adviseert om het bedrag van de compensatie te verhogen, zal dit niet leiden tot een extra uitbetaling aan belanghebbende voor zover het totale bedrag van de compensatie blijft beneden de eerder ontvangen compensatie van in totaal 30.000 euro.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter