Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BA 2022-9245

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit:26 april 2021 met kenmerk UHT, 16 juni 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DC I en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 19 juli 2022

Hoorzitting: 5 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 23 april 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen beschikking UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te
verklaren, het bezwaar tegen de lichte toets niet-ontvankelijk te verklaren, de
overige bezwaren ongegrond te verklaren en een vergoeding voor de
proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

Gemachtigde heeft namens belanghebbende op 19 juli 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen de onderscheiden beschikkingen van 16 juni 2022:

  1. de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A waarin UHT heeft beslist dat
    belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze jaren geen fouten gemaakt;
  2. de beschikking met kenmerk UHT-DC I waarbij belanghebbende is meegedeeld dat ten aanzien van toeslagjaar 2017 er fouten zijn gemaakt. Het compensatiebedrag is vastgesteld op € 5.150 en aangevuld tot € 30.000.
  3. de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A waarin UHT heeft beslist dat niet is
    gebleken dat de KOT over 2012, 2013, 2014 en 2016 te laag is vastgesteld.
  4. Belanghebbende heeft zelf bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 26 april 2021 waarin haar is meegedeeld dat zij in het kader van de lichte toets niet in aanmerking komt voor een vergoeding van € 30.000.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

Op 27 februari 2020 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling
van KOT voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2016.

  • Bij beschikking van 26 april 2021 is belanghebbende meegedeeld dat er (vooralsnog) geen reden is om haar € 30.000 te betalen.
  • Hiertegen heeft belanghebbende bij brief van 16 mei 2021 bezwaar gemaakt.
  • Op 18 februari 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
    uitgebracht over toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016. De CvW is van oordeel dat
    belanghebbende geen aanspraak kan maken op compensatie wegens institutioneel
    vooringenomen handelen of hardheid. Voor 2017 is de compensatieregeling wel van
    toepassing.
  • Op 16 juni 2022 heeft UHT de hierboven genoemde beschikkingen genomen.
  • Op 19 juli 2022 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. De ontvangst is op
    26 juli 2022 bevestigd.
  • Bij e-mailbericht van 8 maart 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden van
    bezwaar ingediend.
  • Op 20 september 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Bij e-mailbericht van 17 februari 2024 heeft gemachtigde aanvullende gronden en
    nadere stukken ingediend.
  • Op 5 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • Bij e-mailbericht van 11 maart 2024 heeft de behandelend ambtenaar desgevraagd
    laten weten dat een Melding ID een uniek nummer is dat samenhangt met de
    meldingen die bij TVS zijn gemaakt.
  • Bij e-mailbericht van 21 maart 2024 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gelet op de samenhang die bestaat tussen de beschikkingen, zal de Commissie de
bezwaren die zijn ingediend tegen de (onderscheiden) beschikkingen gevoegd behandelen.

De Commissie ziet zich voor de vragen gesteld of UHT terecht heeft besloten dat
belanghebbende geen aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen
handelen door B/T of hardheid van de toepassing van het systeem over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014, en 2016 en of de KOT van belanghebbende over deze jaren te laag is vastgesteld zodat zij aanspraak maakt op een tegemoetkoming. Tevens ligt de vraag voor of op terechte gronden is besloten om belanghebbende ten aanzien van toeslagjaar 2017 te compenseren tot een bedrag van € 5.150 (wat is aangevuld tot € 30.000).

Persoonlijk dossier
Belanghebbende heeft gesteld dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om kennis te
nemen van haar dossier waardoor ze de bestreden beschikkingen niet kan verifiëren.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht heeft op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift met de bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten
(uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen”, is aan gemachtigde toegezonden.
Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen en gelegenheid gehad om daarop te reageren.
De Commissie ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in het beschikbaar gestelde
dossier stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij de door UHT genomen beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit
onderdeel ongegrond.

Toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016
De Commissie overweegt dat de voorschotten over 2012, 2013, 2014, en 2016 zijn
herzien. Dat leidde steeds tot vermindering van het voorschotbedrag. Na afloop van ieder berekeningsjaar zijn de definitieve toekenningen vastgesteld; de definitieve
kinderopvangtoeslagen kwamen steeds uit op een lager bedrag dan de voorgeschoten
bedragen. Daardoor moest belanghebbende voor ieder berekeningsjaar een bedrag aan teveel betaalde KOT terugbetalen.

Door UHT is onderzocht of in het verleden fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van het recht op KOT en of hiervoor compensatie dient te worden verleend. Daarbij is advies ingewonnen van de CvW. Die heeft geconcludeerd dat van institutionele
vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden niet is gebleken over bovengenoemde toeslagjaren. Conform het advies van de CvW heeft UHT besloten geen compensatie toe te kennen voor 2012, 2013, 2014 en 2016.

Stopzetting KOT 2013
Ter hoorzitting heeft gemachtigde betwist dat belanghebbende haar KOT op 27 juni 2013 zelf heeft stopgezet.
De Commissie stelt vast dat blijkens de melding van 27 juni 2013 met nummer
144115189108188312 de KOT is stopgezet met ingang van 1 juli 2013. Hoewel de
Commissie begrijpt dat belanghebbende de juistheid van de melding betwist, worden er geen contra indicaties van een eventuele onjuistheid daarvan gegeven. Ook op andere wijze heeft belanghebbende niet aannemelijk kunnen maken dat deze melding van iemand anders dan zij zelf afkomstig is geweest.

Verrekeningen en beslagen
Belanghebbende heeft gesteld dat de bestreden beschikking(en) onzorgvuldig zijn, omdat er geen rekening is gehouden met diverse verrekeningen en beslagen.
De Commissie merkt op dat dat de enkele stellingname dat er geen rekening is gehouden met verrekeningen en beslagen onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te kunnen nemen. Daar komt bij dat de Commissie ook in het dossier geen
aanknopingspunten heeft gevonden die de stelling van belanghebbende onderschrijven.

In de berekening van het compensatiebedrag voor toeslagjaar 2017 is het bedrag aan
verrekeningen begrepen. De verrekeningen op zichzelf houden dus geen schadepost in
voor 2017. De nu voorliggende procedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Als
belanghebbende van mening is dat haar aanvullende compensatie voor de werkelijke
schade als gevolg van de verrekeningen toekomt, kan zij een verzoek daartoe indienen
bij de Commissie Werkelijke Schade.

Tussenconclusie
De Commissie stelt vast dat B/T de (definitieve) KOT in lijn heeft gebracht met de door
belanghebbende zelf verstrekte gegevens over haar inkomenssituatie en de
daadwerkelijk genoten opvanguren. De handelwijze van B/T geeft geen blijk van
institutionele vooringenomenheid. Daarvan blijkt ook niet uit de stukken. Evenmin is
sprake van onbillijkheden van overwegende aard. Daarbij ligt het in de aard van een
voorschot besloten, dat de werkelijke, later vast te stellen aanspraak, op een lager
bedrag uitkomt. Evenmin is gebleken dat de KOT van belanghebbende te laag is
vastgesteld.

Immateriële schadevergoeding
In de schriftelijke reactie is toegelicht dat de immateriële schadevergoeding onjuist is
berekend. Deze had € 2.913 hoger moeten zijn. Op dit punt is het bezwaar gegrond naar het oordeel van UHT. UHT heeft in de schriftelijke reactie ook aangegeven dat de
aanvullende vergoeding van 1% om die reden dient door te lopen tot aan datum
beslissing van bezwaar. De Commissie adviseert UHT om bij de beslissing op bezwaar het vorenstaande toe te passen.

Bezwaar eerste toets
Uit vaste jurisprudentie volgt dat sprake is van procesbelang als het resultaat dat de
indiener van een bezwaarschrift met het maken van bezwaar nastreeft, ook
daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor de indiener
feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.

Belanghebbende heeft met haar bezwaar tegen de eerste toets willen bereiken dat zij als een gedupeerde van de toeslagenaffaire wordt aangemerkt, met als gevolg dat aan haar het forfaitaire compensatiebedrag van € 30.000 wordt uitbetaald. De Commissie stelt vast dat tijdens de integrale beoordeling is gebleken dat belanghebbende inderdaad een gedupeerde is van de toeslagenaffaire en bij beschikking van 16 juni 2022 (UHT-DC I) is aan haar een definitief compensatiebedrag toegekend van € 5.150, hetgeen is aangevuld tot € 30.000. Gelet hierop kan dit (specifieke) bezwaar belanghebbende niet in een materieel gunstigere positie brengen. De Commissie adviseert daarom het bezwaar tegen de eerste toets niet-ontvankelijk te verklaren.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie het bezwaar gedeeltelijk gegrond acht, bestaat er aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • het bezwaar gegrond te verklaren ten aanzien van de vergoeding immateriële schade en de aanvullende vergoeding van 1 procent;
  • de bestreden beschikking op deze punten te herroepen en de compensatie opnieuw te berekenen;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar tegen de eerste toets niet-ontvankelijk te verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter