2022-05159
Publicatiedatum 04-11-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 15 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 28 maart 2022
Hoorzitting: 28 september 2023
Overdracht advies aan UHT: 10 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] op 23 maart 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend, omdat er bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 fouten zijn
gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 7 september 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de hiervoor genoemde jaren een
compensatie van € 19.345 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6 Wht moet de bestreden beschikking van 3 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 28 mei 2020 schriftelijk verzocht om een herbeoordeling
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2014. - Bij brief van 5 februari 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op
basis van de eerste toets een voorschot van € 30.000 krijgt uitbetaald, maar dat
de herbeoordeling nog niet klaar is. - In de vooraankondiging van 2 april 2021 heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van € 18.542 toegekend.
- Bij beschikking van 15 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat
belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 19.345 voor de jaren 2012 tot en met 2014. Nu belanghebbende eerder al € 30.000 ontving, is geen aanvullend bedrag meer aan haar uitbetaald. - Door gemachtigde is op 23 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Op 16 november 2022 zijn de gronden van bezwaar aangevuld.
- Op heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag wegens niet-tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank heeft op uitspraak gedaan op het ingediende beroep en het beroep gegrond verklaard.
- Bij brief van 7 februari 2023 heeft [gemachtigde] meegedeeld dat die de zaak van belanghebbende overneemt.
- Op 19 juni 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van
belanghebbende. - Op 28 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit
advies. Het advies is behandeld door [voorzitter] en [leden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het is niet in geschil dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Vergoeding juridische bijstand (component k)
De Commissie stelt vast dat in de compensatieberekening aan belanghebbende geen
bedrag is toegekend voor vergoeding van juridische hulp. Belanghebbende wijst erop zij zowel bezwaar als beroep heeft aangetekend en griffiekosten heeft betaald. Zij is daarbij bijgestaan door een maatschappelijk werkster.
UHT heeft te kennen gegeven dat geen rekening is gehouden met het beroep dat door
belanghebbende is ingesteld en waarin op 1 september 2016 de rechtbank uitspraak
heeft gedaan. Niet in geschil is dat belanghebbende is bijgestaan door gemachtigde. Ter zitting heeft UHT aangegeven dat sprake is van een hogere wegingsfactor voor de vergoeding daarvoor. De Commissie adviseert UHT om in de beslissing op bezwaar opnieuw de vergoeding voor juridische kosten te berekenen.
Vergoeding immateriële schade (component (i)
Belanghebbende wijst erop dat de startdatum van de termijn van de immateriële schade op 19 februari 2014 begint aangezien het CAF-onderzoek toen begon. De einddatum klopt ook niet. Deze moet 15 februari 2022 zijn en niet 20 juli 2021.
De Commissie stelt vast dat in de schriftelijke reactie van UHT staat vermeld dat de
aangenomen startdatum van 6 februari 2015 voor de wettelijke vergoeding van
immateriële schade incorrect is. UHT gaat uit van 21 maart 2014, omdat toen de KOT
voor het eerst is verlaagd naar aanleiding van de eerdere stopzetting en het
daaropvolgende onderzoek. De Commissie onderschrijft dit standpunt.
UHT heeft aangegeven dat, nu het bezwaar op een aantal punten gegrond is, de periode voor bepaling van de einddatum van de immateriële schadevergoeding moet worden doorgetrokken naar de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie onderschrijft ook dit standpunt.
Rentevergoeding over gemiste KOT (component m)
De Commissie overweegt dat UHT in haar schriftelijke reactie heeft vastgesteld dat
component m voor de jaren 2012, 2013 en 2014 onjuist is vastgesteld. Dit komt omdat voor de jaren 2012 en 2013 een verkeerde einddatum van de termijn van de
rentevergoeding is gehanteerd; namelijk 20 juli 2021 in plaats van 15 februari 2022.
Voor 2014 is een onjuist compensatiebedrag (component a)gehanteerd, namelijk € 3.025 in plaats van € 12.098. Als gevolg hiervan is voor dit jaar component m verkeerd vastgesteld. UHT heeft toegezegd dat de rentevergoeding gemiste KOT opnieuw berekend zal worden. De Commissie adviseert UHT de berekening op dit punt aan te passen in de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding van 1% (component n)
De Commissie merkt op dat de gemaakte compensatieberekening door wijzigingen van de overige componenten doorwerken in component n van de berekening (aanvullende vergoeding van 1%). De Commissie adviseert UHT om bij het nemen van de beslissing op bezwaar deze wijziging door te voeren.
Toeslagjaren 2010, 2011 en 2016
Belanghebbende stelt dat toeslagjaren 2010, 2011 en 2016 ook hadden moeten worden beoordeeld. Nu dit niet is gedaan is er sprake van onzorgvuldigheid en een ontoereikende motivering van de beschikking. Belanghebbende wil deze jaren graag versneld beoordeeld zien.
De Commissie constateert dat in het initiële verzoek om herbeoordeling van belanghebbende verzocht is om herbeoordeling van de toeslagjaren 2012 tot en met 2014. De Commissie stelt op grond hiervan vast dat de toeslagjaren 2010, 2011 en 2016 niet zijn opgenomen in het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende. UHT heeft over deze jaren dan ook nog geen besluit genomen. Het ontbreken van een besluit maakt dat de toeslagjaren geen onderdeel uitmaken van de huidige procedure en de Commissie dus (nog) geen advies kan uitbrengen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie aan UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de vergoeding voor juridische bijstand, de rente over de gemiste KOT en de einddatum van de immateriële schade. Voorts adviseert de Commissie alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.
Verder adviseert de Commissie proceskostenvergoeding voor de onderhavige
bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met
een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter