Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11158

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten:

  • 17 oktober 2022 (UHT DC I)
  • 17 oktober 2022 (UHT-DH5 A)
  • 17 oktober 2022 (UHT-DC-I A)
  • 23 februari 2023 (UHT-O OGS B)

Hoorzitting: 4 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 5 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren. Dit leidt naar het oordeel van de
Commissie tot herberekening van de rentevergoeding voor gemiste
kinderopvangtoeslag en aanpassing van de vergoedingen voor immateriële
schade en algemene schade. Ook adviseert de Commissie belanghebbende
tegemoet te komen in de gemaakte kosten over 2016 en komt belanghebbende
in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende
ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve
beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerken UHT-DC I, UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en UHT-O OGS B (hierna ook te noemen: de bestreden
beschikkingen).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 27.582 voor de
jaren 2014 en 2015 en een bedrag van € 928 inhoudende tegemoetkoming opzet/grove schuld (hierna: O/GS) over het jaar 2016. Op grond van de Catshuisregeling heeft belanghebbende een bedrag van € 30.000 ontvangen.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 maart 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT over de jaren 2013 tot en met 2015. In overeenstemming met de persoonlijk
    zaakbehandelaar is het herbeoordelingsverzoek aangepast naar de jaren 2013 tot
    en met 2016.
  • UHT heeft bij beschikking van 21 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
    hij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 14 februari 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2013 en 2016 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
    voor een bedrag van € 26.673.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 17 oktober 2022 (met kenmerk: UHTDC
    I) aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van €
    27.582.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen van 17 oktober 2022 (met kenmerken:
    UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) aan belanghebbende meegedeeld dat hij voor de
    jaren 2013 en 2016 niet in aanmerking komt voor compensatie. Wel is aan
    belanghebbende een tegemoetkoming toegekend wegens een O/GS-kwalificatie.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 november 2022, ingekomen op 4 november
    2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 23 februari 2023 (met kenmerk: UHTO
    OGS B) aan belanghebbende een tegemoetkoming toegekend voor een bedrag
    van € 928 over het toeslagjaar 2016 vanwege een O/GS vaststelling.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 2 oktober 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 18 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift. Deze
    reactie wordt hierna aangeduid als de schriftelijke beschouwing.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 16 oktober 2024 aanvullende gronden ingediend.
  • Op 4 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Op 11 november 2024 heeft UHT naar aanleiding van de hoorzitting aanvullende
    stukken toegezonden die betrekking hebben op de O/GS vaststelling in 2013 en 2016. Gemachtigde heeft op 12 november 2024 schriftelijk gereageerd op de
    aanvullende stukken.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. De commissie oordeelt in
dezelfde zin.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2014 en 2015 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2013 en 2016 af te wijzen.

Volledigheid dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar (volledige) dossier en daarom de
bestreden beschikkingen niet op juistheid kan controleren. Meer specifiek stelt
belanghebbende niet te beschikken over stukken waaruit de kosten blijken, zoals
aanmaningskosten en renteberekeningen.

Als onderdeel van de beschikkingen heeft UHT een inhoudelijke motivering en een
compensatieberekening opgenomen, waaruit blijkt waarom sprake was van
vooringenomenheid, welke beschikkingen voor de compensatieberekening relevant zijn en hoeveel compensatie per component wordt toegekend. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en
wijzigingsmeldingen van de KOT.

De schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 1
augustus 2024 aan gemachtigde toegezonden. De Commissie is van oordeel dat UHT
door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing, met daarin een
uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden besluiten voldoende heeft onderbouwd. Ter zitting zijn de kosten tevens nader toegelicht. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.

De genomen besluiten zijn naar het oordeel van de Commissie, gelet hierop, zorgvuldig voorbereid en berusten bovendien op een voor de behandeling van het bezwaar volledig dossier.

Afwijzing compensatie over het toeslagjaar 2013
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen
heeft gehandeld in het toeslagjaar 2013 nu hij niet verder heeft uitgevraagd naar
aanleiding van een gebleken tekortkoming in de door belanghebbende aangeleverde
gegevens. UHT stelt zich op het standpunt dat B/T zich bij het berekenen van de toeslag terecht heeft gebaseerd op de informatie die door belanghebbende is aangedragen.

De Commissie overweegt als volgt. B/T heeft op 25 maart 2015 een verzoek om
informatie aan belanghebbende toegestuurd. Op 4 mei 2015 heeft B/T een tweede
uitvraag gedaan. Op 6 mei 2015 heeft belanghebbende stukken ingestuurd. Deze
stukken betreffen twee jaaropgaven waaruit per kind het totaal aan opvangkosten over 2013 blijkt. Echter, uit de twee jaaropgaven zijn enkel de kosten voor de maanden
september tot en met december af te leiden. Op 31 juli 2015 heeft B/T, mede op basis
van de aangeleverde gegevens, de definitieve beschikking KOT vastgesteld. Op 13
november 2015 heeft B/T wegens een hoger toetsingsinkomen de definitieve beschikking KOT vastgesteld op € 3.735.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat B/T bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor het toeslagjaar 2013 institutioneel
vooringenomen heeft gehandeld of dat het stelsel te hard is geweest. Op 23 april 2013 is de KOT verhoogd nadat belanghebbende meer opvanguren had doorgegeven. Op 21
november 2013 is de KOT opnieuw verhoogd, en wel nadat belanghebbende meer opvanguren en tevens opvanguren voor een tweede kind had doorgegeven. Op 31 juli
2015 is de KOT verlaagd nadat op basis van de door B/T ontvangen informatie was
gebleken dat er minder uren aan opvang was genoten voor beide kinderen. Uit de tijdlijn alsook het SAS-overzicht valt af te leiden dat er voor de maanden september tot en met december respectievelijk 71 en 49 uren per maand aan opvang zijn genoten, in plaats van de door belanghebbende op 21 november 2013 doorgegeven 100 uur per kind. Bij de vaststelling van de definitieve beschikking is voor het eerste kind voor de maanden vanaf januari uitgegaan van 36 uur à € 6,46. De Commissie is het daarom niet eens met belanghebbende in diens standpunt dat er bij de toekenning van de KOT fouten zijn gemaakt of dat B/T onvoldoende uitvraag heeft gedaan. B/T mocht uitgaan van de juistheid van deze gegevens. Belanghebbende heeft tegen de definitieve beschikking ook geen bezwaar gemaakt.

De terugvorderingen KOT over toeslagjaar 2013 waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Ook is er geen onterechte kwalificatie O/GS over 2013, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie heeft ook geen stuk aangetroffen met een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling over dit jaar dat anders zou doen vermoeden. De Commissie adviseert UHT daarom dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

De Commissie merkt volledigheidshalve op dat de Wht is bedoeld voor herstel van
vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van definitieve KOT-beschikkingen. Een beoordeling van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2013 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld valt buiten de reikwijdte van de Wht.

Afwijzing compensatie over het toeslagjaar 2016
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op compensatie over toeslagjaar 2016 nu hij de KOT op 24 november 2015 tijdig heeft stopgezet en B/T desondanks toeslag heeft
toegekend die vervolgens werd teruggevorderd en verrekend. UHT heeft toegelicht dat
reeds per 6 november 2015 de KOT automatisch is gecontinueerd. Het verzoek van
belanghebbende is door B/T verwerkt en resulteerde op 31 december 2015 in de nihilbeschikking. Omdat de stopzetting later plaatsvond dan de automatische continuering, heeft de ouder KOT toegekend gekregen.

De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor het toeslagjaar 2016 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Hoewel de Commissie niet in twijfel trekt dat belanghebbende hinder heeft ondervonden van de situatie, is zij niet van opvatting dat dit leidt tot hardheid.

De terugvorderingen KOT over toeslagjaar 2016 waren gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie heeft evenwel kennisgenomen van de extra kosten waartoe de kruising van de stopzetting en de automatische continuering heeft geleid. Uitgaande van het LIC-overzicht van 2016 zijn er € 23,28 aan kosten betaald door belanghebbende. Gelet op alle feiten en omstandigheden adviseert de Commissie UHT het uit het LIC-overzicht 2016 blijkende bedrag van € 23,28, aangaande loonvorderingskosten, uit coulance aan belanghebbende te vergoeden.

Tegemoetkoming O/GS
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een tegemoetkoming toegekend van € 928
wegens een onterechte kwalificatie O/GS. De Commissie is van oordeel dat de O/GStegemoetkoming die belanghebbende heeft ontvangen, juist is berekend. Zij wijst
hiervoor naar artikel 2.6 lid 2 Wht waarin is bepaald dat de O/GS-tegemoetkoming 30
procent bedraagt van het bedrag van de terugvordering. Over 2016 is volgens de
systemen een bedrag van € 3.091 teruggevorderd. Ook uit het LIC-overzicht is af te
leiden dat dit het feitelijke terugvorderingsbedrag betreft en dat belanghebbende voor dit bedrag dus ten onrechte geen betalingsregeling kon treffen. 30% van dit bedrag
(afgerond naar boven) komt neer op een bedrag van € 928. Dit is ook het bedrag dat aan belanghebbende is toegekend. De Commissie adviseert UHT op grond van bovenstaande om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Stopzetting KOT per 1 januari 2016
Belanghebbende stelt voorts dat hij door de problemen de toeslag per 1 januari 2016
heeft stopgezet. Hij stelt dat beide kinderen in 2016 gebruik hebben gemaakt van
opvang en dat de ouders de daarmee gemoeide kosten zelf hebben betaald.

Vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2016 geen KOT heeft aangevraagd.
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van
KOT. Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste, waardoor hij niet in aanmerking
komt voor compensatie op grond van de herstelmaatregel. In uitzonderlijke gevallen kan recht op compensatie door vooringenomen handelen bestaan in een jaar waarin geen KOT is aangevraagd, automatisch gecontinueerd of toegekend. Dit kan het geval zijn als er causaal verband is tussen de stopzetting van de KOT door B/T als gevolg van een vooringenomen behandeling en het ontbreken van een aanvraag KOT in de
daaropvolgende periode. Van een zodanige stopzetting van de KOT door B/T is echter
geen sprake, zo moet de Commissie vaststellen. Bovendien heeft de ex-partner van
belanghebbende per 1 januari 2016 KOT ontvangen. Wellicht ten overvloede merkt de
Commissie op dat, voor zover belanghebbende hierop doelt, hij zich voor een eventueel verzoek om aanvullende compensatie voor werkelijke schade kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.

Rentevergoeding over de gemiste KOT (component o)
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft UHT ambtshalve de compensatieberekening nogmaals tegen het licht gehouden. UHT geeft aan dat de rentevergoeding over de gemiste KOT incorrect is berekend en verklaart het bezwaar op dit punt gegrond.

De Commissie overweegt als volgt. Uit de schriftelijke beschouwing volgt dat de hoogte van de rentevergoeding voor ‘gemiste’ KOT (artikel 2.2, aanhef en onder g, Wht) over de toeslagjaren 2014 en 2015 verkeerd is vastgesteld. De te hanteren einddatum dient aangepast te worden naar de dagtekening van het primaire besluit. In dit geval op 17 oktober 2022. Uit de nieuwe berekening volgt dat de bedragen moeten worden aangepast van € 3.060 naar € 3.150 in 2014 en van € 2.480 naar € 2.494 in 2015.

De Commissie volgt UHT in haar standpunt en adviseert dat het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I op dit punt gegrond wordt verklaard en adviseert UHT deze vergoeding aan te passen in lijn met haar schriftelijke reactie.

Vergoeding van immateriële schade (component n)
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT dit beleid ook in dit geval toe te passen. De Commissie merkt volledigheidshalve op dat de vergoeding voor immateriële schade niet hoger mag zijn dan het bedrag onder e.

Betaalde rente en kosten (component i)
In artikel 2.3 lid 5 van de Wht is bepaald dat onder de post invorderingskosten als
bedoeld in artikel 2.2 onderdeel e van de Wht de kosten vallen die door B/T in rekening
zijn gebracht en door belanghebbende betaald zijn voor invorderingshandelingen in
verband met de terugvorderingsbeschikking, met inbegrip van de betaalde
invorderingsrente vanaf de datum van die beschikking. De Commissie meent dat UHT in de schriftelijke reactie door te verwijzen naar de LIC-overzichten van 2014 en 2015
component i juist heeft vastgesteld. Een en ander is ook nog ter zitting toegelicht en
behoeft geen nadere uitleg meer.

Aanvullende vergoeding van 1% (component p)
Het advies van de Commissie om de voornoemde componenten in de
compensatieberekening aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de laatste compensatiebeschikking. De Commissie adviseert UHT om deze component daarom eveneens in de herberekening mee te nemen.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van
de Commissie ertoe strekt om de bestreden beschikking van 7 december 2022 met
kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT de kosten van
rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van
twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken
adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikking van 17 oktober 2022 met kenmerken
    UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en UHT-O OGS B ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de beschikking van 17 oktober 2022 met kenmerk
    UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • over het jaar 2016 de loonvorderingskosten te vergoeden van € 23,28;
  • in de compensatieberekening met betrekking tot de toeslagjaren 2014 en 2015 de
    rentevergoeding voor gemiste KOT aan te passen naar respectievelijk € 3.150 en
    € 2.494;
  • de vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
    van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen;
  • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter