BAC 2022-09773
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 19 juli 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A,
UHT-DH5 A en 22 juli 2022 met kenmerk UHT-O
OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: 17 augustus (UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A)
22 augustus 2022 (UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 8 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 7 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gericht tegen het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en de bestreden beschikking overeenkomstig aan te passen, en voor dit bezwaar een proceskostenvergoeding toe te wijzen. De Commissie adviseert om de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 16 en 17 augustus 2022 zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen zoals hierboven weergegeven.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 4 januari 2021 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over toeslagjaren 2014, 2015, 2016 en 2017. Nadien is dit uitgebreid met de jaren 2009 tot en met 2013.
- In de beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DC I) wordt aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 52.103 toegekend voor toeslagjaren 2009, 2011 en 2012. Belastingdienst/Toeslagen (B/T) heeft over die periode fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
- In de beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DC-I A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over toeslagjaren 2010, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017.
- In de beschikking van 19 juli 2022 (UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2010, 2013, 2014, 2015 en 2016 geen tegemoetkoming ontvangt.
- In de beschikking van 22 juli 2022 (UHT-O OGS B) wordt aan belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming van € 12.774 toegekend voor de toeslagjaren 2015–2017.
- Gemachtigde heeft op 16 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en op 17 augustus tegen de beschikking met kenmerk UHT-O OGS B.
- Bij e-mailbericht van 16 januari 2023 heeft de administratie van de Commissie aan gemachtigde het bezwaardossier van belanghebbende doen toekomen.
- Op 11 september 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Bij e-mailbericht van 14 december 2023 heeft de administratie van de Commissie aan gemachtigde de schriftelijke reactie van UHT en het bijbehorende dossier doen toekomen.
- Op 8 februari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Op 9 februari 2024 heeft gemachtigde laten weten dat hij geen informatie meer zou verschaffen omdat de informatie die hij voor de zitting ontving niet op de zaak van belanghebbende zag, maar betrekking had op een andere belanghebbende.
- Op 12 april 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend bij de Commissie ter beantwoording van vragen over de toeslagjaren 2014, 2015, 2016 en 2017. Tevens zijn hierbij gelakte bijlagen bijgevoegd. De Commissie heeft de beschouwing met bijlagen aan gemachtigde gestuurd met het verzoek om voor 26 april 2024 te reageren.
- Op onder meer 13 mei en 24 mei 2024 heeft de Commissie gemachtigde verzocht te reageren op de aanvullende beschouwing van UHT.
- Op 30 mei 2024 heeft gemachtigde op de aanvullende beschouwing van UHT gereageerd.
- De Commissie, bestaande uit voorzitter en twee leden, heeft de bezwaren van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende stelt dat zonder het volledige persoonlijke dossier niet kan worden beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn. De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 14 december 2023 toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet uitvoerig heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.
Vooraankondiging compensatie
Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
‘Equality of arms’
Belanghebbende stelt dat geen sprake is van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) omdat UHT wel beschikt over het volledige dossier van belanghebbende, maar zij niet.
De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dit artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.
De Commissie ziet dat gemachtigde het bezwaardossier en ook de schriftelijke reactie van UHT heeft ontvangen. Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De Commissie ziet geen aanleiding het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
Specifieke gronden van bezwaar:
Inzake UHT-DC I
Component k (Betaald/verrekend bedrag op boetebeschikking(en))
UHT geeft in de schriftelijke reactie aan dat in de berekening onder component k onterecht een bedrag van € 424 is vermeld. Dit had € 418 moeten zijn. Dit is echter in het voordeel van belanghebbende. Vanwege het verbod op reformatio in peius wordt het bedrag van € 424 gehanteerd. 25% van het boetebedrag van € 344 is € 86, hetgeen onder component L is opgenomen.
De Commissie volgt dit standpunt van UHT omdat dit in het voordeel van belanghebbende is.
Component n (de immateriële schadevergoeding)
Belanghebbende geeft aan dat door UHT niet inzichtelijk is gemaakt waarom van 1 april 2011 is uitgegaan voor de berekening van de immateriële schade.
UHT geeft in de schriftelijke reactie aan dat voor de startdatum van de termijn van de immateriële schadevergoeding de datum van 20 april 2011 gehanteerd zou moeten worden. Dit betreft de eerste neerwaartse correctie van het toeslagjaar 2009. Er is geen eerdere correctiebeschikking. In de berekening is echter 1 april 2011 opgenomen, hetgeen in het voordeel van belanghebbende is. De einddatum is het afhandelingsmoment van de compensatie, namelijk de definitieve beschikkingsdatum van 19 juli 2022. In de berekening is echter uitgegaan van 22 juli 2022. Dit is eveneens in het voordeel van belanghebbende. De vergoeding voor immateriële schade is daarom berekend over 136 maanden. Dit zijn 23 halve jaren (naar boven afgerond). Dit resulteert in een bedrag van € 11.500.
De Commissie volgt ook hier het betoog van UHT.
Component o (Rentevergoeding over gemiste KOT)
UHT licht in de schriftelijk reactie toe dat in de definitieve beschikking compensatie KOT de startdatum van de rente gemiste KOT op 1 april 2011 is gesteld. Dit is onjuist en had 1 juli volgend op het toeslagjaar moeten zijn. Voor 2009 had de startdatum kortom 1 juli 2010 moeten zijn en voor 2011 had dit 1 juli 2012 moeten zijn. De rente gemiste KOT moet volgens UHT voor deze jaren worden gecorrigeerd naar:
- 2009: € 9.677
- 2011: € 3.452
De Commissie acht dit juist en adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en het besluit op dit punt overeenkomstig de schriftelijke reactie aan te passen.
UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade – in afwijking van de Wht – de datum van de beslissing op het bezwaar als einddatum zal hanteren. De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen. De daarmee samenhangende componenten dienen overeenkomstig aangepast te worden.
Inzake UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Toeslagjaar 2012
De Commissie volgt de stelling van belanghebbende dat sprake is van vooringenomenheid of hardheid over toeslagjaar 2012 niet. Het is de Commissie niet gebleken dat UHT in dat kader een onjuiste toets heeft aangelegd in de bestreden beschikkingen.
UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie voldoende gemotiveerd dat er geen bewijsstukken of aanwijzingen zijn die onderbouwen dat belanghebbende kinderopvang heeft afgenomen in 2012. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij niet meer weet of in dat toeslagjaar kinderopvang is afgenomen, en verder geen aanvullende informatie verschaft. Omdat belanghebbende sinds 15 mei 2011 geen kinderopvang heeft afgenomen, ligt het niet voor de hand dat zij over 2012 wel kinderopvang heeft afgenomen. De UHT heeft daardoor voldoende gegronde reden om aan te nemen dat belanghebbende in 2012 geen kinderopvang heeft afgenomen. Omdat er geen bewijsstukken of aanwijzingen zijn die onderbouwen dat belanghebbende wel kinderopvang heeft afgenomen, heeft UHT terecht mogen concluderen dat sprake is van evident geen recht over dit toeslagjaar. Dat leidt tot de conclusie van de Commissie dat dit bezwaaronderdeel ongegrond is.
Toeslagjaren 2014 en 2015
In de jaren 2014 en 2015 is de KOT rechtstreeks uitbetaald aan de kinderopvanginstelling. Omdat het beleid van UHT op dat punt is aangevuld na de bestreden beschikking heeft UHT in de aanvullende schriftelijke reactie beoordeeld of sprake is van hardheid en gemotiveerd uiteengezet waarom daarvan geen sprake is. Belanghebbende heeft desgevraagd geen informatie aangeleverd die tot een andersluidende conclusie kan leiden. De Commissie volgt op dit punt UHT en adviseert om dit bezwaaronderdeel ongegrond te verklaren.
Non-respons over toeslagjaren 2010, 2015, 2016 en 2017
Belanghebbende heeft betoogd dat geen sprake is van non-respons. Belanghebbende stelt in toeslagjaren 2010, 2015, 2016 en 2017 geen brieven van B/T te hebben ontvangen en daarom ook niet te hebben kunnen reageren. Ook over toeslagjaren 2013 en 2015 is een non-respons niet aannemelijk. Belanghebbende werd op dat moment al bijgestaan in het regelen van haar financiën door een hulpverleningsinstantie.
In de hoorzitting en de aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT uiteengezet dat van een aantal brieven in het bezwaardossier niet vastgesteld kan worden of deze daadwerkelijk verzonden zijn. Voorts heeft UHT daarom per jaar beoordeeld of de niet-verzending van deze brieven leidt tot vooringenomenheid van B/T.
De verlaging over toeslagjaar 2015 is gebaseerd op de gegevens in de KOI viewer. B/T mocht uitgaan van de juistheid van de gegevens in de KOI viewer en was bevoegd op grond van deze gegevens de KOT te herzien. Daarom was er geen noodzaak om een informatiebrief te verzenden en is daarom geen sprake van vooringenomenheid. Belanghebbende heeft in algemene bewoordingen gesteld dat UHT geen waarde kan hechten aan de KOI viewer, maar geen concrete informatie aangeleverd die tot een andersluidende conclusie kan leiden.
Om dezelfde reden zal de Commissie in haar advies het standpunt van UHT volgen.
Voor toeslagjaar 2016 stelt UHT dat de informatiebrief van 15 november 2016 wel degelijk is verzonden. Voor toeslagjaar 2016 is slechts eenmaal een informatiebrief verzonden. B/T is echter wettelijk verplicht om ten minste eenmaal een herinnering te sturen. UHT geeft voorts aan dat dit duidt op vooringenomenheid, omdat B/T belanghebbende niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om informatie of bewijsstukken aan te leveren.
Het is echter niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2016 kinderopvang heeft afgenomen. Belanghebbende heeft desgevraagd ook geen informatie aangeleverd die tot een andersluidende conclusie kan leiden. Er is daarom sprake van evident geen recht op KOT, waardoor evenmin recht op een compensatie is ontstaan.
De Commissie adviseert UHT – bij gebrek aan andersluidende gegevens – het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
UHT stelt dat de verlaging over toeslagjaar 2017 is gebaseerd op de gegevens van DUO. B/T mocht uitgaan van de juistheid van deze gegevens en was bevoegd op grond van deze gegevens de KOT te herzien. Daarom was er geen noodzaak om een informatiebrief te verzenden. Er is daarom geen sprake van vooringenomenheid.
De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden hier anders over te oordelen.
Beslagvrije voet
De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de algemene stellingname dat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te nemen. Daarnaast heeft de Commissie ook in het dossier geen aanknopingspunten gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor B/T een beslagvrije voet was verbonden aan de KOT, wijst de Commissie erop dat KOT in de desbetreffende jaren niet in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering was opgenomen en sinds 2021 buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet is gehouden.
Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De KOT is namelijk juist gericht op de bevordering van arbeidsparticipatie, terwijl de overige toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) een duidelijk inkomensondersteunend karakter hebben.
Dat leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Inzake UHT-O OGS B
Belanghebbende is van mening dat het totaalbedrag dat zij heeft moeten terugbetalen, hoger is dan € 42.575 en de tegemoetkoming O/GS dan ook hoger dient te zijn.
In de schriftelijke reactie heeft UHT onderbouwd dat het totaalbedrag van de terugvorderingen € 42.575 is (€ 13.595 + € 14.982 + € 13.998). 30% van € 42.575 = € 12.773 (afgerond).
De O/GS-tegemoetkoming is met € 1 te hoog vastgesteld. Vanwege het verbod op reformatio in peius blijft dit bedrag ongewijzigd. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
De Commissie stelt vast dat deze bezwaarschriftprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd. Deze bezwaargrond kan dan ook niet slagen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gegrond is ten aanzien van het bezwaar gericht tegen besluit UHT-DC I, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen voor dit bezwaarschrift.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en het besluit overeenkomstig het advies van de Commissie aan te passen;
- voor het bezwaar met kenmerk UHT-DC I een proceskostenvergoeding toe te wijzen;
- de overige bezwaren ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter