BAC 2022-07868
Publicatiedatum 01-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 6 april 2022 (UHT-DC I)
Ontvangst bezwaarschrift: 4 mei 2022
Hoorzitting: 26 juli 2023
Overdracht advies aan UHT: 18 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftencommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde), namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de op 6 april 2022 door UHT genomen beschikking (kenmerk: UHT-DC I), waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2016 en 2017 een definitief compensatiebedrag ad € 31.796,- is toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het vorenstaande moet de besteden compensatiebeschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 17 juli 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2013 tot en met 2018.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 18 januari 2022 het verzoek van belanghebbende beoordeeld en aangegeven dat belanghebbende over de toeslagjaren 2013, 2015 en 2018 geen recht heeft op compensatie.
- Bij beschikking van 6 april 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT belanghebbende over de toeslagjaren 2014, 2016 en 2017 een definitief compensatiebedrag ad € 31.796,- toegekend in verband met institutioneel vooringenomen handelen.
- Gemachtigde heeft bij brief van 4 mei 2022 (dezelfde dag ingekomen) tegen de beschikking van 6 april 2022 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 27 december 2022 zijn de gronden van bezwaar door gemachtigde aangevuld.
- UHT heeft op 31 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 23 augustus 2023 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Tegemoetkomingen/correcties UHT met betrekking tot de juridische kosten en rente
Belanghebbende heeft bij haar bezwaar aanspraak gemaakt op de kosten juridische hulp, nu zij bij het indienen van de herzieningsverzoeken over de herbeoordeelde jaren hulp heeft gekregen van het wijkteam en haar bewindvoerder. Zij heeft daarnaast twijfels geuit over de juistheid van de renteberekening gemiste kinderopvangtoeslag.
UHT heeft gelet op het dossier en de adviseringslijn van de BAC ter hoorzitting aangegeven belanghebbende op dit punt tegemoet te zullen komen door 0,5 punt toe te zullen kennen voor iedere proceshandeling gedurende de herbeoordeelde jaren.
UHT heeft verder ambtshalve geconstateerd dat de rente gemiste kinderopvangtoeslag met betrekking tot het toeslagjaar 2016 te laag is vastgesteld en aangegeven dat zij de rente gemiste kinderopvangtoeslag bij beslissing op bezwaar juist zal berekenen.
De Commissie beschouwt de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot deze punten, daarmee op een billijke wijze afgedaan. Aan de voorwaarden voor de toekenning van een volledig procespunt lijkt in de herbeoordeelde jaren niet te zijn voldaan, nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Desondanks is er sprake van bijzondere omstandigheden waaronder van deze regel kan worden afgeweken.
Gezien het voorgaande dient de bestreden compensatiebeschikking te worden herroepen en moet het bezwaar gegrond worden verklaard.
De concept-beslissing tot nihilstelling in 2014 heeft geen gevolgen voor de compensatie
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat UHT bij het toekennen van de compensatie over het toeslagjaar 2014 ten onrechte is uitgegaan van een neerwaartse correctie van € 15.302,- naar € 4.473,-. Uit het SAS-overzicht beslissingen (productie 51) volgt dat de KOT over het toeslagjaar 2014 bij concept-beslissing van 6 maart 2015 op nihil is gesteld. UHT had bij de toekenning van de compensatie dan ook moeten uitgaan van een correctie naar nihil.
UHT reageert hierop dat de aangewezen entry in het SAS-overzicht beslissingen een intern concept betreft en nooit daadwerkelijk is doorgevoerd. De concept-beslissing betreft hoogstwaarschijnlijk een automatische herberekening, aldus UHT. Wél doorgevoerd is de uiteindelijke voorschotbeschikking van 27 maart 2015 waarbij de KOT van belanghebbende neerwaarts is gecorrigeerd naar € 4.473,-.
De Commissie overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.3 lid 1 Wht is de toe te kennen compensatie gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd. Nu de interne concept-beslissing nooit is omgezet in een beschikking, kan niet worden gesproken van een neerwaartse correctie in de zin van Wht. De Commissie acht het bezwaaronderdeel dan ook ongegrond.
Schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende heeft meer in het algemeen aangevoerd dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Bij aanvullend bezwaarschrift is daar nog op aangevuld dat de LIC-overzichten niet door UHT zijn overgelegd. De Commissie constateert dat UHT in de nadere schriftelijke reactie is ingegaan op de bij de gemachtigde bestaande vragen. Ook zijn de LIC-overzichten overgelegd (productie 103 tot en met 105).
Nu het bezwaar gegrond is en de motivering door UHT bij beslissing op bezwaar zal worden aangepast, ziet de Commissie geen aanleiding op dit punt een nadere beschouwing te geven.
Wél constateert de Commissie dat het bestreden besluit (zoals ook aangevoerd door belanghebbende) ten onrechte aangeeft dat de einddatum voor de berekening van de immateriële schadevergoeding 4 april 2022 is, terwijl UHT had moeten uitgaan van de dagtekening van de beschikking, 6 april 2022. Hoewel deze constatering geen gevolgen heeft voor de hoogte van de te ontvangen compensatie, adviseert de Commissie UHT deze onjuistheid in de motivering bij beslissing op bezwaar te corrigeren. De Commissie meent dat het bezwaar deels gegrond is. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee
procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar deels gegrond te verklaren;
- een vergoeding voor juridische kosten toe te kennen over de toeslagjaren 2013,
2015 en 2018 op basis van 0,5 punt per proceshandeling; - de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
beslissing op bezwaar; - de rentevergoeding voor gemiste KOT opnieuw te berekenen tot de datum van de
beslissing op bezwaar; - een proceskostenvergoeding voor de onderhavige procedure toe te kennen van
twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter