BAC 2022-10154
Publicatiedatum 28-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 25 juli 2022 met kenmerk UHT-HD CWS
Ontvangst bezwaarschrift: 7 september 2022
Hoorzitting: 22 februari 2024
Overdracht advies aan UHT:
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gericht tegen het bestreden besluit (UHT-HD CWS) deels gegrond te
verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door toenmalig gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 5 september 2022 is gericht tegen de door UHT genomen beschikking ‘aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ (hierna: CWS) van 25 juli 2022 (UHT-HD CWS). Belanghebbende wordt in deze bezwaarprocedure bijstaan door gemachtigde.
In deze beschikking is aan belanghebbende – met toepassing van het Besluit
compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904, hierna: Compensatieregeling) – kenbaar gemaakt dat zij een aanvullende schadevergoeding ontvangt van € 703.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over toeslagjaar 2014.
- Bij beschikking van 4 maart 2021 (UHT-DC) is aan belanghebbende over toeslagjaar 2014 een compensatiebedrag van € 22.374 toegekend.
- Bij beschikking van 17 maart 2021 (UHT-B ABD) is aan belanghebbende een aanvullend compensatiebedrag van € 7.804 toegekend op grond van de zogenoemde “Catshuisregeling”.
- Op 27 september 2021 heeft belanghebbende verzocht om aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade.
- Op 24 maart 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden bij CWS.
- Op 1 april 2022 heeft belanghebbende gereageerd op het hoorverslag van CWS en aanvullende informatie verstrekt aan CWS.
- Hierna heeft CWS op 17 mei 2022 advies uitgebracht aan UHT en geadviseerd om €703 aanvullende werkelijke schadevergoeding uit te betalen.
- Bij beschikking van 25 juli 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende meegedeeld dat zij een aanvullende schadevergoeding van € 703 ontvangt.
- Bij brief van 5 september 2022 van heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij brief van 14 juni 2023 zijn namens belanghebbende aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
- Op 17 april 2023 heeft belanghebbende UHT in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Belanghebbende heeft bij beschikking van 16 juni 2023 een dwangsom van € 1.442 ontvangen.
- Op 30 augustus 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende een beroepschrift niet tijdig beslissen op een verzoek tot het nemen van een beslissing op bezwaar tegen de beschikking van UHT ingediend bij de rechtbank.
- UHT heeft op 6 november 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 22 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld. Vervolgens heeft de Commissie het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is. Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hierna te bespreken aspecten.
Advies CWS en beslissing UHT
De Commissie overweegt, dat uit het CWS-advies voldoende blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek en dat het advies deugdelijk, gemotiveerd, inzichtelijk en consistent is (vgl. CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Gelet op alle bekende feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat CWS van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. De Commissie acht het voldoende inzichtelijk gemaakt waarom voor de verschillende schadeposten onvoldoende sprake is van een causaal verband met de KOT affaire. De Commissie adviseert ten aanzien van de specifieke schadeposten daarbij als volgt.
Immateriële schade
UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt (ex nunc) en neemt daarbij alle feiten en omstandigheden in overweging die op het moment van heroverweging bekend zijn (vgl. artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat ook de gegevens die na het uitbrengen van het CWS-advies beschikbaar zijn gesteld, kunnen leiden tot een beslissing van UHT die afwijkt van het advies van CWS. UHT en CWS hebben immers met die nieuwe gegevens geen rekening kunnen houden.
In de schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat omdat CWS het Beoordelingskader immateriële schade (hierna: Beoordelingskader) op 8 november 2022 heeft gepubliceerd, de immateriële schade van belanghebbende is herbeoordeeld aan de hand van dit kader. De totale immateriële schade komt aan de hand van het verfijnde beleid uit op een hoger bedrag dan eerder geadviseerd door CWS, aldus UHT.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat door UHT niet inzichtelijk is gemaakt hoe aan het Beoordelingskader toepassing is gegeven, en welke bouwstenen door CWS zijn toegepast.
UHT heeft tijdens de hoorzitting uiteen gezet welke elementen door CWS zijn betrokken bij de beoordeling en hoe deze hebben geleid tot bovenstaand bedrag.
Aangezien ten tijde van het CWS advies en de bestreden beschikking het verfijnde beleid van CWS nog niet bestond, heeft UHT dit niet eerder kunnen toepassen. Naar het oordeel van de Commissie is dit nieuwe beleid terecht alsnog toegepast in de schriftelijke reactie en vervolgens nader toegelicht op de hoorzitting. Hierna zal de Commissie per bouwsteen beoordelen of UHT het verfijnde beleid thans juist heeft toegepast.
A. Bouwsteen aantasting in de persoon, van de eer en de goede naam
De elementen die door UHT zijn meegewogen in de bestreden beschikking zijn de tijdsduur van de KOT-schuld, de O/GS kwalificatie, de dwangverrekening, de weigering van de persoonlijke betalingsregeling en het voeren van de bezwaarprocedure.
Op de hoorzitting is bevestigd door UHT dat het element ‘afwijzing van de schuldhulpverlening in 2018’ ten onrechte niet is meegenomen en dat dit alsnog moet worden meegenomen, omdat uit de stukken blijkt dat er een directe link was met de KOT-problematiek uit 2014. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en het bestreden besluit op dit punt aan te passen.
Aangezien sprake is van (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
B. Bouwsteen gezinssamenstelling
Er is een bedrag van vier x € 1.500 meegewogen voor de kinderen.
C. Bouwsteen inkomen van de ouders in relatie tot de teruggevorderde KOT
De berekening bij deze bouwsteen is als volgt. De gezamenlijke inkomens van belanghebbende en haar toeslagpartner zijn opgeteld in het betreffende toeslagjaar, hier 2014. Het gezamenlijk inkomen was toen € 34.252. Het totaal van het teruggevorderde bedrag was € 20.454. Het teruggevorderde bedrag wordt gedeeld door het gezamenlijk inkomen x 1500. Daar komt een bedrag uit van € 900.
D. Bouwsteen onterecht geen recht op KOT
De bouwsteen was niet van toepassing. Volgens de beschikbare gegevens had
belanghebbende destijds een bijstandsuitkering en dan bestaat geen recht op KOT. Daarom kan ook geen sprake zijn van onterecht geen recht op KOT.
E. Bouwsteen de stressvolle jaren vanaf de eerste negatieve kinderopvangtoeslagbeschikking
CWS rekent vanaf de eerste negatieve kinderopvangtoeslagbeschikking, hier februari 2015, tot aan de datum van het advies. De rekensom komt dan uit op 15 halve jaren x € 500 per half jaar. De bouwsteen komt dan uit op € 7.500.
De Commissie acht bovenstaande uiteenzetting ten aanzien van de bouwstenen B, C, D en E begrijpelijk en inzichtelijk en ziet in hetgeen door belanghebbende is aangevoerd geen reden tot een ander oordeel en adviseert het bezwaar op dat punt ongegrond te verklaren.
Materiële schadevergoeding
KOT Huurtoeslag, KGB en Zorgtoeslag
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de problemen met B/T en de KOT in 2014 zijn
begonnen. Als gevolg daarvan kwam belanghebbende ook in een risicoselectie terecht voor de huurtoeslag en werd ook de huurtoeslag opgeschort. Daardoor ontstonden problemen in haar begroting en kreeg zij schulden, waardoor zij vanaf 2016 schuldhulpverlening nodig had.
Onder verwijzing naar de LIC-overzichten uit de betreffende jaren heeft UHT gesteld dat is gebleken dat belanghebbende alle jaren waarin zij recht had op huurtoeslag het jaarrecht toegekend heeft gekregen. Belanghebbende had in 2014 geen recht op huurtoeslag. In het toeslagjaar 2018 en 2019 was het verzamelinkomen te hoog om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Gelet op het voorgaande bestond volgens CWS geen causaal verband tussen de financiële problemen en KOT-affaire, waarbij er op is gewezen dat de eerste verrekening voor de KOT terugvordering 2014 pas op 12 november 2018 plaatsvond. De Commissie acht dit inzichtelijk en adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Kosten van vrije dagen
Ten aanzien van belanghebbende
De CWS vindt het onvoldoende aannemelijk dat belanghebbende inkomensschade heeft geleden als gevolg van de opstelling van B/T. De problemen met de KOT begonnen immers eind 2014. UHT heeft in de schriftelijke reactie toegelicht dat de dienstbetrekking van belanghebbende per 20 november 2014 was geëindigd. Belanghebbende ontving in de jaren 2015 tot en met 2019 een bijstandsuitkering, zij heeft toen niet gewerkt en was in de gelegenheid de kinderen op te vangen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar problemen met B/T al in mei 2014 begonnen. Naar het oordeel van de Commissie maakt de omstandigheid dat destijds een uitvraag is gedaan door B/T, niet dat belanghebbende toen ook al vrije dagen heeft moeten opnemen en schade heeft geleden. Daarbij wordt ook verwezen naar hetgeen is vermeld onder het kopje ‘KOT Huurtoeslag, KGB en Zorgtoeslag’. De Commissie adviseert om het bezwaarschrift op dit punt ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van de partner van belanghebbende
Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar partner veel vrij diende te nemen of zich ziek moest melden om aanwezig te kunnen zijn bij afspraken ter afhandeling van de KOT-problematiek en daardoor schade heeft geleden.
UHT heeft er in de schriftelijke reactie op gewezen dat belanghebbende en haar partner niet gehuwd waren en geen gemeenschappelijke huishouding voerden. Uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat zij niet samenwoonden vanaf 10 december 2012 tot 18 juli 2017. De inkomensgegevens van de partner van belanghebbende in de jaren 2018 en 2019 laten een duidelijk stijgende lijn zien. CWS heeft voorts gesteld dat de loonbeslagen waar de partner in de jaren na 2014 mee is geconfronteerd geen betrekking hadden op de KOT-problematiek. Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat de partner van belanghebbende veel dagen vrij heeft moeten nemen voor afspraken die specifiek betrekking hebben op de
onderhavige KOT-problematiek. De Commissie acht het door CWS en UHT gestelde goed navolgbaar.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd werpt geen nieuw licht op het voorgaande. De Commissie adviseert deze bezwaargrond af te wijzen.
Inkomensschade belanghebbende
Belanghebbende heeft gesteld dat zij inkomensschade heeft geleden omdat de problemen met B/T al in mei 2014 begonnen. Zij kon daardoor minder werken en is uiteindelijk haar baan verloren.
CWS heeft in haar advies gesteld dat het onvoldoende aannemelijk is dat de ouder
inkomensschade heeft geleden als gevolg van de opstelling van B/T. De problemen met de KOT begonnen immers eind 2014. Op dat moment was de dienstbetrekking van belanghebbende in de thuiszorg reeds beëindigd. Daarbij wordt ook verwezen naar hetgeen hierboven is vermeld onder het kopje ‘KOT Huurtoeslag, KGB en Zorgtoeslag’.
De Commissie acht het bestreden besluit op dit punt voldoende onderbouwd en adviseert daarom deze bezwaargrond af te wijzen.
Inkomensschade partner van belanghebbende
CWS heeft geconstateerd dat belanghebbende en haar partner officieel waren gescheiden gedurende de periode van 4 mei 2005 tot 30 oktober 2017. Op 1 juni 2017 voerden zij dus geen gemeenschappelijke huishouding en kon er dus geen relatie bestaan tussen de arbeidsomstandigheden van de partner en de KOT-problematiek. In de schriftelijke reactie heeft UHT er op gewezen dat voor de loonbeslagen geldt dat deze los staan van de problemen met de KOT.
De Commissie acht het voorgaande inzichtelijk en verwijst daarbij tevens naar hetgeen is opgenomen onder het kopje ‘inkomensschade belanghebbende.
Kosten dwanginvordering
Belanghebbende betoogt dat er een verband is tussen de verschillende aanslagen van de toeslagen en de problemen met de KOT. Er was immers sprake van een risicoselectie.
Er is door CWS een causaal verband erkend met de KOT-problematiek. Deze kosten zijn echter reeds vergoed met de definitieve compensatiebeschikking. In bezwaar is niet gebleken dat deze kosten hoger zijn dan hetgeen met de definitieve compensatiebeschikking is vergoed. Op de hoorzitting is nog nader toegelicht dat het in deze bezwaarprocedure gaat om schade die het gevolg is van de terugvordering van de KOT over toeslagjaar 2014. Het gaat niet om andere toeslagen.
De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Vermogensschade auto en scooter
Belanghebbende heeft er op gewezen dat de problemen met B/T al eerder begonnen, namelijk in 2014. Daarom is volgens belanghebbende wel degelijk sprake van een causaal verband tussen verkoop van de auto, inruil van de scooters en de terugvordering van de KOT.
CWS overweegt dat uit de stukken blijkt dat het daadwerkelijk door B/T teruggevorderde bedrag van € 2.023 is verrekend met te ontvangen bedragen gedurende de periode van 12 november 2018 tot en met 10 oktober 2019. CWS ziet daarom geen verband tussen de verkoop van de auto op 9 maart 2015, het inruilen van de scooter tegen twee OV-passen en de terugvordering van de KOT. UHT heeft dit advies in haar besluit overgenomen.
De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om dit onjuist te achten. Hierbij wordt tevens verwezen naar wat reeds is opgenomen onder het kopje ‘KOT Huurtoeslag, KGB en Zorgtoeslag’.
De Commissie adviseert om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Kindregeling
In de schriftelijke reactie heeft UHT er op gewezen dat de Kindregeling in werking is getreden. Op grond van artikel 2.10 van de Wht komen de kinderen van belanghebbenden daarvoor in aanmerking. De reeds ontvangen aanvullende immateriële schadevergoeding zal daar niet mee worden verrekend. Aanmelden door belanghebbenden voor de regeling is niet nodig. UHT neemt contact op met (de kinderen van) vastgesteld gedupeerde ouders.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:
- het verzoek voor een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
- het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking deels gegrond te verklaren overeenkomstig het advies;
- het bestreden besluit aan te passen op het onderdeel immateriële schadevergoeding;
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter