Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: 17 april 2023

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 3 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar met betrekking tot de compensatieberekening gedeeltelijk gegrond
te verklaren, het bestreden besluit te herroepen, de compensatieberekening aan
te passen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.


Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 48.409,- voor de jaren 2011, de
maanden januari tot en met mei 2012, 2013 en de maanden januari tot en met juni
2014.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 8 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2015.
  • UHT heeft bij beschikking van 3 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
    zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 29 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de periode van juni tot en met december 2012, de
    periode van juli tot en met december 2014 en het jaar 2015 geen sprake is
    geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
    voor een bedrag van € 48.278,-.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie
    toegekend voor een bedrag van € 48.409,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 17 april 2023 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 23 april 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie verzocht, op 11 december 2024
    aanvullende stukken ingediend. Het gaat om de KOI-viewers van de jaren 2011,
    2012 en 2014.
  • Gemachtigde heeft op 12 december 2024 het bezwaarschrift aangevuld.
  • Gemachtigde heeft op 12 december 2024 per e-mail aan de Commissie laten
    weten dat hij het aan de Commissie overlaat om op grond van het dossier te
    adviseren aan UHT.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [voorzitter] en [leden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend.


Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikking in strijd is met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur. Meer specifiek is de bestreden beschikking
onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen. De Commissie is van
oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking
weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van
het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het
Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit
voldoende is onderbouwd en acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.

Onvolledig dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet over alle relevante stukken beschikt en de inhoud van
de bestreden beschikking dus niet kan worden gecontroleerd. Dientengevolge voert zij
aan dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. UHT heeft het standpunt
ingenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden, nu
belanghebbende nog de gelegenheid krijgt om haar verhaal te doen in een hoorzitting.


Voor zover belanghebbende stelt dat het bezwaardossier onvolledig is, volgt de
Commissie dit standpunt van belanghebbende niet. De beschouwing en de andere op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 2 augustus 2024 volgens de BAC administratie toegezonden. Vervolgens heeft gemachtigde op 31 oktober 2024 verzocht om alle relevante bezwaarstukken, waaronder de beschouwing. Voorts heeft gemachtigde op 11 december 2024 verzocht om de beschouwing van UHT. De Commissie constateert aan de hand van gegevens uit de BAC administratie dat het bezwaardossier en de beschouwing van UHT gezamenlijk zijn verzonden aan gemachtigde. Zekerheidshalve zijn de beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 11 december 2024 nogmaals tezamen aan gemachtigde gezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.


Met betrekking tot de aangevoerde bezwaargrond inzake de eventuele schending van
het beginsel van hoor en wederhoor, komt de Commissie tot een andere conclusie dan
gemachtigde. Gemachtigde heeft op 12 december 2024 de Commissie medegedeeld dat hij het aan de Commissie overlaat om op grond van het dossier te adviseren aan UHT.
De Commissie concludeert dat gemachtigde genoegzaam bekend was met de inhoud
van het dossier en ziet hier geen schending van genoemd beginsel.


Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.


Compensatieberekening
Het is de Commissie gebleken dat bij het vaststellen van de rentevergoeding over de
gemiste KOT (regel o van de compensatieberekening) voor de jaren 2011 tot en met
2014 een verkeerde aanvangsdatum is gebruikt. Deze dienen overeenkomstig artikel 2.3 lid 7 Wht juncto artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen aan te vangen op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar. UHT stelt in haar
aanvullende beschouwing dat de rentevergoeding voor het jaar 2011 € 3.296,- had
moeten zijn in plaats van € 2.899,-. Voor het jaar 2012 geldt dat is uitgegaan van een
bedrag van € 5.232,-, waar dat € 4.920,- had moeten zijn. Voor het jaar 2013 had de
rentevergoeding € 1.166,- moeten zijn in plaats van € 1.179,-. Voor het jaar 2014 geldt
dat is uitgegaan van een bedrag van € 3.670,- waar dat een bedrag van € 3.184,- had
moeten betreffen.


Daarnaast stelt UHT in haar beschouwing dat het verschil met de laatst vastgestelde
beschikking KOT (regel f van de compensatieberekening) voor het jaar 2013 een bedrag van € 3.589,- had moeten zijn in plaats van € 250,-. Voorts heeft UHT in haar
beschouwing gesteld dat bij de kosten voor de juridische hulp die worden vergoed (regel m van de compensatieberekening), voor het jaar 2012 is uitgegaan van een bedrag van € 4.554,- waar dat een bedrag van € 5.022,- had moeten betreffen.


Gelet op deze onjuistheden acht UHT het bezwaar deels gegrond. Met betrekking tot de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 vallen de onjuiste bedragen onder component o uit in het voordeel van belanghebbende. Voorts valt, met betrekking tot het toeslagjaar 2013, het onjuiste bedrag onder component f ook uit in het voordeel van belanghebbende. UHT stelt in haar beschouwing voor, deze bedragen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 daarom niet aan te passen aangezien belanghebbende door het instellen van bezwaar niet in een slechtere positie mag komen te verkeren in vergelijking met de definitieve beschikking van 22 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH, waartegen het bezwaar is gericht. UHT heeft in de beschouwing wel aangevoerd dat voor het jaar 2012 component m wordt aangepast van een bedrag van € 4.554,- naar een bedrag van € 5.022,-. Omdat over dit jaar component o met een bedrag van € 312,- te hoog is vastgesteld, zal worden verrekend, zodat een nabetaling van € 156,- zal worden gedaan met betrekking tot dit jaar.


Zoals reeds opgemerkt mag een nog uit te voeren herberekening er niet toe leiden dat
belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve
beschikking van 22 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH, waartegen het bezwaar is gericht. Met het standpunt van UHT, om diverse componenten over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 wel en het bedrag onder component o over het toeslagjaar 2012, 2013 en 2014 en het bedrag onder component f over het toeslagjaar 2013 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. Dit geldt ook met betrekking tot het standpunt van UHT om voor het jaar 2012 de componenten m en o op de bovengenoemde wijze met elkaar te verrekenen. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.


De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. De Commissie merkt op dat op grond van bovengenoemd wettelijk kader bij beschikking van 21 juli 2012 de KOT is verminderd, hetgeen een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid. De Commissie begrijpt uit het standpunt van UHT dat als startdatum voor de berekening van de immateriële schade 29 juni 2012 wordt gehanteerd. UHT hanteert dus een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Naar de opvatting van de Commissie moet dit beleid ook in het geval van belanghebbende worden gevolgd. De Commissie zal UHT daarom adviseren de beschikking overeenkomstig dit van de Wht afwijkende maar voor belanghebbende begunstigende gehanteerde beleid aan te passen. Voorts heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie merkt daarbij op dat UHT geacht wordt dat beleid ook in vergelijkbare gevallen consistent toe te passen.

De Commissie adviseert UHT daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen. De Commissie merkt verder op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook de
aanvullende vergoeding van 1% dient te worden doorberekend tot de datum van de
beslissing op bezwaar.

De Commissie adviseert UHT de compensatie dienovereenkomstig bovenstaande opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Gelet op het voorgaande overweegt de Commissie om het bezwaar met betrekking tot de compensatieberekening gegrond te verklaren.


Toeslagjaar 2015 – aanvraag KOT

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie af te wijzen.


Op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht wordt alleen compensatie toegekend aan de aanvrager van KOT. UHT heeft het verzoek om compensatie of tegemoetkoming van belanghebbende afgewezen omdat uit de aan UHT bekende gegevens niet kan worden
afgeleid dat belanghebbende KOT voor 2015 heeft aangevraagd. De Commissie heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor een andere opvatting dan door UHT gebezigd. Op andere gronden is de Commissie van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende KOT voor dit jaar bij de B/T heeft aangevraagd noch dat in dit jaar gekwalificeerde kinderopvang heeft plaatsgevonden. Hierbij neemt de Commissie in aanmerking de verklaring van belanghebbende dat zij geen stukken meer in haar bezit heeft om haar stellingen te onderbouwen.


Daarnaast overweegt de Commissie dat de nihilststelling van een KOT-aanvraag niet
automatisch betekent dat ook sprake is van vooringenomenheid of hardheid, waardoor belanghebbende recht heeft op compensatie op grond van deze herstelmaatregel; hier is meer voor nodig. Bovendien zijn partijen het erover eens dat geen KOT is uitbetaald aan belanghebbende.


Gelet op voorgaande overwegingen ziet de Commissie in het bezwaar geen aanleiding om het advies van CvW en de daarop gebaseerde beslissing van UHT onjuist te achten. De Commissie adviseert daarom om het bezwaar van belanghebbende ongegrond te
verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van
de Commissie ertoe strekt om de bestreden beschikking van 22 maart 2023 met
kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk te herroepen, adviseert de Commissie UHT de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (bezwaarschrift). Net als in eerdere zaken adviseert de
Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar met betrekking tot de
compensatieberekening gedeeltelijk gegrond te verklaren, voor het overige het bezwaar ongegrond te verklaren en om:

  • in de nieuwe compensatieberekening met betrekking tot het toeslagjaar 2011
    component o aan te passen en met betrekking tot het toeslagjaar 2012
    component m aan te passen;
  • de vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
    van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen;
  • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van één procespunt met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Voorzitter