Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11992

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 september 2022 met kenmerk UHT-DC-I A

Hoorzitting: 9 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 4 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2014, 2015 en 2016.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2014, 2015 en 2016.
  • UHT heeft bij beschikking van 26 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. Gemachtigde heeft op 4 juni 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking. Op 18 april 2024 heeft UHT een beslissing op bezwaar genomen.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2014, 2015 en 2016.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 oktober 2022, ingekomen op 17 oktober 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 8 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Gemachtigde heeft het bezwaarschrift op 12 september 2024 aangevuld.
  • Op 9 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 15 oktober 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 18 oktober 2024 op gereageerd.
  • Dit advies is uitgebracht door [fungerend voorzitter] en [leden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de jaren 2014, 2015 en 2016 af te wijzen.

Volledigheid dossier

Belanghebbende stelt dat hij nog altijd niet beschikt over het ouderdossier, ondanks het meermaals opvragen hiervan.

Voor zover belanghebbende bedoelt dat aan hem geen volledig dossier ter beschikking is gesteld, overweegt de Commissie als volgt. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 29 augustus 2024 toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 1 Awb neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2014

Belanghebbende heeft ten aanzien van toeslagjaar 2014 aangevoerd dat hij door een ontstane schuld bij de kinderopvanginstelling heeft moeten besluiten dat zijn oudste zoon in de maanden november en december van 2014 niet meer naar de opvang ging.
Zodoende werden er over dit jaar minder uren opvang afgenomen en is er een terugvordering van de KOT ontstaan. Door de terugvorderingen kwamen belanghebbende en zijn gezin onder het bestaansminimum terecht, omdat zij leefden van een bijstandsuitkering.

UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het jaar 2014 sprake was
van reguliere wijzigingen. Volgens UHT is er daarom geen grond voor compensatie.

De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2014 sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over toeslagjaar 2014 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van het aantal opvanguren uit het
jaaroverzicht dat belanghebbende op 19 mei 2015 heeft toegestuurd, naar beneden is
bijgesteld. Deze bijstelling is conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstelling geven in
beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidscompensatie. De Commissie betreurt de reden waarom belanghebbende – naar hij aanvoert – noodgedwongen heeft moeten kiezen voor het afnemen van minder uren, maar ziet daarin geen aanleiding om tot een andersluidende conclusie te komen. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2015

Bij bestreden besluit heeft UHT geoordeeld dat in 2015 sprake is geweest van reguliere wijzigingen en dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over dit toeslagjaar.

Belanghebbende stelt dat hij voor toeslagjaar 2015 wel recht heeft op compensatie. De KOT van zijn jongste zoon is bij beschikking van 21 juli 2015 stopgezet per 5 januari 2015, zonder dat aan hem een redelijke mogelijkheid is geboden om het recht op KOT aannemelijk te maken. Hierbij wijst belanghebbende op facturen waaruit volgt dat zijn
jongste zoon wel degelijk opvang heeft afgenomen in de periode vanaf 5 januari 2015.

Bij aanvullende reactie van 15 oktober 2024 stelt UHT zich op het nadere standpunt dat de neerwaartse bijstelling van 21 juli 2015 zag op het feit dat minder uren werden
afgenomen. Daarnaast stelt UHT dat voor beide kinderen steeds KOT is toegekend voor buitenschoolse opvang. De door de Commissie gevraagde nadere gegevens over de melding van DUO heeft UHT hierbij niet aangeleverd.
Belanghebbende heeft de nadere reactie van UHT op 18 oktober 2024 gemotiveerd
bestreden.

De Commissie stelt vast dat het verhaal van belanghebbende overeenkomt met de informatie die volgt uit de stukken: bij beschikking van 21 juli 2015 heeft B/T de KOT ten behoeve van opvang van de jongste zoon stopgezet per 5 januari 2015. Deze beschikking is kennelijk genomen op basis van informatie van DUO, zo volgt uit de tijdlijn in het informatie- en beoordelingsformulier (productie 2). De informatie over de melding van DUO die zich in het dossier bevindt (productie 27) is niet eenduidig. Nu UHT de gevraagde nadere stukken niet heeft aangeleverd, is de concrete inhoud van de informatie van DUO de Commissie niet duidelijk geworden, zodat daarin onvoldoende grondslag is gelegen voor de stopzetting.
Het is niet gebleken dat voorafgaand aan de beschikking van 21 juli 2015 uitvraag bij
belanghebbende heeft plaatsgevonden om het recht op KOT na 4 januari 2015 aannemelijk te maken. In bezwaar heeft belanghebbende facturen van de
kinderopvanginstelling aangeleverd waaruit blijkt dat het jongste kind het gehele jaar
naar de kinderopvang is geweest.

Gelet op het voorgaande overweegt de Commissie dat de motivering van UHT om compensatie over toeslagjaar 2015 af te wijzen niet dragend is; met de informatie die op dit moment voorhanden is acht de Commissie aannemelijk dat er sprake was van vooringenomen handelen en niet van een reguliere wijziging. Van omstandigheden op
grond waarvan compensatie achterwege dient te blijven is niet gebleken. Indien UHT geen nadere informatie beschikbaar heeft om de motivering dragend te maken, adviseert de Commissie UHT daarom om belanghebbende alsnog compensatie toe te kennen over toeslagjaar 2015.

Toeslagjaar 2016

Belanghebbende stelt dat hij voor het jaar 2016 in aanmerking komt voor compensatie op grond van hardheid. Hij voert aan dat hij de KOT voor 2016 reeds in december 2015 heeft stopgezet. Daarna zijn er ondanks de stopzetting nog 4 maandbedragen uitbetaald. De terugvordering van die bedragen heeft, gelet op het feit dat het gezin leefde van een bijstandsuitkering, tot een schrijnende situatie geleid.
UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het jaar 2016 sprake was
van reguliere wijzingen. Volgens UHT is er daarom geen grond voor compensatie.

De Commissie overweegt dat niet is gebleken dat er in december 2015 een stopzetting van de KOT heeft plaatsgevonden. De terugvordering voor toeslagjaar 2016 was kennelijk gelegen in de stopzetting die door of namens belanghebbende op 26 februari 2016 gemeld is, met een ingangsdatum van 1 januari 2016 (productie 30).

Hiermee was sprake van een reguliere wijziging van de KOT, die conform de wet is uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel geen aanspraak op een zogenoemde hardheidscompensatie. De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Zorgvuldige voorbereiding en motivering van het besluit

Belanghebbende stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarover heeft gemachtigde aangevoerd dat zij ondanks het
tijdig overleggen van een machtigingsformulier niet betrokken is geweest bij de integrale beoordeling. Bovendien is ook belanghebbende zelf niet betrokken bij de integrale beoordeling: de persoonlijk zaakbehandelaar heeft alleen contact gehad met de zoon van belanghebbende.

De Commissie overweegt als volgt. Hoewel niet de aangewezen gang van zaken is gevolgd, heeft belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure, via zijn
gemachtigde, de gelegenheid gekregen om zijn verhaal nader toe te lichten en zijn bezwaren te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming acht de Commissie daarmee
hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende van de
tekortkoming heeft gehad, laat de Commissie dit onderdeel van het bezwaar verder
buiten beschouwing.

Belanghebbende stelt daarnaast dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Gelet op het voorgaande slaagt dit bezwaar.

Proceskostenvergoeding

Indien het advies over toeslagjaar 2015 aanleiding geeft tot herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie om het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het motiveringsgebrek ten aanzien van de afwijzing van compensatie over toeslagjaar 2015 te herstellen, dan wel alsnog compensatie op grond van vooringenomenheid toe te kennen over dit jaar;
  • het bezwaar op de overige gronden ongegrond te verklaren;
  • indien dit advies tot herroeping van de bestreden beschikking leidt: een vergoeding van de proceskosten toe te kennen voor de onderhavige bezwaarprocedure (2 procespunten met wegingsfactor 2 voor het hoogste tarief).

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter