Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-12312

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A

Ontvangst bezwaarschrift: 5 december 2022

Hoorzitting: 2 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 25 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bezwaarschriften tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikking van 26 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I, waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 60.058 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2018. De reden is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  2. De beschikking van 26 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2014 en 2019. De reden hiervoor is dat B/T geen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de KOT over deze toeslagjaren.
  3. De beschikking van 26 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2014. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels KOT.
  4. De beschikking van 26 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2019. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 23 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT voor de toeslagjaren 2014 tot en met 2017. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is de herbeoordeling voor de toeslagjaren aangepast. De herbeoordeling ziet uiteindelijk op de jaren 2014 tot en met 2019.
  • Bij beschikking van 3 juli 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat hij op basis van de eerste toets het forfaitaire bedrag van € 30.000 krijgt.
  • Op 8 september 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2014 en 2019 noch dat er reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij beschikking van 26 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat het definitieve
    compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 is bepaald op
    € 60.058.
  • Bij beschikkingen van 26 oktober 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende
    voor de toeslagjaren 2014 en 2019 geen compensatie krijgt toegekend.
  • Op 2 december 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende 4 bezwaarschriften tegen bovenstaande beschikkingen ingediend. Deze zijn op 5
    december 2022 door UHT ontvangen.
  • Op 26 juli 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende gronden
    ingediend.
  • Op 5 december 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 2 augustus 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
    advies gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren gericht tegen beschikking UHT- DC I (compensatieberekening)

De beschikking UHT-DC I

De Commissie ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de beantwoording van de vraag
of het door UHT toegekende definitieve compensatiebedrag van € 60.058 juist is. Daartoe overweegt de Commissie het volgende.

De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten en de hoogte hiervan concreet toegelicht.

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Ten aanzien van toeslagjaar 2015 had de rentevergoeding € 3.732 moeten zijn in plaats van € 3.532. Voor 2016 had de rentevergoeding € 2.321 moeten zijn in plaats van € 2.122. Voor 2017 zou de rentevergoeding op € 1.055 uitkomen in plaats van € 794. Ten aanzien van toeslagjaar 2018 zou de rentevergoeding op een lager bedrag uitkomen, namelijk op € 1.286 in plaats van € 1.676.

Verder stelt UHT dat bij het vaststellen van het verschil met de laatste vastgestelde beschikking KOT (component f van de compensatieberekening) voor de jaren 2016 en
2018 van een onjuist bedrag is uitgegaan. Component f van de compensatieberekening ziet op het verschil tussen het bedrag bij component b en de laatste vastgestelde beschikking KOT. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht zou daarmee voor toeslagjaar 2016 € 390 moeten zijn in plaats van € 402 en voor toeslagjaar 2018 € 5.823 moeten zijn in plaats van € 0.

Tot slot stelt UHT dat bij de berekening van de immateriële schadevergoeding in de compensatieberekening is gerekend met een onjuiste aanvangs- en einddatum (component n van de compensatieberekening). De aanvangsdatum moet zijn 27 februari 2015 in plaats van 25 oktober 2016. De einddatum moet zijn 26 oktober 2022 in plaats van 18 oktober 2022. Daarbij stelt UHT zich op het standpunt dat nu het bezwaar van belanghebbende (gedeeltelijk) gegrond is, de termijn van de immateriële schadevergoeding wordt berekend tot de dag van de beslissing op bezwaar.

De Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag, in lijn met de standpunten die UHT ter zake zelf heeft ingenomen, ontkennend beantwoordend, constateert dat een en ander tot (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal behoren te leiden en tot aanpassing van de compensatieberekening. Dit heeft tot gevolg dat de berekening ook op een aantal andere punten behoort te worden aangepast. In de eerste plaats zoals reeds opgemerkt ten aanzien van de rentevergoeding gemiste KOT. In de tweede plaats zal de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook behoren te leiden tot aanpassing van de onderdelen vergoeding immateriële schade, component f voor het toeslagjaar 2016 en de zogenoemde 1% vergoeding. Daarbij wordt opgemerkt dat UHT heeft aangegeven de onjuist gehanteerde bedragen die in het voordeel van belanghebbende zijn, te weten de rentevergoeding gemiste KOT en het bedrag onder
component f voor toeslagjaar 2018 niet aan te passen. Aangezien belanghebbende daarmee niet wordt benadeeld, ziet de Commissie geen aanleiding UHT in dit standpunt niet te volgen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren gericht tegen beschikking UHT-DC-I A (geen recht op compensatie voor toeslagjaren 2014 en 2019)

De beschikking UHT-DC-I A

In haar schriftelijke reactie naar aanleiding van de bezwaren van belanghebbende heeft UHT het standpunt ingenomen dat zij voornemens is om belanghebbende alsnog te compenseren over toeslagjaar 2014 vanwege, alsnog geconstateerde, vooringenomenheid. De Commissie heeft geen aanleiding UHT in die opvatting niet te
volgen. In deze omstandigheden zal de Commissie adviseren het bezwaar van
belanghebbende tegen de beschikking, voor zover betrekking hebbend op het toeslagjaar 2014, gegrond te verklaren. Het door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting geuite bezwaar dat zij bij deze manier van afhandelen 'een instantie mist' en, als zij het met de nieuwe berekening niet eens is, gedwongen zal zijn bij de rechtbank in beroep te gaan, brengt de Commissie niet tot een andere opvatting. Belanghebbende 'verliest geen instantie', maar schetst een, eventueel, gevolg dat rechtstreeks voortvloeit uit het systeem van rechtsbescherming dat de wetgever in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verkieslijk heeft geacht. De Commissie zou zich op zich zelf wel kunnen voorstellen dat UHT belanghebbende door middel van een schriftelijke vooraankondiging, voorafgaande aan het nemen van de beslissing op bezwaar, over het voorlopig berekende nieuwe bedrag aan compensatie informeert en daarop een reactie van belanghebbende vraagt.

Ten aanzien van het jaar 2019 overweegt de Commissie dat in de stukken noch in het verhandelde ter zitting enig aanknopingspunt is gevonden om de opvatting van UHT,
kortweg inhoudende dat de nihilstelling voortvloeit uit een stopzetting van de KOT door belanghebbende zelf, voor onjuist te houden. In zoverre adviseert de Commissie UHT het bezwaarschrift op dit punt ongegrond te verklaren.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren gericht tegen beschikkingen UHT-DH5 A en UHT-DH A (geen hardheid met betrekking tot jaren 2014 en 2019)

De beschikking UHT-DH5 A

Bij een beoordeling van de beschikking UHT-DH5 A (geen hardheid met betrekking tot het jaar 2014) heeft belanghebbende, gelet op het gewijzigde inzicht van UHT met betrekking tot het jaar 2014 (wel vooringenomenheid), geen belang meer. Het door belanghebbende in dit verband opgebrachte punt betreffende de, beweerdelijk, ten onrechte niet door UHT in aanmerking genomen beslagvrije voet, kan reeds hierom blijven rusten. Daarom adviseert de Commissie het tegen deze beschikking gerichte
bezwaarschrift, ongegrond te verklaren.

De beschikking UHT-DH A

De Commissie adviseert het bezwaarschrift tegen deze beschikking ongegrond te verklaren nu, blijkens het hiervoor overwogene ten aanzien van het jaar 2019, van hardheid niet is gebleken. Hetzelfde geldt voor de opmerkingen die belanghebbende
heeft gemaakt over het beweerdelijk niet in acht nemen van de beslagvrije voet.

Slotoverwegingen

Belanghebbende stelt dat zonder het volledige persoonlijke dossier niet kan worden beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn. De Commissie volgt dit standpunt
van belanghebbende niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 22 februari 2024 toegezonden. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4, lid 2 Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De door belanghebbende in dit verband opgeworpen bezwaren treffen dan ook geen doel.

Belanghebbende heeft voorts nog bezwaren geuit omdat hij destijds geen vooraankondigingen heeft ontvangen en dientengevolge niet in staat was toentertijd zijn zienswijze kenbaar te maken. De Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om zijn bezwaren toe te
lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld. Omdat
verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Tot slot is er verzocht een proceskostenvergoeding toe te kennen. Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 26 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC-I en UHT-DC-I A gedeeltelijke grond te verklaren;
  • het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 26 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DH A ongegrond te verklaren;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht op de gebruikelijke wijze (2 procespunten met wegingstarief 2).

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter