BAC 2021-128
Publicatiedatum 14-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 4 januari 2021 met kenmerk UHT-O OGS B en 4 januari 2021 met kenmerk UHT-VC I
Ontvangst bezwaarschrift: 1 maart 2021
Hoorzitting: 10 december 2021
Overdracht advies aan UHT: 14 februari 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het advies gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende], is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van 4 januari 2021 (UHT-O OGS B) en tegen de vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 4 januari 2021 (UHT-VC I).
De tegemoetkoming op grond van artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) voor de jaren 2009-2012 is aan
belanghebbende toegekend omdat haar ten onrechte een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd vanwege een onterechte kwalificatie O/GS. Aan belanghebbende is een bedrag van € 10.079,10 toegekend.
De voorlopige compensatie over de jaren 2013-2014 is aan belanghebbende toegekend omdat er in die jaren sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen jegens belanghebbende. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Stcrt. 2019, nr. 66172; hierna: Compensatieregeling) is aan haar een bedrag van € 27.859 toegekend.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de Belastingdienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
- vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 Compensatie voor invorderingskosten);
- vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2 Compensatie voor veronderstelde immateriële schade);
- extra vergoeding van 1% (extra compensatie).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de Compensatieregeling en Catshuisregeling en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie
Werkelijke Schade bestemd. Een eventuele beslissing naar aanleiding van het advies van die Commissie is vatbaar voor bezwaar.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2021 heeft de UHT belanghebbende op basis van artikel 49c Awir voor de jaren 2009-2012 een O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 10.709,10.
Bij brief van 4 januari 2021 heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening voor de jaren 2013-2014 toegezonden. Daarbij is een bedrag toegekend van € 27.859.
Gemachtigde heeft op 1 maart 2021 pro forma bezwaar ingediend tegen beide besluiten, en dit aangevuld met gronden op 18 oktober 2021.
Bij besluit van 6 mei 2021 is aan belanghebbende voor de jaren 2013-2014 een
definitieve compensatie toegekend van € 46.412. Het bedrag dat belanghebbende
reeds heeft ontvangen (€ 27.859), wordt aangevuld met een bedrag van € 18.553.
Zitting
Op 10 december 2021 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de gemachtigde en de belanghebbende. Bij e-mail van 21 december 2021 heeft gemachtigde aanvullend gereageerd. UHT heeft op 28 december 2021 nader gereageerd.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.
- De compensatieberekening is niet duidelijk.
- De immateriële schade van belanghebbende is hoger dan de daarvoor toegekende schadevergoeding die zij op basis van de compensatieregeling heeft ontvangen.
- Belanghebbende is van mening dat de Belastingdienst/Toeslagen haar bevoegdheid
heeft misbruikt door vorderingen uit hoofde van de KOT te verrekenen met andere
toeslagen en/of betalingen te verrichten aan derden zonder haar toestemming, zoals aan de deurwaarders.
Verweer
In zijn verweer stelt UHT, samengevat, dat het bezwaar is gegrond voor zover is gebleken dat het uitbetaalde bedrag aan acute geldnood ten onrechte in mindering is gebracht op de toegekende compensatie. Voor het overige is het bezwaar ongegrond.
Vaststaande feiten
Bij brief van 4 november 2020 heeft UHT aan belanghebbende een bedrag van € 8.000 toegekend op basis van het Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020.
Dat bedrag is door UHT bij brief van 4 januari 2021 verrekend met de aan
belanghebbende over de jaren 2013 en 2014 toegekende compensatie wegens
institutionele vooringenomenheid op grond van de Compensatieregeling CAF 11.
In de nadere reactie van 21 december 2021 heeft UHT uiteengezet dat de betaling door de Belastingdienst/Toeslagen aan het deurwaarderskantoor en een betaling betreft inzake een door deze deurwaarders gelegd beslag onder Belastingdienst/Toeslagen op een aan belanghebbende toekomend bedrag aan
kinderopvangtoeslag. Het beslag betrof een door belanghebbende erkende schuld aan
een door haar ingeschakelde kinderopvanginstelling.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd:
- 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
- 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
- 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
- Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
- Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248;
- Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, Staatscourant 2020, 62981.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en tijdig ontvangen en voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Samenloop beschikkingen van 4 januari 2021 en 6 mei 2021
De Bezwaarschriftenadviescommissie is van oordeel dat er voldoende aanleiding is om
het besluit van 6 mei 2021 te beschouwen als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 Awb.
De berekening van de compensatiebedragen
In haar schriftelijke reactie van 24 november 2021 en nadere reactie van 21 december 2021 heeft UHT de verschillende onderdelen van de compensatieberekening toegelicht.
Uit deze toelichting blijkt het volgende.
Verrekeningen
Op grond van artikel 30 Awir is de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) bevoegd tot verrekening van een door belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan haar uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop. Het is daarbij niet van belang welke inkomensafhankelijke regeling het betreft. Ook het Kindgebonden budget (KGB) is een inkomensafhankelijke regeling, waarmee mag worden verrekend.
Het feit dat de teruggevorderde kinderopvangtoeslag door de dienst is verrekend met
aanspraken van belanghebbende op zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget,
kinderopvangtoeslag of een teruggaaf van inkomstenbelasting heeft op zich geen invloed op de hoogte van de compensatie. Voor het bedrag dat verrekend is wordt de
kinderopvangtoeslag geacht te zijn terugbetaald aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Uitbetalingen aan derden
Met betrekking tot de betalingen aan derden en Gerechtsdeurwaarders, heeft UHT toegelicht dat sprake was van een executoriaal beslag op de voorschotten KOT die belanghebbende zou moeten ontvangen, op grond van artikel 45 lid 1 onderdeel a Awir. Blijkens de nadere reactie van UHT van 21 januari 2022 was dit beslag gelegd door de kinderopvanginstelling van belanghebbende omdat haar rekeningen niet waren betaald. Belanghebbende was gebaat bij de betaling door de Belastingdienst aan de kinderopvanginstelling. Naar het oordeel van de Commissie heeft een en ander geen invloed op de hoogte van de compensatie.
Vermindering voor voorziening acute nood
Bij de berekening van compensatie op grond van de CAF-11 regeling is door UHT een
vermindering toegepast van € 8.000 met vermelding “Eerste betaling”. Dit betreft het
bedrag dat op 4 november 2020 is toegekend als acute noodvoorziening. In het
toekenningsbesluit staat vermeld “U krijgt nu € 8000. Het geld is op 23 oktober 2020
aan u overgemaakt. Dit hoeft u nooit terug te betalen. Dit bedrag is voor acute
geldnood”.
Het Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, Staatscourant 2020,
62981, bepaalt in paragraaf 2.2 dat het bedrag van de noodvoorziening op een later
moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan
compensatie of tegemoetkoming. De Commissie is op grond hiervan van mening dat de vermindering van € 8.000 op het compensatiebedrag ten onrechte is toegepast. UHT heeft in haar nadere reactie van 21 december 2021 aangegeven deze mening te delen. Belanghebbende zal, aldus UHT, alsnog een bedrag van € 8.000 uitbetaald krijgen.
Voor het overige acht de Commissie de berekening van de compensatie gelet op de door UHT gegeven toelichting goed uitgevoerd.
Immateriële schadevergoeding
Voor wat betreft compensatie voor immateriële schade wordt in de Compensatieregeling (huidig onderdeel 3.1.2) uitgegaan van een vergoeding van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking met betrekking waarmee de compensatie wordt vastgesteld. De Commissie adviseert de einddatum aan te passen tot het moment van de beslissing op bezwaar conform haar eerdere advies (BAC 2020-015).
Aanvullende compensatie
Een verzoek tot vergoeding van de aanvullende schade dient te worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.
1% compensatie
Deze extra compensatie in verband met de mogelijke gevolgen van vermogenstoename moet meegenomen worden indien het definitieve compensatiebedrag bij de beslissing op bezwaar opnieuw berekend wordt.
Advies
Samengevat adviseert de Commissie:
- om de vermindering van de compensatie wegens verleende acute noodhulp ongedaan te maken;
- om de periode van vergoeding van immateriële schade door te laten lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Dat brengt mee dat ook de aanvullende compensatie van 1 % moet worden verhoogd.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter