Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02285

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Bestreden besluiten: 23 juni 2021 met kenmerk UHT-B ABD, 18 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I en 11 oktober 2021 met kenmerk UHTDC-I A

Hoorzitting: 10 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 30 november 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de beschikking van 18 augustus 2021 te herroepen, de compensatieberekening aan te passen bij componenten C, H, I en K en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door mr. (hierna: voormalig gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen (afwijzing) compensatie kinderopvangtoeslag d.d. 18 augustus 2021 en d.d. 11 oktober 2021.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor de jaren 2014, 2016 en 2017 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2015 en 2018.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 maart 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2014 t/m 2018.
  • De Commissie van Wijzen (hierna CvW) heeft op 26 april 2021 aan UHT geadviseerd dat er over de jaren 2015 en 2018 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen maar over het jaar 2018 wel sprake is van een onterechte opzet/grove schuld (hierna: O/GS) kwalificatie.
  • UHT heeft bij vooraankondiging (UHT-VC I) van 23 juni 2021 aan belanghebbende een voorlopige compensatie toegekend van € 26.099 voor de jaren 2014, 2016 en 2017.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 23 juni 2021 (UHT-B ABD) het compensatiebedrag van €26.099 aangevuld tot €30.000 met € 3.901.
  • De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 16 juli 2021, ingekomen op 16 juli 2021, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij beschikking van 18 augustus 2021 (UHT-DC I) aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 27.584 voor de jaren 2014, 2016 en 2017.
  • UHT heeft bij beschikking van 27 augustus 2021 (UHT-O OGS B) aan belanghebbende een O/GS tegemoetkoming toegekend van € 2.273 voor de jaren 2015 en 2018.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 11 oktober 2021 (UHT-DC-I A) aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2015 en 2018.
  • De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 4 november 2021, ingekomen op 4 november 2021, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft, onder leiding van een mediator, op 12 september 2022 een mediation gesprek gevoerd met belanghebbende en mr. (hierna: gemachtigde). De mediation is zonder vaststellingsovereenkomst beëindigd op 10 oktober 2022.
  • UHT heeft op 2 februari 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 10 november 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2014, 2016 en 2017 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming, op de O/GS tegemoetkoming na, voor de jaren 2015 en 2018 af te wijzen.

Toekenning compensatie voor de jaren 2014, 2016 en 2017

Compensatieberekening

UHT heeft in de schriftelijke reactie van 2 februari 2023 aangegeven dat de
compensatieberekening onjuistheden bevat. Voor de jaren 2014 en 2016 is het
bedrag dat belanghebbende moest terugbetalen (component C) te laag vastgesteld omdat de heffingsrente (€ 67 voor het jaar 2014 en € 5 voor het jaar 2016) hierin niet is meegenomen. De Commissie volgt dit standpunt van UHT en adviseert UHT de compensatieberekening op de hiervoor gestelde wijze aan te passen.

UHT heeft in de eerder genoemde schriftelijke reactie ook aangegeven dat de vergoeding voor juridische hulp te laag is vastgesteld. Naar de Commissie begrijpt, stelt UHT dat de vergoeding is gebaseerd op het, ten tijde van het uitbrengen van de beschikking geldende, tarief van € 534 per punt in plaats van het, ten tijde van het uitbrengen van de beschikking geldende, hoogste tarief van € 748 per punt. De Commissie overweegt dat, in lijn met adviezen in eerdere zaken, de vergoeding voor juridische kosten moet worden berekend aan de hand van het in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen hoogste tarief met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert UHT daarom om de compensatieberekening op de hiervoor gestelde wijze aan te passen en daarbij uit te gaan van het ten tijde van het uitbrengen van de beslissing op bezwaar geldende tarief.

Nu de compensatieberekening moet worden aangepast en het bezwaar in zoverre gegrond is, adviseert de Commissie aan UHT om, in lijn met haar eigen standpunt, de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en de 1% vergoeding aan te passen.

Werkelijke schade

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de compensatieberekening aangepast moet worden omdat zij meer schade heeft geleden dan met de compensatie is toegekend. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1, lid 1 in samenhang geleden met artikel 2.3 van de Wht, zoals die op 5 november 2022 in werking is getreden en waarbij het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare zaken (hierna: de Compensatieregeling) - dat ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking gold - is vervallen, alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking heeft op de toekenning van de forfaitair bepaalde vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade.

Afwijzing compensatie voor de jaren 2015 en 2018

Recht op compensatie

Belanghebbende stelt dat zij wel recht heeft op compensatie voor de jaren 2015
en 2018 omdat de Belastingdienst/Toeslagen in deze jaren fouten heeft
gemaakt met het berekenen van de KOT waardoor belanghebbende is
geconfronteerd met terugvorderingen en verrekeningen. UHT stelt dat de
correcties van de KOT over het jaar 2015 hun grondslag vinden in wijzigingen in
het toetsingsinkomen en de toeslagpartner. De correctie van de KOT over het
jaar 2018 is volgens UHT te wijten aan een stopzetting door belanghebbende.
De KOT over het jaar 2018 is verrekend met een onterechte terugvordering van
de KOT over het jaar 2016, maar voor dat jaar is belanghebbende
gecompenseerd, aldus UHT.

De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over deze jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel
hardheid van het stelsel. Anders dan in de jaren 2014, 2016 en 2017 zijn de
terugvorderingen van de KOT over het jaar 2015 immers gebaseerd op wijzigingen in het toetsingsinkomen, en is de terugvordering over het jaar 2018 terug te voeren op een stopzetting door belanghebbende per 1 mei 2018. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier in het geval van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende voor toeslagjaren 2015 en 2018 niet in aanmerking komt voor een
compensatie, anders dan de al toegekende O/GS tegemoetkoming.

Proceskostenvergoeding

Nu de beschikking van 18 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I moet worden
herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (indienen bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag met betrekking tot de toekenning compensatie ontkennend beantwoordend en de hiervoor geformuleerde vraag met betrekking tot de afwijzing compensatie bevestigend beantwoordend, om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:

  • de beschikking van 18 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I te herroepen en de compensatieberekening aan te passen bij component C, H, I en K;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter