BAC 2021-01239 BAC 2021-01242
Publicatiedatum 12-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU en 10 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 13 mei 2021 en 16 juni 2021
Hoorzitting: 10 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 16 december 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschriften, namens (hierna: belanghebbende), zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 11 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU en tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 10 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A.
Belanghebbende komt niet in aanmerking voor toekenning van een minimumbedrag van €30.000 en ook niet voor een compensatievergoeding omdat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2008 tot en met 2011 geen fouten zijn gemaakt. Voorts komt belanghebbende niet in aanmerking voor hardheidscompensatie.
Procesverloop
- Op 18 november 2019 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om een
herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2011.
De ontvangst van dit verzoek is op 16 januari 2020 door UHT bevestigd. - Op 21 november 2020 heeft belanghebbende € 750 ontvangen vanwege de lange
duur van de herbeoordeling. - Op 12 januari 2021 heeft belanghebbende een noodvoorziening toegekend
gekregen ter hoogte van € 500. - Op 11 mei 2021 is belanghebbende bij brief geïnformeerd dat zij op basis van de
eerste (lichte) toets geen voorschot van € 30.000 uitbetaald krijgt, maar dat de
herbeoordeling nog niet klaar is. - Belanghebbende heeft bij brief van 9 mei 2021 bezwaar ingediend tegen de
beschikking van 11 mei 2021. - Bij definitieve compensatiebeschikking (UHT-DC-I A) van 28 mei 2021 heeft UHT
beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag. - Door gemachtigde is namens belanghebbende bij brief, ingekomen op 16 juni
2021 en bevestigd op 5 juli 2021, bezwaar gemaakt tegen de beschikking
afwijzing kinderopvangtoeslag van 28 mei 2021. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 1 december 2021 geoordeeld
dat jegens belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2011 geen sprake is
van institutioneel vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is tot een
hardheidscompensatie. - Op 18 januari 2022 heeft belanghebbende UHT in gebreke gesteld voor het niet
tijdig beslissen op bezwaar. Bij brief van 26 april 2022 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat ze recht heeft op een dwangsom van in totaal € 1.442. - UHT heeft op 22 juli 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 2 november 2022 ontving de Commissie een aanvullende schriftelijke reactie
van de gemachtigde. - De Commissie heeft het bezwaar ter zitting behandeld op 10 november 2022 in
aanwezigheid van belanghebbende, de gemachtigde en de vertegenwoordigers
namens UHT. - Belanghebbende heeft op 15 november 2022 per e-mail, stukken die betrekking
hebben op de vragen die ter zitting aan belanghebbende zijn gesteld, toegezonden aan de secretaris van de Commissie. - Op 24 november 2022 ontving de Commissie een aanvullende schriftelijke reactie
van UHT. Deze reactie is aan belanghebbende doorgezonden. Gemachtigde heeft
op 5 december 2022 hierop gereageerd. Op 8 december 2022 heeft UHT per e-mailbericht te kennen gegeven van een nadere reactie af te zien.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in het geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ontvangen en dat
het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Samenloop beschikkingen
Het besluit van 10 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A wordt aangemerkt als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb op de beschikking die belanghebbende heeft ontvangen op 11 mei 2021, met kenmerk UHT CHR GU. De bezwaren die gericht zijn tegen het besluit van 10 juni 2021 behoeven dan ook niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.
Toeslagjaren 2008 tot en met 2011
Belanghebbende stelt zich – samengevat - op het standpunt dat zij ten onrechte niet als gedupeerde van de toeslagenaffaire is aangemerkt en daardoor niet wordt gecompenseerd op grond de Compensatieregeling. Gemachtigde zoekt daarbij aansluiting bij de conclusie die de persoonlijk zaakbehandelaar destijds heeft getrokken, namelijk dat er aanwijzingen zijn dat het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen te hard op de situatie van belanghebbende heeft uitgewerkt.
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 af te wijzen.
De Commissie overweegt dat UHT, onder meer door te verwijzen naar de betreffende
overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (‘LIC-overzichten), voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom destijds delen van de aan belanghebbende
toegekende voorschotten zijn teruggevorderd. Ook is naar het oordeel van de Commissie inzichtelijk geworden op welke wijze de teruggevorderde bedragen zijn verrekend. De neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslagen hebben immers steeds plaatsgevonden als gevolg van door belanghebbende geleverde wijzigingen in de opvanggegevens en het toetsingsinkomen. UHT is terecht tot de conclusie gekomen dat over de betreffende toeslagjaren geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, maar van wijzigingen conform wet- en regelgeving.
De belanghebbende heeft aangevoerd dat zij over het toeslagjaar 2008 € 14.355,27 aan kinderopvang heeft betaald en in totaal een bedrag van € 10.149 aan
kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Uit het LIC-overzicht betreffende 2008 blijkt
evenwel dat de Belastingdienst/Toeslagen over 2008 tijdig gefaseerd via een maandelijkse bevoorschotting aan kinderopvangtoeslag een bedrag van € 13.943 heeft betaald. De belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat zij uiteindelijk na diverse vergeefse pogingen om een lening te krijgen voor haar schuldproblematiek is uitgekomen bij het bedrijf Wehkamp. Bij deze onderneming heeft zij tegen een fors rentepercentage kunnen lenen. Uit het door de Commissie na de hoorzitting ontvangen antwoord op de vraag naar het moment waarop de lening bij Wehkamp werd afgesloten, blijkt dat de relatie met Wehkamp al in 2008 is begonnen. Gelet op het tijdsverloop kan, hoe verdrietig ook, niet worden vastgesteld dat het aankloppen bij Wehkamp zijn oorzaak vindt in de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag.
Wel overweegt de Commissie dat de samenloop van het eerst na vele maanden
doorvoeren van wijzigingen over het toeslagjaar 2009 en het niet automatisch
continueren van de betalingen in het daaropvolgende toeslagjaar zeer ongelukkig is te
noemen. De Commissie betreurt dit gegeven en begrijpt dat de belanghebbende hierdoor het overzicht over de stand van zaken met betrekking tot de bevoorschotting mogelijk is kwijtgeraakt.
Echter, de omstandigheid dat de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 pas (veel) later en stapsgewijs definitief is vastgesteld, alsmede het feit dat de betaling van de
kinderopvangtoeslag in 2010 niet automatisch gecontinueerd werd, maakt niet dat van een vooringenomen handelwijze of hardheid in de toepassing van het stelsel sprake is.
De terugvorderingen over het toeslagjaar 2009 zijn immers het gevolg van (terechte)
administratieve correcties die als gevolg van wijzigingen in het inkomen en het aantal
opvanguren achteraf zijn doorgevoerd. Ook het niet automatisch continueren van de
kinderopvangtoeslag in het jaar 2010 duidt niet op vooringenomenheid dan wel hardheid, nu belanghebbende hierover is geïnformeerd. In dit verband merkt de Commissie nog op dat na de aanvankelijke afwijzing van de bevoorschotting van kinderopvangtoeslag over 2010 reeds in maart 2010 alsnog is gekomen tot maandelijkse voorschotten.
Gelet hierop, komt de Commissie tot de conclusie dat het bezwaar ten aanzien van dit
punt ongegrond is.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie het bezwaarschrift ongegrond acht, ziet zij geen aanleiding voor
toekenning van een proceskostenvergoeding.
Samenvatting en advies
Gelet op het vorenstaande, adviseert de Commissie UHT het bezwaar tegen de bestreden beslissingen ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter