Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1023

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 24 maart 2021 met kenmerk UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 29 april 2021

Hoorzitting: 29 september 2022

Overdracht advies aan UHT: 14 november 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar in de onderhavige zaak deels gegrond te verklaren. Het advies luidt
dat uit coulance voor de hardheid van het systeem een tegemoetkoming van € 108 wordt toegekend. De overige bezwaren van belanghebbende zijn ongegrond

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie van 24 maart 2021 met kenmerk UHT-DH5 A.

Procesverloop

  • Op 12 februari 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor een
    herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011.
  • Op 21 november 2020 is aan belanghebbende bij brief (UHT-750-1) medegedeeld
    dat zij eenmalig een tegemoetkoming van € 750 ontvangt, omdat zij lang heeft
    moeten wachten op het beoordelen van haar situatie.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft geoordeeld dat gedurende
    betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Dit
    oordeel is op 30 november 2020 aan UHT toegezonden.
  • Bij beschikking van 24 maart 2021, met kenmerk UHT-DH5 A, heeft UHT na
    herbeoordeling vastgesteld dat de situatie van belanghebbende niet wijzigt en zij
    geen recht heeft op compensatie.
  • Bij brief van 11 mei 2021, met kenmerk UHT-CHR GU, is aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij in niet aanmerking komt voor € 30.000 op grond van de
    Catshuisregeling.
  • Op 28 april 2021 heeft gemachtigde pro forma bezwaar gemaakt tegen de
    beschikking van 24 maart 2021 met kenmerk UHT-DH5 A.
  • Op 25 januari 2022 heeft gemachtigde bij brief het bezwaarschrift aangevuld met
    gronden.
  • Op 28 juni 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld.
  • Op 16 september 2022 heeft gemachtigde bij brief gereageerd op de schriftelijke
    reactie van UHT en daarmee ook de bezwaargronden nader aangevuld.
  • Op 29 september 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van belanghebbende, diens gemachtigde en UHT. Een verslag
    hiervan is bij dit advies gevoegd.
  • Op 7 oktober 2022 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld.
  • De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de gemachtigde
    van belanghebbende, verlengd tot 15 november 2022.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Hoor en wederhoor en bejegening tijdens herbeoordeling

Gemachtigde stelt dat de herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2011 niet op de juiste wijze is gedaan. Zo heeft belanghebbende geen eerlijke kans gehad om haar situatie toe te lichten, heeft zij het gesprek van 15 december 2020 als eenzijdig ervaren en was zij op voorhand niet op de hoogte van de strekking van het gesprek waardoor zij zich niet adequaat heeft kunnen voorbereiden.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende diverse mogelijkheden heeft gehad haar
zienswijze toe te lichten en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Uit het dossier blijkt immers dat er naast het gesprek van 15
december 2020 andere mogelijkheden zijn geweest voor belanghebbende om haar
zienswijze naar voren te brengen.

Desalniettemin is de Commissie van mening dat de wijze waarop belanghebbende in deze fase van de herbeoordeling tijdens gesprekken en andere contactmomenten met UHT is bejegend niet strookt met de wijze waarop de overheid met burgers zou moeten omgaan. Belanghebbende heeft ter zitting uitgelegd dat ze voor leugenaar is uitgemaakt en door ambtenaren van de Belastingdienst is uitgelachen. Deze handelswijze draagt niet bij tot herstel van vertrouwen in de overheid. De Commissie is dan ook van oordeel dat deze wijze van bejegening een onbehoorlijke behandeling oplevert en dat het UHT zou passen excuses te maken aan belanghebbende.

De Commissie adviseert UHT om hiervan goede nota te nemen, met name met het oog op het contact met andere (gedupeerde) ouders.

Tijdstip indienen herbeoordelingsverzoek

Gemachtigde is van mening dat de lichte toets had moeten plaatsvinden voor het
gesprek van 15 december 2020 dat met belanghebbende is gevoerd. Belanghebbende
heeft bijna een jaar voor het van kracht worden van de Catshuisregeling – waarin de grondslag voor de lichte toets beschreven staat – een herbeoordelingsverzoek ingediend. Op dat moment bestond de Catshuisregeling nog niet.

Bovendien volgt de Commissie de stelling van UHT dat het bezwaar van belanghebbende zich richt tegen de beschikking van 24 maart 2021 waarbij het recht op compensatie integraal is beoordeeld. Het bezwaar richt zich niet tegen de afwijzing lichte toets op grond van de Catshuisregeling van 11 mei 2021, met kenmerk UHT-CHR GU.

De Commissie merkt evenwel op dat het verzenden van brieven met standaardteksten
naar belanghebbende niet bijdraagt aan het herstel van het vertrouwen dat juist met de hersteloperatie wordt beoogd. In algemene zin adviseert de Commissie UHT om met de inhoud van brieven aan (gedupeerde) ouders nauwkeurig en zorgvuldig om te gaan.

In het specifieke geval van belanghebbende is de Commissie van oordeel dat de
mogelijke verwarring die hierdoor bij belanghebbende is veroorzaakt betreurenswaardig is, maar geen aanleiding geeft tot een andere zienswijze. Op dit punt is het bezwaar dan ook ongegrond.

Toeslagjaren 2007 tot en met 2011

Niet in het geding is dat belanghebbende recht had op kinderopvangtoeslag over de
periode 2007 tot en met 2011. Gemachtigde stelt dat belanghebbende recht heeft op
compensatie op grond van artikel 49b Awir. Niet is gebleken dat belanghebbende deel
heeft uitgemaakt van het CAF-11 onderzoek of van een vergelijkbaar CAF-onderzoek. In deze procedure ligt derhalve de vraag voor of sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen.

Uit het dossier blijkt dat reguliere voorschotten en definitieve vaststellingen hebben
plaatsgevonden. Het enkele feit dat het bedrag in een voorschot afwijkt van het bedrag dat definitief wordt vastgesteld maakt niet dat sprake is van is geweest van institutioneel vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen.

Uit het dossier valt ook niet op te maken dat sprake is geweest van een onterechte
kwalificatie opzet/grove schuld, waardoor belanghebbende een persoonlijke betalingsregeling zou zijn ontzegd.

Alle wijzigingen hebben plaatsgevonden op basis van wijzigingen in de persoonlijke
situatie van belanghebbende. Zo is in de jaren 2007 en 2008 de kinderopvangtoeslag
bijgesteld door wijzigingen in het inkomen van belanghebbende. In 2010 en 2011 werd een voorschot verleend voor het hele jaar maar heeft belanghebbende slechts een gedeelte van het jaar gebruik gemaakt van kinderopvang.

De Commissie acht door UHT voldoende onderbouwd en door belanghebbende ook
onvoldoende gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen dan wel van enige vorm van benadeling. Wijzigingen zijn het gevolg van door belanghebbende overgelegde wijzigingen. De Commissie ziet dan ook geen aanknopingspunten om gemachtigde in zijn stelling te volgen.

Vergissing Belastingdienst toeslagjaar 2008 en hardheid van het systeem zelf

De Commissie adviseert ten aanzien van de door UHT in de schriftelijke reactie
gememoreerde vergissing van de Belastingdienst/Toeslagen in het vaststellen van het
aantal uren in toeslagjaar 2008 om alsnog uit coulance € 108 te vergoeden aan
belanghebbende. De Commissie benadrukt dat het hier niet gaat om hardheid van artikel 49 Awir, maar dat de aanleiding is gelegen in de hardheid van het systeem zelf.

Ook al heeft de Belastingdienst/Toeslagen kennelijk gehandeld conform vigerende
wettelijke bepalingen, dan wil dit niet zeggen dat dit inzichtelijk en begrijpelijk is voor
belanghebbende. Daarom adviseert de Commissie dat aan belanghebbende alsnog een bedrag van € 108 wordt toegekend.

Hardheidsregeling van artikel 49 Awir en ondergrens van € 1.500

Om in aanmerking te komen voor compensatie op grond van de hardheidsregeling van
artikel 49 Awir is onder meer vereist dat het bedrag dat een belanghebbende moet
betalen over een toeslagjaar meer dan € 1.500 is. UHT stelt dat belanghebbende niet
voldoet aan deze ondergrens.

De Commissie baseert zich op LIC-overzichten en uit het overzicht van toeslagjaar 2011 blijkt niet dat het bedrag dat belanghebbende heeft moeten betalen inclusief
verrekeningen de ondergrens van € 1.500 haalt.

De Commissie acht door UHT voldoende onderbouwd en door belanghebbende
onvoldoende gemotiveerd betwist dat geen sprake is van het halen van de ondergrens
van artikel 49 Awir. De Commissie ziet op basis van het dossier geen andere
aanknopingspunten om gemachtigde in zijn stelling te volgen. Dit bezwaar is dan ook
ongegrond.

FSV-lijst

Ter zitting heeft de Commissie UHT gevraagd in een aanvullende schriftelijke reactie
specifiek in te gaan op de vraag van de Commissie of belanghebbende op de FSV-lijst
heeft gestaan en zo ja, vanaf wanneer en tot wanneer.

UHT stelt in de aanvullende schriftelijke reactie dat belanghebbende nooit op de FSV-lijst heeft gestaan.

Proceskostenvergoeding huidige procedure

Voor de proceskosten in de onderhavige procedure heeft belanghebbende, nu de Commissie het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond acht, recht op een forfaitaire
proceskostenvergoeding. In overeenstemming met eerdere adviezen van deze Commissie, zoals bijvoorbeeld BAC 2020-029, adviseert de Commissie UHT in de
onderhavige procedure vier procespunten (één punt voor het indienen van het
bezwaarschrift en één punt voor het verschijnen op de hoorzitting, tegen een
wegingsfactor 2) toe te kennen tegen het hoogst geldende tarief.

Samenvatting en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar tegen de
beschikking van 24 maart 2021 deels gegrond te verklaren en om:

  • uit coulance voor de hardheid van het systeem zelf een bedrag van € 108 toe te
    kennen voor het toeslagjaar 2008;
  • om de proceskosten van belanghebbende voor de huidige bezwaarprocedure te
    vergoeden, waarbij een wegingsfactor 2 voor elke van de twee toe te kennen
    procespunten wordt gehanteerd, tegen het hoogst geldende tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter