Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00960

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 29 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/113 UHT

Ontvangst bezwaarschrift: 4 juni 2021

Hoorzitting: 12 oktober 2022

Overdracht advies aan UHT: 16 november 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gegrond te verklaren wegens een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek en deze gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen. Voorts adviseert de Commissie om voor onderhavige bezwaarprocedure de proceskosten te vergoeden.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenaamde Catshuisuitkering van 29 april 2021 (kenmerk CAP/UCF/21/113 UHT.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op onbekende datum bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
  • Bij brief van 4 februari 2021 heeft UHT belanghebbende de ontvangst van haar
    aanmelding bevestigd en meegedeeld dat zij deze heeft geregistreerd.
  • Bij beschikking van 29 april 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog)
    geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief van 1 juni 2021, ontvangen op 4 juni 2021, heeft belanghebbende bezwaar
    ingediend tegen deze beschikking.
  • Op 1 november 2021 heeft belanghebbende over UHT een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. Deze is door de Nationale ombudsman doorgestuurd naar
    UHT. Bij brief van 12 mei 2022 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat de klacht gegrond is. De Nationale ombudsman heeft bij brief van 17 mei 2022 de klachtafhandeling van UHT en het handelen van team Nazorg beoordeeld en toen het dossier gesloten.
  • Op 9 juni 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaar (hierna: verweerschrift).
  • Bij brief van 4 oktober 2022 heeft belanghebbende de bezwaargronden aangevuld.
  • Op 12 oktober 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
    van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Kader

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Vooruitlopend op de vaststelling van wetgeving is het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 19 maart 2021,
14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 1 juni 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling) tot stand gekomen. Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij UHT een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in enig jaar voldoen aan de in de betreffende herstelregeling genoemde voorwaarden (artikel 2.1 Catshuisregeling).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning
van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte
toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen.

Zoals uiteen is gezet in paragraaf 2.1 en 2.2 van de Catshuisregeling voorziet die
regeling in een forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld
voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of
tegemoetkoming op grond van een van de volgende regelingen en die daarvoor in
aanmerking komen:

  • de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS
    tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
    (Awir);
  • de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen; en
  • het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
    (hierna: de herstelregelingen).

Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende, om in aanmerking te komen voor een
forfaitair bedrag van € 30.000 gerekend moet kunnen worden tot de doelgroep van
een van bovenstaande herstelregelingen. Om dit te beoordelen wordt in eerste instantie volstaan met een lichte (of: eerste) toets voordat de integrale beoordeling plaatsvindt.

Totstandkoming, motivering en afwijzing lichte toets

Belanghebbende betoogt dat het besluit van 29 april 2021 onzorgvuldig tot stand is
gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Belanghebbende heeft over de gang van zaken bij de lichte toets een klacht ingediend bij UHT en zij heeft zich tot de Nationale
ombudsman gewend. De klacht is gegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens in de bezwaarfase uitgebreid gemotiveerd waarom zij vindt dat er in de toeslagjaren 2011 en 2012 vooringenomen is gehandeld. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat er in de schriftelijke reactie niet is ingegaan op de gronden van het bezwaarschrift. Als de mogelijkheid wordt opengesteld om bezwaar in te dienen, moet er ook iets met dat bezwaar worden gedaan.

De Commissie overweegt hierover het volgende.

De beschikking van 29 april 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde: “Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen” bevat, na die mededeling, slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering op grond van de Catshuisregeling zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 29 april 2021 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op dit punt is de Commissie het dus geheel met belanghebbende eens.

De vraag die de Commissie vervolgens moet beantwoorden is of UHT in het verweerschrift en ter zitting alsnog goed heeft gemotiveerd waarom zij op basis van de
lichte toets aan belanghebbende geen € 30.000 heeft toegekend. De Commissie vindt dat dit niet zo is, en geeft belanghebbende ook op dit punt gelijk. De Commissie zal dat hierna toelichten.

De Commissie stelt vast allereerst vast dat de bezwaargronden zien op de toeslagjaren
2011 en 2012. Dat is ter zitting bevestigd door belanghebbende.

UHT heeft in het verweerschrift per toeslagjaar kort weergegeven wat er in het
desbetreffende jaar is gebeurd. Over het toeslagjaar 2011 leest de Commissie dat de
definitieve berekening 2011 is verlaagd naar aanleiding van gegevens verstrekt door
belanghebbende. Zij moest daarop € 865 terugbetalen.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en dat is door de Belastingdienst/ Toeslagen gegrond verklaard. De definitieve kinderopvangtoeslag is vervolgens hoger vastgesteld. Over het toeslagjaar 2012 leest de Commissie dat de definitieve kinderopvangtoeslag is vastgesteld op basis van gegevens van de kinderopvanginstelling. Het bezwaar tegen deze definitieve berekening is eveneens
gegrond verklaard en ook de definitieve kinderopvangtoeslag over 2012 is naar
aanleiding van het bezwaar naar boven bijgesteld. In het verweerschrift wordt voorts door UHT geconcludeerd dat met het bestreden besluit aan belanghebbende is gemeld dat er op basis van het beschikbare dossier (op dit moment) geen aanknopingspunt is om aan te nemen dat belanghebbende gedupeerd is geraakt door toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen of dat sprake is van vooringenomen handelen.

De Commissie stelt vast dat UHT in het verweerschrift geen verklaring geeft waarom de definitieve berekeningen in eerste instantie onjuist zijn vastgesteld, en dat uit niets blijkt dat UHT de argumenten van belanghebbende waarom er sprake is van vooringenomen handelen heeft meegewogen. Gelet op de gegrondverklaringen in de toeslagjaren 2011 en 2012 is er wel iets misgegaan bij de definitieve berekening, maar onduidelijk blijft wat en waarom. Ter zitting heeft UHT hierover verklaard dat de lichte toets is gericht op snelheid, dat er uitsluitend wordt gekeken naar feiten, en dat de argumenten die belanghebbende heeft aangedragen zich niet lenen om behandeld te worden bij een lichte toets.

De Commissie begrijpt dat niet alles wat belanghebbende heeft aangedragen zich leent om onderzocht te worden bij de lichte toets. Zo kunnen bijvoorbeeld de punten over het risico-classificatiemodel, over de FSV-lijst en discriminatie op grond van etnische achtergrond alleen onderzocht worden tijdens de integrale beoordeling. Een benadering echter waarbij uitsluitend wordt gekeken naar feiten uit de bestanden van UHT, zonder deze verder toe te lichten en zonder op de argumenten van belanghebbende in te gaan, verdraagt zich niet met het motiveringsbeginsel. Een dergelijke handelswijze komt er volgens de Commissie immers op neer dat er bij de lichte toets nooit een reactie hoeft te worden gegeven op tegenargumenten die door een belanghebbende worden aangevoerd. Dit leidt volgens de Commissie - onnodig - tot ontevredenheid en misvattingen bij ouders en tot klachtenprocedures bij de Nationale ombudsman.

Bovenstaande klemt temeer nu er volgens de Commissie in het feitenrelaas van UHT
over deze toeslagjaren punten zitten die wel degelijk nadere toelichting behoeven,
alvorens geconcludeerd kan worden dat er op grond van de lichte toets geen sprake is
van gedupeerdheid. Er is immers, zoals uit het voorgaande blijkt, tot tweemaal toe een
gegrondverklaring geweest van een definitieve beschikking terwijl, zoals belanghebbende stelt, alle informatie bij de Belastingdienst/Toeslagen al voorhanden was. UHT heeft naar de mening van de Commissie tijdens de zitting wel een aantal begrippen uitgelegd, maar geen overtuigende verklaring gegeven waarom er in deze jaren niets is misgegaan en er daarbij geen sprake was van vooringenomen handelen.

Het is daarom aan UHT om, mocht zij van mening zijn dat belanghebbende niet als
gedupeerde ouder kan worden aangemerkt, alsnog daarvoor in de beslissing op bezwaar een draagkrachtige motivering te geven.

De Commissie vindt voorts dat de handelwijze van UHT tevens een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. De zogenoemde ‘lichte of eerste toets' is weliswaar een beperkte toets, maar aan die toets moet wel een serieuze en zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (vgl. bijvoorbeeld BAC 2021-112). Door de informatie die aan de
bezwaargronden ten grondslag ligt daarbij niet te betrekken heeft UHT die serieuze en
zorgvuldige afweging niet verricht. Dit vormt op zich ook een schending van het
zorgvuldigheidsbeginsel.

Gelet op het bovenstaande adviseert de Commissie om het bezwaar gegrond te verklaren vanwege een schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Mocht UHT van mening zijn dat belanghebbende niet als gedupeerde ouder kan worden aangemerkt, dan adviseert de Commissie dit te doen op basis van een zorgvuldige afweging waarbij ook de gronden die belanghebbende heeft aangevoerd zijn betrokken en daarvoor in de beslissing op bezwaar een draagkrachtige motivering te geven.

Proceskosten

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gegrond is, adviseert de Commissie
om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt
(verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie aan UHT het volgende:

  • het bezwaar ontvankelijk te verklaren en inhoudelijk te behandelen;
  • het bezwaar gegrond te verklaren;
  • een draagkrachtige motivering te geven op basis van een zorgvuldige afweging waarom UHT van mening is dat belanghebbende niet als gedupeerde ouder kan worden aangemerkt op grond van de lichte toets, daarbij ingaand op de gronden die
    belanghebbende heeft aangedragen;
  • om voor de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure een vergoeding toe te kennen van 1 punt met een wegingsfactor 2, tegen het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter