BAC 2021-303
Publicatiedatum 07-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 15 maart 2021 met kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 20 april 2021
Hoorzitting: 9 december 2021
Overdracht advies aan UHT: 24 december 2021
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 15 maart 2021. De belanghebbende komt in aanmerking voor het toekennen van een compensatievergoeding, omdat er door de Belastingdienst in de beoordeling van de
kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. Aan de belanghebbende is een compensatiebedrag toegekend van € 71.584 over de jaren 2008, 2009, 2010, 2012,
2014 en 2015.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de vergoedingen volgens de Compensatieregeling en niet op de vergoeding van de
werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade
bestemd.
Procesverloop
Verzoek herbeoordeling
Belanghebbende heeft op 14 november 2019 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 tot en met 2015.
Commissie van Wijzen
Voor de herbeoordeling van het dossier heeft de UHT advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (hierna: de CvW). Deze commissie heeft op 7 december 2020 geoordeeld dat er in de jaren 2011 en 2013 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, zodat de belanghebbende over die toeslagjaren niet voor de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in aanmerking komt. In de jaren 2008, 2009, 2010, 2012, 2014 en 2015 was er volgens de CvW wel sprake van institutioneel vooringenomen handelen, zodat de belanghebbende over die jaren wel voor deze compensatieregeling in aanmerking komt.
Vooraankondiging
Bij brief van 16 december 2020 heeft de UHT vastgesteld dat er bij de beoordeling van
de situatie van de belanghebbende fouten zijn gemaakt en dat zij recht heeft op compensatie. Het voorlopige compensatiebedrag bedraagt € 71.013.
Besluit
Bij de definitieve beschikking van 15 maart 2021 heeft de UHT het compensatiebedrag
vastgesteld op € 71.584.
Gesprek UHT
Op 25 maart 2021 heeft de belanghebbende een gesprek gehad met de UHT waarin zij
heeft verzocht om een herbeoordeling over de jaren 2011 en 2013. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de UHT het verzoek om compensatie voor voornoemde jaren opnieuw beoordeeld.
Herbeoordeling compensatie 2011
De UHT heeft de belanghebbende per e-mailbericht van 29 maart 2021 medegedeeld
dat zij geen recht heeft op compensatie over het jaar 2011, omdat de KOT in dat jaar niet is stopgezet, maar is verlaagd, omdat er minder uren kinderopvang zijn afgenomen dan waarover de toeslag berekend was.
Bezwaarschrift
Belanghebbende heeft op 20 april 2021 een bezwaarschrift ingediend. Dit is op diezelfde datum door de UHT ontvangen.
Herbeoordeling compensatie 2013
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de UHT aan belanghebbende kenbaar
gemaakt dat de KOT 2013 ten onrechte op nihil is gesteld en dat belanghebbende als
gedupeerde recht heeft op compensatie over het jaar 2013. De hoogte van het extra
compensatiebedrag is vastgesteld op € 8.634. Het advies van de Commissie heeft derhalve ook betrekking op de aanvullende beschikking van 29 september 2021.
Verweer
De UHT heeft op 15 november 2021 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van de belanghebbende.
Aanvullende stukken
Op 2 december 2021 heeft de belanghebbende per e-mailbericht aanvullende stukken in het geding gebracht. Deze zijn ingebracht om een vollediger beeld van haar situatie te geven.
Hoorzitting
Op 9 december 2021 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de belanghebbende en haar partner.
Verlengen beslissingstermijn
De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de belanghebbende,
door de UHT verlengd tot 1 maart 2022.
Nagezonden stukken
Belanghebbende heeft na afloop van de hoorzitting op 9 december 2021 stukken met
betrekking tot het toeslagjaar 2011 overgelegd. Vervolgens heeft de belanghebbende op 14 december 2021 per e-mailbericht aanvullende stukken ingebracht. Deze stukken zijn door de behandelend secretaris aan de UHT verstrekt.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.
In mindering gebrachte KOT
De belanghebbende maakt bezwaar tegen de compensatiebeschikking, omdat zij zich niet kan verenigen met de omstandigheid dat de openstaande KOT in mindering is gebracht op de compensatie voor 2012, 2014 en 2015 en dat het restant ook nog verrekend is met openstaande vorderingen over 2008 en 2009.
Toeslagjaren 2011 en 2013
Daarnaast is de belanghebbende van oordeel dat de toeslagjaren 2011 en 2013 ten onrechte niet zijn meegenomen in de compensatieberekening. In deze jaren zijn wel degelijk fouten gemaakt en hebben er onterechte verrekeningen plaatsgevonden. Het
dossier dat door de persoonlijk zaakbehandelaar van de belanghebbende aan de Commissie van Wijzen is gestuurd, bevat te weinig of geen onderbouwende bewijsstukken. Hierdoor heeft deze commissie niet een volledig beeld kunnen krijgen van de situatie in de jaren 2011 en 2013.
Rentevergoeding
De belanghebbende kan zich tot slot niet verenigen met de renteberekening en het
rentepercentage dat is gehanteerd. Volgens de belanghebbende zijn er over de jaren
afwijkende rentepercentages toegepast (4% en lager). Deze renteberekening is onjuist.
Verweer
In mindering gebrachte KOT
De compensatie wordt berekend op basis van de toeslag zoals toegekend voordat deze
werd verlaagd als gevolg van een vooringenomen handelswijze.
Ter voorkoming dat belanghebbenden materieel meer KOT of compensatie ontvangen dan waar recht op is, vermindert de UHT het compensatiebedrag met het niet betaalde bedrag van een terugvordering en/of het bedrag van een opwaartse correctiebeschikking. Dit is overeenkomstig onderdeel 5 van de Compensatieregeling.
2008 en 2009
Aan de belanghebbende is over het toeslagjaar 2008 aanvankelijk een voorschot van
€ 12.553 toegekend en over het toeslagjaar 2009 een voorschot van €15.954. De Belastingdienst heeft bij beschikking van 17 augustus 2011 de KOT over het jaar 2008 op nihil gesteld. Daarnaast is bij beschikking van 20 april 2011 het voorschot KOT over het jaar 2009 teruggebracht tot nihil. De UHT stelt op basis van de beschikking van 24
januari 2013 vast dat aan de belanghebbende over het jaar 2008 alsnog een bedrag van € 4.589 is toegekend. Voor 2009 is de toeslag tenslotte bepaald op € 8.149, zo blijkt uit de beschikking van 25 januari 2013. Deze bedragen dienen op grond van onderdeel 5 van de Compensatieregeling in mindering te worden gebracht van het voorschotbedrag over het betreffende toeslagjaar. De UHT is derhalve van oordeel dat voornoemde bedragen terecht bij het compensatiebedrag in mindering zijn gebracht.
Toeslagjaar 2011
Voor het jaar 2011 is door de UHT na een herbeoordeling geen aanleiding gezien voor
compensatie. De KOT voor het jaar 2011 is niet stopgezet, maar verlaagd omdat er minder opvanguren waren afgenomen dan waarvoor KOT was toegekend. Dit blijkt uit de definitieve beschikking KOT voor 2011 en de jaaropgave van het gastouderbureau. De neerwaartse correctie heeft terecht plaatsgevonden, zodat er geen recht is op compensatie voor dat jaar.
Toeslagjaren 2012, 2014 en 2015
Wat betreft de jaren 2012 (€ 9.890), 2014 (€ 6.778) en 2015 (€ 6.662) heeft de UHT de uitbetaalde kinderopvangtoeslag bedragen teruggevorderd, maar deze zijn niet terugbetaald. Als gevolg hiervan heeft de UHT het definitieve compensatiebedrag verminderd met de voornoemde bedragen.
Toeslagjaar 2013
De UHT heeft bij de beschikking van 29 september 2021 aan belanghebbende kenbaar
gemaakt dat er na herbeoordeling recht is op compensatie voor het jaar 2013, omdat de KOT ten onrechte op nihil is gesteld over dat jaar. De hoogte van het extra compensatiebedrag is € 8.634.
Rentevergoeding
Het rentepercentage is niet ieder jaar hetzelfde, zodat de rentevergoedingen per jaar
kunnen verschillen. Vanaf 1 oktober 2020 is het tarief van de belastingrente 4%. In de
jaren daarvoor werden er ook andere – lagere - rentepercentages gehanteerd. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 27 onder 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 30hb eerste lid van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De UHT heeft het percentage op basis van voornoemde wet- en regelgeving vastgesteld.
Toeslagrente 2012 en 2014
De UHT merkt op dat over de jaren 2012 en 2014 ten onrechte geen bedragen aan
toeslagrente berekend zijn. Deze bedragen zullen in de beslissing op bezwaar alsnog aan de belanghebbende worden toegekend.
Immateriële schadevergoeding
De vergoeding voor de immateriële schadevergoeding is forfaitair opgebouwd en
compenseert derhalve niet de door belanghebbende geleden werkelijke schade. Het
Besluit voorziet in de mogelijkheid om voor de werkelijk geleden schade een verzoek om aanvullende compensatie in te dienen. Dit verzoek dient te worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Algemene wet inzake de Rijksbelastingen (hierna: AWR);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
Compensatieregeling), gedateerd:
o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in het geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
In mindering gebrachte KOT
Op grond van de Compensatieregeling dient het vastgestelde bedrag aan compensatie te worden verminderd met het bedrag dat eerder van de belanghebbende is teruggevorderd maar niet is betaald. Dit geldt ook voor het bedrag dat als gevolg van een opwaartse beschikking alsnog aan de belanghebbende is toegekend.
Het onderhavige advies betreft met name de toeslagjaren 2011 en 2013. Wat betreft de bezwaren ten aanzien van de overige toeslagjaren, constateert de Commissie dat de UHT het compensatiebedrag heeft verminderd met de nog openstaande en toegekende KOT over de jaren 2012, 2014 en 2015. Ook heeft de UHT het compensatiebedrag verminderd met de KOT die de belanghebbende als gevolg van een opwaartse correctiebeschikking alsnog over de jaren 2008 en 2009 ontvangen heeft.
De Commissie constateert dat de UHT in overeenstemming met de Compensatieregeling de voornoemde bedragen in mindering van het Compensatiebedrag heeft gebracht.
Toeslagjaar 2011
In reactie op de bezwaren van de belanghebbende met betrekking tot het toeslagjaar
2011 en gelet op de toezegging van de UHT ter zitting zich hierover intern te beraden,
beveelt de Commissie de UHT aan om de bevindingen van het interne beraad te betrekken bij de beslissing op bezwaar, voor zover deze niet (tijdig) zijn ingebracht voor het uitbrengen van dit advies.
Toeslagjaar 2013
In de Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 29 september 2021 heeft de UHT over het toeslagjaar 2013 zich alsnog op het standpunt gesteld dat er in dat jaar de KOT ten onrechte op nihil is gesteld en dat er wel degelijk sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen, zodat de belanghebbende alsnog voor een extra compensatie in aanmerking komt. De UHT heeft het bedrag voor deze extra compensatie vastgesteld op € 8.634.
De Commissie onderschrijft dit standpunt van de UHT. Hetgeen belanghebbende in haar bezwaren alsmede ter zitting omtrent de vaststelling van de hoogte van het compensatiebedrag heeft aangevoerd, rechtvaardigt niet de conclusie dat de door de UHT gemaakte berekening niet juist zou zijn.
De Commissie constateert dat de UHT het toekennen van compensatie voor 2013 heeft laten doorwerken in de vergoeding voor de materiële schade, de rentevergoeding over de gemiste KOT en de aanvullende vergoeding van 1%. Voor wat betreft de rentevergoeding en de vergoeding van de immateriële schade over het toeslagjaar 2013 adviseert de Commissie – overeenkomstig eerder uitgebrachte adviezen – deze posten te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Rentevergoeding gemiste KOT
De Commissie is van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende dat de toegepaste
(wettelijke) rentepercentages bij de vergoeding onjuist zijn geen doel treft en dat de
uitleg van de UHT correct is.
Toeslagrente 2012 en 2014
De Commissie onderschrijft de vaststelling van de UHT dat de belanghebbende over de toeslagjaren 2012 en 2014 recht heeft op toeslagrente en stelt vast dat dit bedrag nog niet aan de belanghebbende is uitgekeerd. Zij adviseert dat dit bedrag alsnog aan de belanghebbende wordt uitbetaald.
Immateriële schadevergoeding
De Commissie adviseert de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade voor de
veronderstelde stress en ongemak van de belanghebbende te berekenen vanaf het
moment van eerste stopzetting van de KOT – 20 april 2011 – tot het moment van de
beslissing op bezwaar.
Samenvatting en advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT het volgende:
- de bevindingen van het interne beraad ten aanzien van het toeslagjaar 2011 te
betrekken in de beslissing op bezwaar; - de vergoeding voor de immateriële schade te berekenen vanaf 20 april 2011 tot de
datum van de beslissing op bezwaar; - de rentevergoeding over de gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2014 alsnog aan de belanghebbende toe te kennen, eveneens tot de datum van de
beslissing op bezwaar en - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het gecorrigeerde
compensatiebedrag aan te passen, ook tot de datum van de beslissing op bezwaar
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter