BAC 2021-2912
Publicatiedatum 07-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 17 november 2021
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 1 juli 2022
Onderwerp van advies
De door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschriften d.d. 27 oktober 2021, zijn gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag 2009 t/m 2011 van 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I en tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag 2012 en 2013 met kenmerk UHT-DC I A, die eveneens dateert van 11 oktober 2021.
Aan belanghebbende is op grond van de Compensatieregeling een compensatiebedrag
toegekend van € 34.466 over de toeslagjaren 2009 t/m 2011, omdat de Belastingdienst bij de beoordeling van die jaren fouten heeft gemaakt.
Na herbeoordeling van de toeslagjaren 2012 en 2013 krijgt belanghebbende hiervoor
geen compensatie, omdat belanghebbende heeft aangegeven dat zij in die jaren geen
kinderopvang heeft genoten.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaardvergoedingen volgens de Compensatieregeling en Catshuisregeling en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie
Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
Verzoek herbeoordeling
Belanghebbende heeft op 18 november 2019 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2009 t/m 2012 en op 3 mei 2021 voor het toeslagjaar 2013.
Catshuisregeling
Bij brief van 8 mei 2021 heeft de UHT aan belanghebbende aangekondigd dat zij de
algemene compensatie van € 30.000 ontvangt.
Commissie van Wijzen
Voor de herbeoordeling van het dossier heeft de UHT advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (hierna: de CvW) over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013. Deze commissie heeft op 10 juni 2021 na opgemerkt te hebben dat volgens de
Belastingdienst/Toeslagen de compensatieregeling voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 van toepassing is, geoordeeld dat de compensatieregeling van artikel 49b Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 Awir niet van toepassing zijn voor de
toeslagjaren 2012 en 2013.
Vooraankondiging
Bij brief van 22 juni 2021 heeft de UHT vastgesteld dat er bij de beoordeling van de
situatie van belanghebbende fouten zijn gemaakt en dat belanghebbende recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 t/m 2011. Het voorlopige compensatiebedrag is vastgesteld op € 34.220, waarna een nabetaling heeft plaatsgevonden van € 4.220.
Besluit
Bij de definitieve beschikking van 11 oktober 2021 heeft de UHT het compensatiebedrag over de toeslagjaren 2009 t/m 2011 vastgesteld op € 34.466.
Bij de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag heeft de UHT vastgesteld dat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag 2012 en 2013 geen fouten zijn gemaakt, waardoor voor toepassing van de hardheidscompensatie geen reden is.
Twee bezwaarschriften
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2021 twee bezwaarschriften ingediend, één tegen de beschikking van 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I en één tegen de
beschikking van 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A. Beide bezwaarschriften zijn op 17 november 2021 ontvangen door de UHT.
Verweer
De UHT heeft op 11 mei 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
Afzien hoorzitting
Op 8 juni 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, per e-mail gericht aan het secretariaat van de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) te kennen gegeven dat belanghebbende geen gebruik wil maken van de mogelijkheid de bezwaren nader mondeling toe te lichten op de hoorzitting van 9 juni.
Gronden van bezwaar
- De kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) is verrekend met de zorgtoeslag,
huurtoeslag, kindgebonden budget en teruggave inkomstenbelasting; - De vergoeding voor immateriële schade doet geen recht aan de schade die
belanghebbende en haar gezin hebben geleden; - Zo heeft zij een burn-out en een herseninfarct gehad en verplichte trajecten
moeten doorlopen voor de schuldenproblematiek. Door de schulden die voortvloeien uit de toeslagenaffaire is de levensvreugde van belanghebbende en
haar gezin afgenomen; - Voorts heeft zij haar opleiding niet kunnen afmaken en heeft nooit meer op
volledige kracht kunnen werken. Dit heeft geleid tot inkomensderving; - Ten aanzien van de toeslagjaren 2012 en 2013 ontving belanghebbende ondanks stopzetting nog steeds KOT. Dit heeft geleid tot terugvorderingen en verrekeningen. Belanghebbende ziet de verrekeningen niet terugkomen in de definitieve compensatiebeschikking.
Verweer
- Bij de vaststelling van de aanspraak op de KOT over de jaren 2012 en 2013 is
gebleken dat er weliswaar sprake is van institutioneel vooringenomen handelen,
maar dat er evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestond, nu is gebleken
dat de kinderen van belanghebbende in die jaren geen opvang hebben genoten; - Uit het antwoordformulier van 24 augustus 2013, blijkt dat belanghebbende de
KOT met ingang van 1 januari 2012 heeft stopgezet. Dit verklaart de voorschotbeschikkingen en betalingen van de KOT voor de toeslagjaren 2012 en de stopzetting is te laat ingediend. Deze bedragen zijn teruggevorderd, omdat de kinderen geen opvang genoten. Op 9 januari 2013 is de KOT per 1 januari 2013 gestopt; - Voorts is gebleken dat er geen sprake is van Opzet/Grove Schuld (hierna: O/GS)
kwalificatie voor de jaren 2012 en 2013. Dus is de O/GS-tegemoetkoming ook
niet van toepassing; - Uit de Landelijk Incasso Centrum overzichten (hierna: LIC-overzichten) blijkt dat
over de toeslagjaren 2009 t/m 2011 € 19.595 is verrekend. Uit de berekening van
het definitieve compensatiebedrag KOT voor dezelfde toeslagjaren blijkt dat de
verrekeningen en onjuist ingevorderde rente en kosten zijn gerepareerd; - De Belastingdienst heeft op grond van artikel 30 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen de bevoegdheid posten van verschillende toeslagen te verrekenen, ook openstaande posten op grond van de wet Algemene
wet inzake Rijksbelastingen; - De vergoeding voor de immateriële schade is in de rechtspraak gevormd en
forfaitair opgebouwd en compenseert derhalve niet de door belanghebbende
geleden werkelijke schade. Het verzoek om aanvullende compensatie dient
voorgelegd te worden aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS); - Beide bezwaarschriften zijn ongegrond en geven geen aanleiding tot aanpassing
van de primaire beslissing van 11 oktober 2021.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
Compensatieregeling), gedateerd:
o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904); - Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling):
o Staatscourant 19 maart 2021, nr. 14691;
o Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304; - Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag
(Staatscourant 2021, nr. 10248); - Besluit proceskosten bestuursrecht;
- Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december 2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten).
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat beide bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ontvangen en ook
overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Samenhang
De bezwaren richten zich tegen het besluit van 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I en tegelijkertijd tegen het besluit van 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A. Het tweede besluit wordt door de Commissie aangemerkt als nader besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. De bezwaren die gericht zijn tegen dit besluit hoeven dan ook niet in een afzonderlijke procedure te worden behandeld.
De Commissie constateert dat de KOT over de jaren 2012 en 2013 is teruggevorderd,
omdat vast is komen te staan dat belanghebbende in die jaren geen opvang heeft
genoten, waardoor evident geen recht bestond op KOT. Niet betwist is dat belanghebbende op 24 augustus 2013 de KOT met terugwerkende kracht tot 1 januari
2012 heeft stopgezet. De Commissie is met de UHT van oordeel dat belanghebbende de KOT te laat heeft stopgezet, waardoor over de jaren 2012 en 2013 wel voorschotten op KOT aan belanghebbende werden verleend.
Verrekeningen
De Belastingdienst heeft op grond van artikel 30 Awir de bevoegdheid posten van de
verschillende toeslagen te verrekenen. Dit geldt ook voor openstaande posten op grond van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De Commissie overweegt dat ten tijde van het indienen van de bezwaarschriften belanghebbende geen inzicht had in deze verrekeningen. De Commissie is van oordeel dat de UHT- onder verwijzing naar de LIC overzichten- dit gebrek aan inzicht heeft hersteld en daarmee de verrekeningen met de andere toeslagen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Echter, neemt dit niet weg dat belanghebbende pas na het indienen van de bezwaarschriften dit inzicht heeft verkregen. Op het moment dat zij beschikkingen over toekenning van toeslagen ontving is haar niet meegedeeld dat hiervan verrekening zou (kunnen) volgen. Hierdoor is de Belastingdienst tekort geschoten in het voldoende informeren van belanghebbende en het motiveren van de beschikkingen.
Het is de ervaring van de Commissie dat gedupeerde ouders onvoldoende of geen inzicht hebben in de wijze waarop de verrekeningen met verschillende toeslagen plaatsvinden. De Commissie dringt daarom bij de UHT aan om gedupeerde ouders te informeren over voorgenomen verrekeningen, dan wel de wijze waarop de verrekeningen hebben plaatsgevonden, en om dit ook inzichtelijk en begrijpelijk (meer dan alleen LICoverzichten bijvoegen) te maken bij de beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag.
In de onderhavige zaak heeft de UHT haar beslissing gebaseerd op het oordeel van de
CvW. De Commissie merkt op dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in paragraaf 3.2 van het advies van de CvW, d.d. 10 juni 2021, te weten het wegvallen van
het woordje ‘niet’, hetgeen leidt tot innerlijke tegenstrijdigheid. Afgezien hiervan
overweegt de Commissie dat de UHT op goede gronden heeft geoordeeld dat de
compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2012 en 2013.
Component betaalde rente en kosten
De Commissie constateert in de berekening bij het compensatiebedrag dat het
component “door u betaalde rente en kosten” is geplaatst onder sub g, terwijl eerder
door de Commissie uiteen is gezet (zie BAC 2020-029) dat de opzet van het stelsel van
compensatie en in het bijzonder paragraaf 3.1.1. van de Compensatieregeling voldoende grondslag bieden voor vergoeding van de in rekening gebrachte toeslagrente, die feitelijk ten laste van de belanghebbende is gekomen.
Derhalve adviseert de Commissie om de compensatie van de rekening gebrachte
toeslagrente en kosten in de compensatieberekening op te nemen onder sub a
(compensatiebedrag) en dit te herstellen in de beslissing op bezwaar.
Kosten van rente
De Commissie adviseert de UHT om de aanvullende vergoeding van 1% van het
subtotaal bij te stellen.
Immateriële schade
De Commissie acht de Compensatieregeling in het algemeen, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig. Zo kent de Compensatieregeling forfaitaire elementen voor immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt volgens de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies bij de Commissie Werkelijke Schade.
De Commissie onderschrijft het door belanghebbende niet bestreden voornemen van de UHT om de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf 24 december 2010, de datum van de eerste harde stop, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Vergoeding proceskosten
Voor de proceskosten in de onderhavige procedure heeft belanghebbende, nu de
Commissie het bezwaar gedeeltelijk gegrond acht, recht op een forfaitaire
proceskostenvergoeding. De Commissie adviseert de UHT in de onderhavige procedure één procespunt (voor het indienen van het bezwaarschrift, tegen een wegingsfactor 2) toe te kennen tegen het hoogste tarief.
Samenvatting en advies
De Commissie acht het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gelet op het vorenstaande
adviseert de Commissie de UHT de compensatieberekening aan te passen op de volgende punten:
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 24 december 2010 tot
aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - de compensatie van de in rekening gebrachte toeslagrente (onder component G)
in de compensatieberekening op te nemen onder sub a (compensatiebedrag); en - de aanvullende vergoeding van 1% over het subtotaal aan te passen.
Voorts adviseert de Commissie om voor de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure een vergoeding toe te kennen van één punt met een wegingsfactor
twee, tegen het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter