BAC 2021-2816
Publicatiedatum 07-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 augustus 2021
Ontvangst bezwaarschrift: 1 oktober 2021
Hoorzitting: 14 september 2022
Overdracht advies aan UHT: 11 oktober 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar ontvankelijk en deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie heeft goed gekeken of het klopt dat voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 niet in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie vindt dat dit klopt. UHT heeft niet naar de andere kinderopvangtoeslagjaren gekeken, terwijl hier in bezwaar wel om heeft gevraagd. Dat is onzorgvuldig. De Commissie vindt dat UHT daarom alsnog moet beoordelen of voor de eerdere kinderopvangtoeslagjaren wel in aanmerking komt voor compensatie, zonder dat zij daarvoor zelf in actie hoeft te komen.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC-I A (hierna: de bestreden beschikking) over de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012. Hierin is bepaald dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor deze toeslagjaren omdat bij de beoordeling van haar kinderopvangtoeslag volgens UHT geen fouten zijn gemaakt.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 21 november 2019 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010, 2011 en 2012. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 28 juli 2021 aan UHT toegestuurd.
De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012
geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. - Bij beschikking van 20 augustus 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen
recht heeft op compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2010, 2011 en
2012. - Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen bij UHT op 1 oktober 2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Op 19 april 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Op 12 juli 2022 heeft (hierna: gemachtigde) zich als
gemachtigde van belanghebbende gesteld. - Op 14 september 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag
gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
Beoordeling bezwaar
Belanghebbende heeft zelf bezwaar gemaakt. Zij heeft inmiddels een gemachtigde. De
Commissie heeft van hem geen afzonderlijke bezwaargronden ontvangen.
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT in de bestreden beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet als gedupeerde wordt aangemerkt en voor compensatie in aanmerking komt. Zij heeft sinds 2005 kinderopvangtoeslag ontvangen en moet sinds 2008, ten onrechte, terugbetalen. Door deze onterechte terugvorderingen is belanghebbende gedwongen geweest te stoppen met haar studie, heeft zij jaren gebruik moeten maken van de voedselbank, en kon zij geen elektriciteit en huur meer betalen. Zij zag zich gedwongen naar Engeland te verhuizen en daarmee haar vrienden en familie te verlaten. Zij leed onder depressies en slapeloosheid. Haar leven is verwoest door de Belastingdienst. Belanghebbende vraagt UHT nog eens goed naar haar zaak te kijken.
Toeslagjaren 2010, 2011 en 2012
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 af te wijzen. De vraag die
daarbij als eerste voorligt, is of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW. De
Commissie stelt voorop dat een dergelijk advies moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. Op grond van vaste rechtspraak mag verweerder (UHT) bij de
besluitvorming in beginsel van zo’n advies uitgaan.
De CvW heeft in haar advies van 28 juli 2021 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012. De CvW baseert zich hierbij op de motivering van de voorlopige conclusie (Voorlopige zienswijze UHT, productie 44) en de daarbij gevoegde stukken. Daaruit blijkt dat in de jaren 2010 en 2011 de voorschotten op reguliere wijze zijn gecorrigeerd naar aanleiding van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen. De definitieve berekeningen voor de toeslagjaren 2010 en 2011 zijn gebaseerd op de door belanghebbende toegezonden stukken, waaronder de jaaropgaven. De bedragen aan kinderopvangtoeslag zijn bij de definitieve berekeningen lager vastgesteld dan de gecorrigeerde voorschotbedragen. Voor beide jaren heeft dit geleid tot een terugvordering van te veel uitbetaalde kinderopvangtoeslag.
Op 20 februari 2012 heeft belanghebbende de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2012 stopgezet naar aanleiding van een verzoek om informatie van de Belastingdienst/Toeslagen. Het voorschot voor het toeslagjaar 2012 van € 16.566 is op
basis daarvan op nihil gesteld. De reeds uitbetaalde dan wel verrekende toeslagen voor de eerste maanden van dat jaar zijn terecht teruggevorderd.
Van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen is aldus voor de jaren 2010 tot en met 2012 geen sprake volgens de CvW. Uit de overgelegde stukken volgt ook niet dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49, derde lid, letter b, van de Awir. Voor toepassing van de hardheidscompensatie is daarom geen reden volgens de CvW.
De Commissie vindt dat UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van de CvW en
zal dat hieronder uitleggen.
Voor het toeslagjaar 2010 moest belanghebbende een bedrag van € 1.830 terugbetalen omdat zij een te hoog voorschot had ontvangen. Dat bleek uit door haar zelf aangeleverde gegevens met betrekking tot de daadwerkelijk afgenomen uren bij de kinderopvanginstelling.
Voor het toeslagjaar 2011 geldt hetzelfde: belanghebbende moest een bedrag van
€ 1.223 terugbetalen omdat zij een te hoog voorschot had ontvangen. Dat bleek uit
door haar zelf aangeleverde gegevens met betrekking tot de daadwerkelijk afgenomen
uren bij de kinderopvanginstelling en het toetsingsinkomen van belanghebbende.
Voor het toeslagjaar 2012 heeft belanghebbende de kinderopvangtoeslag op 20 februari 2012 stopgezet per 1 januari 2012. Zij moest daarom de al toegekende en uitbetaalde voorschotbedragen terugbetalen, in totaal een bedrag van € 4.140. Uit het zogenaamde LIC overzicht over 2012 blijkt dat de terugvordering voor dat jaar ook helemaal is betaald door belanghebbende.
Van institutioneel vooringenomen handelen is ook naar de mening van de Commissie in de betreffende toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 geen sprake geweest. Evenmin is
sprake geweest van hardheid van het stelsel.
UHT stelt zich dan ook terecht op het standpunt, bevestigd door de CvW, dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidstegemoetkoming van
artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012. De Commissie vindt dat UHT dit voldoende gemotiveerd heeft uitgelegd in de bestreden beschikking en het daarbij gevoegde advies van de CvW samen. In het verweerschrift heeft UHT nog uitgelegd dat ook geen sprake is van een opzet/grove schuld (O/GS) kwalificatie. Belanghebbende komt daarom ook niet in aanmerking voor compensatie op grond van de O/GS-tegemoetkomingsregeling voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012.
Eerdere toeslagjaren
De Commissie vindt wel dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Belanghebbende
heeft in haar bezwaarschrift duidelijk aangegeven dat zij al vanaf 2008 met onterechte
terugvorderingen te maken heeft gehad. Dit is in het verweerschrift niet behandeld.
Tijdens de hoorzitting is bovendien benadrukt dat belanghebbende ook de toeslagjaren 2008 en 2009 herbeoordeeld wil zien.
UHT kan dan naar de mening van de Commissie daarom niet volstaan met de enkele
verwijzing naar een aparte herbeoordelingsprocedure voor die jaren, die belanghebbende zelf moet opstarten.
De Commissie is zich ervan bewust dat UHT bij de herbeoordeling uitgaat van de door
belanghebbende initieel aangegeven jaren, maar merkt in meerdere zaken dat deze
inperking toch niet de bedoeling is van de gedupeerde ouders die vragen om
herbeoordeling van hun (gehele) situatie. De Commissie geeft UHT daarom in
overweging om – in de geest van de hersteloperatie – in zaken waarin voor meerdere
jaren kinderopvangtoeslag is ontvangen, al die jaren te betrekken in de herbeoordeling, juist om dit soort situaties te voorkomen.
Dat betekent in het geval van belanghebbende dat de Commissie UHT adviseert om alle overige toeslagjaren ook te herbeoordelen, in een afzonderlijk primair besluit. De
Commissie vraagt UHT dit voortvarend te doen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt
(verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Samenvatting en advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ontvankelijk en deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter