Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08012

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 13 april 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 16 juni 2022

Hoorzitting: 7 september 2023

Overdracht advies aan UHT: 16 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en voorts om belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de op 13 april 2022 door UHT genomen beschikking met kenmerk UHT-DC I.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433).

Gelet op artikel 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking van 13 april 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 12 juni 2020 bij UHT aangemeld in het kader van
    een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 3 maart 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 is aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de
    Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de
    herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • Bij brief van 16 februari 2022 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende
    over de toeslagjaren 2007 t/m 2009 een voorlopige compensatie van € 35.582 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 had ontvangen, is de compensatie aangevuld met € 5.582.
  • Bij beschikking van 13 april 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan
    belanghebbende een definitieve compensatie van € 35.777 toegekend. Omdat
    belanghebbende al een bedrag van € 35.582 had ontvangen, is de compensatie
    aangevuld met € 195.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 16 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen de
    beschikking van 13 april 2022 met kenmerk UHT-DC I. Op 23 juni 2022 heeft UHT
    een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Op 14 oktober 2022 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet
    tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 10 november 2022 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank
    Rotterdam wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
  • Op 5 december 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden
    van belanghebbende.
  • Bij brief van 6 februari 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • Op 20 februari 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld,
    vergezeld van enkele aanvullende dossierstukken.
  • Op 7 september 2023 heeft UHT wederom een aanvullende schriftelijke reactie
    opgesteld.
  • Bij e-mailbericht van 10 oktober 2023 is door gemachtigde aangegeven dat zij
    niet op deze tweede aanvullende reactie zal reageren, nu hetgeen in de reactie
    staat wat haar betreft akkoord is.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering besluit

Volgens belanghebbende is de beslissing van UHT niet afdoende gemotiveerd. De
Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. UHT heeft de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht. Dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna LIC) het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikking op dit punt ongegrond is.

Toeslagjaar 2007

Ten aanzien van component f volgt de Commissie de ook door de gemachtigde
onderschreven conclusie van UHT dat het bedrag € 1.718 (€ 1.464 + € 254) moet zijn in plaats van € 1.740. De Commissie adviseert UHT de berekening op dit punt en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende bedragen aan te passen in de beslissing op bezwaar. Het bezwaar is op dit punt gegrond.

ingevolge de Wht daarmee samenhangende bedragen aan te passen in de beslissing op bezwaar. Het bezwaar is op dit punt gegrond.

Toeslagjaren 2008 en 2009

Volgens belanghebbende is de KOT in 2008 en 2009 uitbetaald aan een derde, terwijl uit het dossier niet blijkt dat haar kinderen op die opvanglocatie gezeten hebben. Daarnaast geeft belanghebbende ook aan dat UHT voor de compensatie van toeslagjaar 2009 is uitgegaan van onjuiste opvanguren, aangezien belanghebbende niet een half jaar, maar een vol jaar kinderopvang heeft afgenomen.

Bij de uitbetaling van KOT wordt door de B/T gekeken bij welke kinderopvanginstelling de kinderen opvang genieten. Uit verschillende stukken uit het bezwaardossier, waaronder het LIC overzicht, blijkt dat belanghebbende in de toeslagjaren 2008 en 2009 gebruik heeft gemaakt van de kinderopvanginstelling en dat de KOT ook naar deze kinderopvanginstelling werd overgemaakt. Op 15 juni 2010 werd de KOT 2008 van belanghebbende herzien en diende er nog een bedrag van € 1.110 (inclusief € 27
heffingsrente) uitbetaald te worden. Op 28 april 2011 werd de KOT 2009 definitief
vastgesteld en diende er nog een bedrag van € 262 uitbetaald te worden. Aangezien
belanghebbende in de toeslagjaren 2010 en 2011 gebruik maakte van de
kinderopvanginstelling, is om die reden het bedrag van € 1.110 in 2010 overgemaakt naar een overkoepelende organisatie waar de kinderopvangorganisatie onder viel. Omdat belanghebbende bovenstaande niet met nader gestelde feiten of omstandigheden heeft betwist, acht de Commissie deze bezwaargrond daarom ongegrond.

Wat betreft het aantal opvanguren heeft UHT aangegeven dat het zou kunnen kloppen
dat de beschikking van 8 maart 2014 over de KOT 2008 is uitgegaan van onjuiste
opvanguren. Echter, op grond van artikel 2.3 lid 1 sub b Wht wordt het
compensatiebedrag verminderd met de alsnog toegekende KOT. In de
compensatieberekening is dit terug te vinden onder component f. Volgens UHT betekent dit dat indien de met de beschikking van 8 maart 2014 herziene KOT 2008 inderdaad hoger diende te zijn, er ook een hoger bedrag in mindering zou moeten worden gebracht onder component f van de compensatieberekening. De compensatieberekening valt volgens UHT echter uit in het van belanghebbende, De gemachtigde heeft dit standpunt gevolgd. Daarom adviseert de Commissie UHT om dit bezwaar ongegrond te verklaren. Belanghebbende mag volgens algemene rechtsbeginselen niet door het instellen van bezwaar in een slechtere positie komen te verkeren.

Overige berekeningsjaren

Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar verzoek om herbeoordeling zich richt op álle jaren waarin zij KOT heeft ontvangen. De Commissie adviseert over de gronden van bezwaar van belanghebbende die zien op de beschikkingen zoals vermeld in de aanhef van dit advies. Die beschikkingen zien op de berekeningsjaren 2007 t/m 2009 en niet op álle jaren waarin belanghebbende KOT heeft ontvangen. Daarnaast had belanghebbende, nadat zij de beschikkingen van 16 februari 2022 en 13 april 2022 had ontvangen over de herbeoordeling van de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009, de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Daar heeft belanghebbende geen gebruik van gemaakt. Voor zover belanghebbende met betrekking tot de periode 2010 t/m 2012 een aanvraag voor een herstelmaatregel wenst, kan zij hiervoor tot 1 januari 2024 een nieuwe aanvraag indienen (artikel 6.1. lid 1 Wht). De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Immateriële schadevergoeding

Volgens belanghebbende is er bij de berekening van de immateriële schadevergoeding
een verkeerde ingangsdatum gehanteerd. UHT heeft de immateriële schadevergoeding vanaf 27 april 2009 berekend, terwijl volgens belanghebbende op 24 april 2009 een brief zou hebben ontvangen waaruit blijkt dat zij KOT moest terugbetalen. Daarom zou de ingangsdatum moeten worden aangepast naar 24 april 2009. UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie van 7 september 2023 aangegeven dat de ingangsdatum van de immateriële schadevergoeding zal worden aangepast naar 24 april 2009.

Proceskostenvergoeding

Het advies van de Commissie strekt ertoe om de beschikking met kenmerk UHT-DC I
(deels) te herroepen. Daarom adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van
rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van
twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar deels gegrond te
verklaren in die zin dat:

  • het bedrag onder component f inzake toeslagjaar 2007 gecorrigeerd dient te
    worden, en aldus de compensatieberekening inclusief de gerelateerde
    componenten opnieuw te berekenen;
  • de vergoeding voor immateriële schade (component n) wordt berekend vanaf 24
    april 2009 tot aan de beslissing op bezwaar;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
    kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter