Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06380

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 3 mei 2022

Hoorzitting: 24 februari 2023

Overdracht advies aan UHT: 14 april 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de compensatiebeschikking (gedeeltelijk) gegrond te verklaren en proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door de (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift d.d. 22 april 2022, is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking van 28 maart 2022 (UHT-DC I) waarbij een definitieve compensatie van € 75.853 is toegewezen over de jaren 2007 tot en met 2010.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna ook: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 28 maart 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Per vooraankondiging van 11 oktober 2021 is aan belanghebbende medegedeeld
    dat de hoogte van zijn voorlopige compensatie € 74.145 bedraagt.
  • Bij beschikking (UHT-DC I) van 28 maart 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat hij definitief recht heeft op een compensatiebedrag van € 75.853.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 22 april 2022, ingekomen op 3 mei 2022 tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 26 september 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 24 februari 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ook voldoet aan de andere daaraan gestelde eisen.

Vaststaande feiten

Toeslagjaar 2007

  • De KOT over 2007 is per voorschotbeschikking van 20 februari 2008 vastgesteld op € 1.817.
  • De KOT over 2007 is op 17 juni 2009 definitief vastgesteld op € 1.943.
  • Op 24 juni 2011 verstuurt belanghebbende een retourformulier naar B/T.
  • Op 2 november 2011 wordt de KOT over 2007 opnieuw berekend en definitief vastgesteld op € 0.
  • Belanghebbende heeft tegen de nihilstelling een bezwaarschrift ingediend en is, na ongegrond verklaring daarvan, in beroep gegaan bij de rechtbank. Dit beroep is gegrond verklaard.
  • Bij besluit van 29 augustus 2015 wordt de KOT herzien en vastgesteld op een
    bedrag van € 1.945 met een vergoeding van € 450 aan rente.

Toeslagjaar 2008

  • Bij herzieningsbeschikking van 10 december 2010 is de KOT over 2008 vastgesteld op € 22.981.
  • Op 2 november 2011 is de KOT over 2008 opnieuw berekend en definitief vastgesteld op € 0.
  • Belanghebbende heeft tegen de nihilstelling een bezwaarschrift ingediend en is vervolgens in beroep gegaan. Dit beroep is gegrond verklaard.
  • Bij besluit van 1 september 2015 is de KOT herzien en vastgesteld op een bedrag van € 22.981 met een vergoeding van € 4.230 aan rente.

Toeslagjaar 2009

  • Op 27 oktober 2010 is het voorschot van de KOT over 2009 opnieuw berekend en vastgesteld op € 15.172.
  • Op 2 november 2011 is het voorschot van de KOT over 2009 opnieuw berekend en vastgesteld op € 0. De hiertegen ingediende bezwaar-, beroep- en hoger beroepschriften zijn ongegrond verklaard.
  • Bij besluit van 24 februari 2016 is de KOT over het jaar 2009 definitief vastgesteld
    op € 0.

Toeslagjaar 2010

  • De KOT over 2010 is per voorschotbeschikking van 5 december 2009 vastgesteld op € 11.006.
  • Op 2 november 2011 is het voorschot van de KOT over 2010 opnieuw berekend en vastgesteld op € 0.
  • De hiertegen ingediende bezwaar- en beroepschriften zijn ongegrond verklaard en
    het ingestelde hoger beroep is vervolgens ingetrokken.
  • Bij besluit van 4 augustus 2015 is de KOT over het jaar 2010 definitief vastgesteld
    op € 10.507 met een rente van € 473.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gemachtigde heeft op de hoorzitting aangegeven dat de compensatieberekening na de uitleg van de behandelend ambtenaar duidelijk is.

Vergoeding voor juridische hulp en startdatum immateriële schadevergoeding

De Commissie heeft vastgesteld dat UHT in de schriftelijke reactie toezegt dat er naar
aanleiding van het bezwaarschrift tegemoet zal worden gekomen aan de wens van
belanghebbende om de hoogte van de vergoeding voor juridische hulp bij eerdere
procedures te verhogen.
Tevens heeft UHT toegezegd om, in afwijking van de Wht, tegemoet te komen aan de
wens om de startdatum van de periode waarover de immateriële schadevergoeding is
berekend te vervroegen naar 5 april 2011; op deze datum heeft belanghebbende de
eerste uitvraagbrief ontvangen, wat in het specifieke geval van belanghebbende als
eerste stressmoment kan worden beschouwd.
Ook heeft UHT heeft aangegeven dat, nu het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, in
afwijking van de Wht, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade als einddatum te nemen: de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie kan zich vinden in deze toezeggingen.

De totstandkoming van de berekening

Ter zitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT aan de hand van de bestreden beschikking de onduidelijkheden in de totstandkoming van de berekening nader
toegelicht. Gemachtigde heeft vervolgens aangegeven dat de compensatieberekening door deze toelichting nu voldoende duidelijk is. Gelet daarop is de grond aan het bezwaar met betrekking tot de inzichtelijkheid van het compensatiebedrag vervallen.

Conclusie

De Commissie adviseert:

  • het bezwaarschrift (gedeeltelijk) gegrond te verklaren;
  • de startdatum van de periode waarover de immateriële schadevergoeding wordt berekend, conform de toezegging van UHT, te bepalen op 5 april 2011;
  • de einddatum van de periode waarover de immateriële schadevergoeding wordt
    berekend, conform de toezegging van UHT, te bepalen op de dagtekening van de
    beslissing op bezwaar;
  • de in de schriftelijke reactie voorgestelde verhoging van de vergoeding voor juridische hulp die samenhangt met het voeren van eerdere procedures toe te kennen mits daarbij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht het hoogst geldende tarief is gehanteerd;
  • één en ander heeft gevolgen voor de berekening van de extra compensatie van 1%.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter