Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06110

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 11 april 2022

Hoorzitting: 14 juli 2023

Overdracht advies aan UHT: 15 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling in gang te zetten.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zgn. Catshuisuitkering van 14 maart 2022 (UHT CHR GU). Belanghebbende is bij de hoorzitting bijgestaan door haar gemachtigde (hierna: gemachtigde).

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).

Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling. Gelet daarop moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een
    herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 14 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij
    (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief van 7 april 2022, door UHT ontvangen op 11 april 2022 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 15 maart 2023
    heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
  • Op 14 juli 2023 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies
    gevoegd.
  • Op 2 augustus 2023 heeft UHT een aanvullende reactie gestuurd. Gemachtigde
    heeft op 11 augustus 2023 hierop gereageerd

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om
compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde eerste toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

De Commissie meent dat uit de (aanvullende) schriftelijke reactie volgt dat UHT na het
uitvoeren van de lichte toets heeft mogen oordelen dat zij nu nog geen reden zag om tot compensatie aan belanghebbende over te gaan.

Daarbij heeft de Commissie het volgende overwogen.

Ter zitting heeft UHT aangegeven dat haar standpunt na het opstellen van de eerste
schriftelijke reactie is gewijzigd. Er bestaat recht op compensatie wanneer er sprake is
van institutionele of individuele vooringenomenheid. Dit zou het geval kunnen zijn
wanneer UHT niet kan aantonen dat de betreffende vraagbrieven zijn verzonden. Op
grond van artikel 2.1 lid 2 Wht wordt de compensatie echter niet toegekend indien de
door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade te wijten is aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Daar is blijkens de toelichting op dit artikel sprake van bij evident geen recht op de toeslag. UHT stelt zich, zo begrijpt de Commissie, op het standpunt dat op dit moment aan de hand van de informatie uit de systemen van Belastingdienst/Toeslagen (B/T) nog niet is vast te stellen of er in geval van belanghebbende sprake is van evident geen recht; niet duidelijk is wanneer door belanghebbende zou zijn gewerkt of dat zij tijdens de ontvangen uitkeringsperiode recht zou hebben gehad op kinderopvangtoeslag. In sommige situaties heeft een ouder zonder werk of bij ziekte nog enige tijd recht op deze toeslag. De vraag of er in de jaren 2009 en 2010 sprake is geweest van evident geen recht kan bij de eerste toets nog niet met zekerheid worden vastgesteld maar zal nader moeten worden onderzocht tijdens de integrale beoordeling.

Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat de gegevens die UHT heeft gebruikt om de aangevoerde argumenten te onderbouwen erg summier zijn. Zij heeft zelf nog
aanvullende informatie verstrekt. Belanghebbende stelt dat UHT niet daadwerkelijk
aantoont wat haar inkomen is geweest en dat niet is komen vast te staan dat B/T
destijds daadwerkelijk ten aanzien van de KOT meerdere vragenbrieven aan haar heeft
verstuurd. Zij is van mening dat het dan ook te kort door de bocht is om in de eerste
toets te stellen dat er evident geen recht is, enkel vanwege het feit dat UHT niet over
voldoende gegevens beschikt.

De Commissie meent dat UHT gelet op het beperkte toetsingskader van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij nog geen reden zag om tot uitkering van compensatie over te gaan. Punt van onderzoek in dit verband is onder meer de aard van de door belanghebbende genoten uitkering. Die aard is, ook na een onderzoek door UHT op verzoek van de Commissie, nog niet duidelijk geworden. Ook belanghebbende heeft daarover onvoldoende helderheid kunnen verschaffen.

Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in de onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT, de hiervoor opgeworpen vraag
bevestigend beantwoordend, zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren. Met
vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale
beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van dit bezwaarschrift dat is ingediend tegen
het besluit volgend op de lichte toets.

De Commissie adviseert UHT tot slot om het ertoe te leiden dat de integrale beoordeling zal worden afgerond.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de
    beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de beslissing aangaande de lichte toets betreffende de toekenning van een standaardvergoeding volgens de compensatieregelingen en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

De voorzitter