Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00142

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 december 2020 met kenmerk UHT DC I A

Ontvangst bezwaarschrift: 11 februari 2021

Hoorzitting: 12 januari 2023

Overdracht advies aan UHT: 29 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de UHT om het bezwaarschrift van belanghebbende (deels) gegrond te verklaren en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door de heer mr. (hierna: gemachtigde) namens mevrouw (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift van 29 januari 2021, ontvangen op 11 februari 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 23 december 2020 (UHT-DC-I A).

Bij beschikking van 9 augustus 2021 (UHT-VC I) heeft UHT beslist dat belanghebbende alsnog recht heeft op compensatie over het toeslagjaar 2014 en € 28.000 ontvangt als aanvulling op de reeds in het kader van het lenigen van acute nood ontvangen € 2.000. Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Stcrt. 2021, 14691) vervangen bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021 (Stcrt. 2021, 28304).

Bij definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van 25 november 2021 (UHT-DC I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het definitieve compensatiebedrag bepaald op € 6.602. Gelet op de reeds ontvangen compensatie van € 30.000 is aan belanghebbende geen aanvullende compensatie toegekend.

Bij definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 26 juni 2023 (UHT-DCH) heeft UHT vastgesteld dat belanghebbende alsnog in aanmerking komt voor compensatie voor het toeslagjaar 2011. Het aanvullende compensatiebedrag bedraagt € 5.404 en het totale (opnieuw berekende) compensatiebedrag komt uit op een bedrag van € 17.752. Gelet op het reeds ontvangen compensatiebedrag van € 30.000 ontvangt belanghebbende geen aanvullend bedrag.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: ‘Wet hersteloperatie toeslagen’ of ‘Wht’) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 27 november 2019 heeft belanghebbende een (telefonisch) verzoek gedaan voor
    een herbeoordeling van de KOT.
  • Bij brief van 4 november 2020 heeft UHT aan belanghebbende bevestigd dat zij op 15 oktober 2020 alvast een betaling wegens acute geldnood ter hoogte van € 2.000
    ontvangt.
  • Bij beschikking van 23 december 2020 (UHT-DC-І A) heeft UHT beslist dat belanghebbende op basis van de herbeoordeling geen recht heeft op een
    compensatiebedrag over de jaren 2013 tot en met 2015.
  • Door de gemachtigde is namens belanghebbende bij brief van 29 januari 2021,
    ingekomen op 11 februari 2021 bij UHT, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 23 december 2020. De ontvangst van dit bezwaar is bij brief van 2 april 2021 aan
    belanghebbende bevestigd.
  • Op 25 juni 2021 heeft de nieuwe persoonlijk zaakbehandelaar besloten de
    kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 opnieuw te laten beoordelen door het
    beoordelingsteam.
  • Naar aanleiding van de herbeoordeling over de kinderopvangtoeslag van 2014 heeft
    UHT bij beschikking van 9 augustus 2021 (UHT-VC I) beslist dat belanghebbende recht heeft op € 28.000 als aanvulling op de reeds wegens acute geldnood ontvangen € 2.000. Belanghebbende ontvangt dit bedrag, omdat over het toeslagjaar 2014 fouten zijn gemaakt.
  • Bij definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van 25 november 2021 (UHT-DC I)
    heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorlopige compensatie definitief vastgesteld. Het definitieve compensatiebedrag bedraagt € 6.602. Gelet op de reeds ontvangen compensatie van € 30.000 wordt geen aanvullende compensatie toegekend.
  • Op 21 september 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 4 januari 2023 dient gemachtigde een aantal aanvullende producties in, waaruit zou blijken dat het verweerschrift van UHT niet juist is, aangezien belanghebbende recht op compensatie heeft over de toeslagjaren 2011 tot en met 2014 en niet zoals UHT beweert alleen over het toeslagjaar 2014.
  • Op 12 januari 2023 heeft voor de behandeling van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • Tijdens de hoorzitting is besloten het bezwaar – gelet op de specifieke omstandigheden van het geval – aan te houden in afwachting van de beoordeling door UHT van de toeslagjaren 2011 en 2012.
  • Bij e-mailbericht van 19 januari 2023 heeft UHT terugkoppeling gegeven van de
    uitvraag bij het Landelijk Incasso Centrum (hierna LIC) of door belanghebbende over
    de toeslagjaren 2011 en 2012 KOT is aangevraagd en/of verkregen.
  • Bij e-mailberichten van 16 februari 2023, 8 mei 2023, 19 mei 2023 vraagt UHT om
    uitstel in verband met de beoordeling van de toeslagjaren 2011 en 2012.
  • Bij e-mailbericht van 10 maart 2023 stemt de Commissie nogmaals met gemachtigde af of en op welke wijze belanghebbende de nieuwe besluitvorming bij de lopende bezwaarprocedure wenst te betrekken. Gemachtigde spreekt een voorkeur uit voor het (in afwachting van de nieuwe besluitvorming) aanhouden van de bezwaarprocedure en het vervolgens betrekken van deze besluitvorming bij de lopende bezwaarprocedure.
  • Bij e-mailbericht van 1 juni 2023 neemt UHT een standpunt in ten aanzien van het
    toeslagjaar 2012. Dit jaar wordt niet opnieuw beoordeeld, omdat volgens UHT kortweg is komen vast te staan dat de KOT op naam van de toeslagpartner staat en niet op naam van belanghebbende.
  • Bij e-mailbericht van 12 juni 2023 laat gemachtigde weten niet op dit standpunt van
    UHT te zullen reageren.
  • Bij definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DCH) van 26 juni 2023 heeft UHT vastgesteld dat belanghebbende alsnog in aanmerking komt voor compensatie voor het toeslagjaar 2011. Het aanvullende compensatiebedrag bedraagt € 5.404 en de totale (opnieuw berekende) compensatiebedrag is door UHT begroot op € 17.752. Daar belanghebbende voor het toeslagjaar 2014 reeds een
    compensatiebedrag van € 30.000 heeft ontvangen, ontvangt zij geen aanvullend
    bedrag.
  • Bij e-mailbericht van 31 juli 2023 heeft gemachtigde desgevraagd namens
    belanghebbende gereageerd op de beschikking over de compensatie voor het
    toeslagjaar 2011. Verzocht wordt om een gegrondverklaring van het bezwaar en een
    vergoeding van de proceskosten. Ook is volgens gemachtigde wel sprake geweest van aanname door B/T van opzet en grove schuld en dient er een O/GS-tegemoetkoming plaats te vinden. Gemachtigde ziet af van de deelname aan een (aanvullende) hoorzitting en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk over te gaan tot advisering.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie stelt voorop dat de definitieve beschikkingen van 25 november 2021 (UHT-DC I) en 26 juni 2023 (UHT-DCH) beide zijn te beschouwen als een nader besluit in de zin van artikel 6:19 Awb. De Commissie merkt op dat de feitelijke grondslag, evenals de bevoegdheidsgrondslag immers dezelfde zijn als die van het primaire besluit van 23 december Het bezwaar gericht tegen de beschikking van 23 december 2020 heeft – gelet op het vorenstaande – van rechtswege betrekking op de definitieve beschikking van 25 november 2021 en 26 juni 2023.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of de beoordeling van de toeslagjaren 2011 en 2013 tot en met 2015 correct heeft plaatsgevonden. Voorts ligt de vraag voor of UHT het toeslagjaar 2012 terecht niet opnieuw heeft beoordeeld.

Toeslagjaren 2011 en 2012

Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat UHT bij de beoordeling of belanghebbende voor compensatie in aanmerking komt de jaren 2011 en 2012 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zij over de jaren 2011 en 2012 gebruik heeft gemaakt van betaalde kinderopvang. De behandelend ambtenaar bij UHT heeft in reactie hierop aangegeven dat uit de bij haar bekende stukken niet is gebleken dat belanghebbende over de toeslagjaren 2011 en 2012 KOT heeft ontvangen. De Commissie heeft zowel belanghebbende, als UHT in de gelegenheid gesteld alsnog (betaal)bewijzen en overige stukken te overleggen over de jaren 2011 en 2012.

In de tijdens de bezwaarprocedure overgelegde schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard heeft UHT aanleiding gezien de toeslagjaren 2011 en 2012 alsnog te beoordelen. Met de gemachtigde werd afgesproken de bezwaarprocedure in afwachting van de nieuwe besluitvorming aan te houden en deze besluitvorming bij het vervolg van de bezwaarprocedure te betrekken. UHT erkent dat het toeslagjaar 2011 inderdaad ten onrechte niet is beoordeeld en heeft deze beoordeling alsnog uitgevoerd. UHT constateert dat belanghebbende op 21 februari 2012 via een schriftelijk formulier KOT heeft aangevraagd voor het toeslagjaar 2011. De aanvraag van belanghebbende voor KOT over het toeslagjaar 2011 kon echter niet behandeld worden, nu deze onvolledig was. Belanghebbende is hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld door middel van een zogenoemde afwijzingsbrief. Tijdens de bezwaarprocedure heeft belanghebbende verklaard deze afwijzingsbrief niet te hebben ontvangen. Ook is namens belanghebbende een jaaroverzicht verstuurd, waaruit blijkt dat in de periode juli tot en met december 2011 opvang is genoten. De opvangkosten bedroegen € 5.404. De gegevens uit het jaaroverzicht komen volgens UHT overeen met de beperkte gegevens in de aanvraag van belanghebbende.

Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat de indiener van een aanvraag, voordat wordt besloten een aanvraag niet te behandelen, in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Nu dit niet is gebeurd, is belanghebbende vooringenomen behandeld en komt zij volgens UHT voor compensatie in aanmerking. Op basis van de werkelijke opvangkosten is door UHT besloten dat belanghebbende alsnog recht heeft op een compensatiebedrag van € 5.404. Belanghebbende heeft volgens UHT geen aanspraak op een O/GS-vergoeding, nu de ouder niet van O/GS is beticht. Ook de hardheidsregeling is in dit geval niet van toepassing, nu er geen verlaging of terugvordering van minimaal € 1.500 heeft plaatsgevonden.

UHT komt in de definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 23 juni 2023 (UHT-DCH) tot een (herzien) compensatiebedrag van € 17.752. Omdat aan belanghebbende in het kader van de Casthuisregeling reeds een bedrag van € 30.000 is uitgekeerd, krijgt belanghebbende geen extra geld.

De Commissie constateert dat gemachtigde zich namens belanghebbende terecht op het standpunt heeft gesteld dat het toeslagjaar 2011 ten onrechte niet is meegenomen in de (her)beoordeling en dat belanghebbende ook voor dit toeslagjaar voor compensatie in aanmerking komt. De Commissie stelt vast dat UHT met de beschikking van 23 juni 2023 tot het alsnog toekennen van de compensatie over het toeslagjaar 2011 is tegemoet gekomen aan de bezwaren gericht tegen de afwijzing van de compensatie voor het jaar 2011. De Commissie kan UHT volgen in het standpunt dat belanghebbende voor het jaar 2011 geen aanspraak maakt op een O/GS-vergoeding en de hardheidsregeling niet van toepassing is.

De Commissie merkt op dat zij het totale, gewijzigde compensatiebedrag van € 17.752 – gelet op het eerdere compensatiebedrag van € 6.602 voor het toeslagjaar 2014 en de aanvulling van € 5.404 voor het toeslagjaar 2011 – niet goed kan plaatsen. De Commissie geeft UHT in overweging het verschil tussen de optelsom van deze bedragen (€ 12.006) en het definitieve compensatiebedrag (€ 17.752) in het besluit op bezwaar te verduidelijken, zodat ook voor belanghebbende begrijpelijk is hoe UHT het uiteindelijke compensatiebedrag heeft berekend.

UHT heeft geconcludeerd dat voor belanghebbende geen herbeoordeling KOT over het
toeslagjaar 2012 zal plaatsvinden. UHT erkent dat dit aanvankelijk wel was aangekondigd, omdat belanghebbende in Mijn Toeslagen de beschikkingen KOT 2012 leek te kunnen inzien.

Uit nader onderzoek bleek volgens UHT echter dat de beschikkingen op naam staan van de toeslagpartner en alleen te openen zijn in Mijn Toeslagen van de toeslagpartner. Ook de uitbetalingen van de KOT voor het toeslagjaar 2012 staan volgens UHT op naam van de toeslagpartner. Weliswaar heeft belanghebbende de KOT voor 2012 stopgezet, maar zij heeft dit volgens UHT gedaan in haar hoedanigheid als toeslagpartner en niet als aanvrager. Er bestaat om die reden volgens UHT geen aanleiding het toeslagjaar 2012 te laten beoordelen. De Commissie ziet geen aanknopingspunten voor een ander standpunt, zodat zij het oordeel van UHT op dit punt overneemt en voor wat betreft het toeslagjaar 2012 adviseert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Toeslagjaar 2014

Uit de beoordeling van het toeslagjaar 2014 blijkt volgens UHT dat belanghebbende recht heeft op een compensatie, omdat sprake was van vooringenomen handelen. Om die reden heeft UHT bij voorlopige beschikking van 9 augustus 2021 (UHT-VC I) beslist dat belanghebbende recht heeft op € 28.000 (als aanvulling op de reeds ontvangen € 2.000). Bij definitieve beschikking van 25 november 2021 (UHT-DC I) heeft UHT het recht op compensatie voor het toeslagjaar 2014 bevestigd.

UHT is heroverwegend van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende voor wat betreft het toeslagjaar 2014 gegrond is. De Commissie is van oordeel dat UHT met het alsnog toekennen van de compensatie voor het jaar 2014 is tegemoet gekomen aan de bezwaren gericht tegen de afwijzing van de compensatie voor het jaar 2014. Omdat UHT pas tot een herbeoordeling van het jaar 2014 overging, nadat tegen de eerdere afwijzing bezwaar werd gemaakt, kan de Commissie UHT volgen in haar standpunt dat voor wat betreft het toeslagjaar 2014 sprake is van een gegrond bewaar.

Volledigheidshalve merkt de Commissie nog op dat belanghebbende bij het doorlopen van haar bezwaarprocedure in 2014 geen beroepsmatig verleende bijstand heeft genoten. De Commissie is derhalve niet gebleken van onjuistheden in het toekennen van procespunten van rechtshulp in het verleden.

Toeslagjaren 2013 en 2015

UHT heeft in haar schriftelijke reactie de berekening en de systematiek van de berekening van de KOT toegelicht. De Commissie is van oordeel dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT heeft mogen oordelen dat belanghebbende op basis van de herbeoordeling geen recht heeft op een compensatiebedrag over de jaren 2013 en 2015.

Volgens de Commissie is door UHT in haar schriftelijk verweer voldoende uiteen gezet hoe in de toeslagjaren 2013 en 2015 de betalingen en verrekeningen hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft het toeslagjaar 2013 vindt de neerwaartse correctie van de KOT zijn grondslag in een wijziging van de daadwerkelijk genoten opvanguren en het toetsingsinkomen. Voor wat betreft het toeslagjaar 2015 is de KOT stopgezet omdat belanghebbende dit zelf met terugwerkende kracht heeft doorgegeven. De bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren hebben plaatsgevonden conform de door de kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie en zijn te duiden als reguliere correcties. De Commissie heeft op basis van alle schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS.

De Commissie kan de UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heeft de UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikkingen voor wat betreft de jaren 2013 en 2015 ongegrond is.

Proceskosten

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en heeft geleid tot een herroeping van het vastgestelde compensatiebedrag, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift van belanghebbende deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter