Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-2408

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire beschikkingen: 15 mei 2021 met kenmerk UHT-DC I en 24 november 2021 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschriften: 20 mei 2021 en 17 november 2021

Hoorzitting: 28 april 2022

Overdracht advies aan UHT: 16 juni 2022

Onderwerp van advies

De door belanghebbende ingediende bezwaarschriften richten zich tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen beschikking van 15 mei 2021 inzake de herbeoordeling over de jaren 2008 en 2009 (UHT-DC I) en tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding, na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) van 24 november 2021 (UHT-HD CWS).

Procesverloop

Verzoek herbeoordeling

Belanghebbende heeft op 20 mei 2020 om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 en 2009 verzocht. Bij brief van 28 mei 2020 heeft de UHT belanghebbende geïnformeerd dat hij mogelijk gecompenseerd kan worden, aangezien hij onderdeel is geweest van een CAF-dossier.
Belanghebbende is tevens geïnformeerd dat hij een herbeoordeling van zijn persoonlijke situatie kan verzoeken. De UHT heeft op 30 mei 2020 bevestigd dat dit verzoek door de UHT is ontvangen.

Eenmalige tegemoetkoming

Bij brief van 21 november 2020 is door de UHT aan belanghebbende een eenmalige tegemoetkoming van € 750 uitbetaald.

Catshuisregeling

Bij beschikking van 15 februari 2021 is door de UHT aan belanghebbende in het kader
van de herbeoordeling van de KOT 2008 en 2009 van belanghebbende op basis van de
Catshuisregeling een minimumbedrag toegekend van € 30.000.

Vooraankondiging

Op 11 mei 2021 heeft de UHT aan belanghebbende een brief met een vooraankondiging van de compensatie KOT 2008 en 2009 ontvangen. De hoogte van dit bedrag is € 32.011. Na aftrek van de reeds ontvangen € 30.000 is aan belanghebbende € 2.011 uitbetaald.

Definitieve compensatie KOT 2008 en 2009

Bij beschikking van 15 mei 2021 (UHT-DC I) ontving belanghebbende de definitieve beschikking compensatie KOT 2008 en 2009. Dit bedrag is niet veranderd ten opzichte
van het eerder genoemde bedrag in de vooraankondiging.

Bezwaar (1)

Belanghebbende maakt per e-mail d.d. 20 mei 2021 bezwaar tegen de definitieve beschikking compensatie 2008 en 2009 van 15 mei 2021.

Aanvullende vergoeding werkelijke schade

Bij beschikking van 24 november 2021 (UHT-HD CWS) heeft de UHT, na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS), aan belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toegekend ten bedrage van € 24.334.

Bezwaar (2)

Belanghebbende maakt op 17 november 2021 bezwaar tegen de ‘Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen van 24 november 2021.

Regiezitting

Op 3 maart 2022 is een regiezitting gehouden door de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) in aanwezigheid van belanghebbende en de UHT, vanwege de vertraging bij de behandeling van beide bezwaarschriften, als gevolg van het ontbreken van een ter zake doend dossier.

Verweerschrift

De UHT heeft bij brief van 31 maart 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende. Op 22 april 2022 heeft de UHT de stukken aan de
Commissie verstrekt.

Ingekomen stukken

Belanghebbende heeft bij e-mail tussen 15 en 26 april 2022 stukken ingebracht, waaronder een pleitnotitie, schadeberekeningen, een zienswijze op het verweerschrift en een verslag met medische informatie.

Hoorzitting

De Commissie heeft de bezwaren ter zitting behandeld op 28 april 2022 in aanwezigheid van de belanghebbende en de UHT. Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende verklaard zich niet langer te verzetten tegen de definitieve beschikking compensatie KOT 2008 en 2009.

Nagezonden stukken belanghebbende

Belanghebbende heeft tussen 29 april en 13 mei 2022, per e-mail, stukken toegezonden aan de secretaris van de Commissie, alsmede aan de UHT. Deze laatste heeft op 13 mei 2022 gereageerd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.

Onzorgvuldig advies

Volgens belanghebbende is de CWS van een lager jaarinkomen uitgegaan dan het daadwerkelijke inkomen, namelijk van € 45.360 i.p.v. € 50.866. Voorts kan belanghebbende zich niet verenigen met de vergoeding van de pensioenschade die de
CWS heeft geadviseerd.

Inkomensschade

Belanghebbende heeft na lang studeren zijn droom bereikt om te werken binnen een accountancykantoor. Hij heeft zich opgewerkt van stagiair tot senior assistent- accountant en adjunct unit manager. Hij voert aan dat zijn carrière in de accountancy tot een eind is gekomen, vanwege de Kinderopvangtoeslagaffaire (hierna: KOT-affaire) en dat zijn ziekte is veroorzaakt door de KOT-affaire. Bovendien is hij tijdens en vanwege zijn ziekte ontslagen, waardoor hij twee jaar lang niet aan de arbeidsmarkt heeft kunnen deelnemen en zijn vaardigheden als accountant niet heeft kunnen ontwikkelen dan wel bijhouden. Ondanks een jaar lang te hebben gesolliciteerd in 2015, is hij vanwege de voornoemde factoren niet geslaagd om binnen de accountancy te werken. Derhalve heeft hij ook nooit meer het salaris kunnen verdienen dat hij in 2012 als accountant genoot. Hij is gedurende een groter gedeelte van het jaar 2013 ziek geweest, dan de CWS als uitgangspunt heeft genomen. Daarnaast is zijn ontslagvergoeding ten onrechte aangemerkt als inkomsten in 2013. Hij begroot zijn inkomensschade in 2013 op € 18.555. Zijn inkomensverlies tussen 2014 en 2020 bedraagt netto € 97.604.

Inkomensschade echtgenote

Zijn echtgenote heeft vanwege de KOT-affaire en de daaruit voortvloeiende gezondheidsproblemen in 2015, niet meer kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt. De inkomensschade van zijn echtgenote begroot hij op € 34.918.

Verzoek interim-opdracht

Belanghebbende verzoekt een interim opdracht van de overheid voor 24 uur per week in de accountancy. Indien dit niet mogelijk is, eist hij toekomstschade van € 317.212 voor 2021 t/m 2047, tot en met zijn pensioenleeftijd.

Ontslag

Belanghebbende voert aan dat zijn ontslag causaal verband heeft met de KOT-affaire.
Na het ontstaan van medische klachten is een conflict ontstaan tussen werkgever en
belanghebbende, dat is geëscaleerd. Uit de uitspraak van de kantonrechter van 23
oktober 2013 kan worden afgeleid dat de instemming van belanghebbende met de
ontbinding van de arbeidsovereenkomst, volgens belanghebbende voortvloeit uit de
ergernis en frustratie die zijn ontstaan, omdat zijn werkgever zijn loon tijdens zijn ziekte niet heeft doorbetaald. Tevens betwist hij de grond (bedrijfseconomische redenen) van zijn ontslag, nu immers de salarissen van anderen wel werden doorbetaald. Hij wijst er ook op dat in de uitspraak van de kantonrechter van 23 oktober 2013, staat dat hij ten tijde van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog steeds ziek was.

Pensioenschade

Belanghebbende heeft naar zijn mening kunnen bewijzen en aannemelijk gemaakt dat het niet opbouwen van pensioen direct verband heeft met het institutioneel vooringenomen handelen van de Belastingdienst. Sinds 2013 is hij niet meer werkzaam bij een accountancykantoor en heeft hij geen pensioen meer kunnen opbouwen op dat niveau. Hij begroot zijn pensioenschade op € 83.420 en die van zijn echtgenote op € 34.560.

Garantieverzekering beleggingshypotheek

Belanghebbende geeft aan dat hij zijn premie voor de garantieverzekering van zijn beleggingshypotheek in 2013 enkel heeft verlaagd, vanwege de financiële problemen die door de KOT-affaire zijn veroorzaakt. Aangezien zijn loon tijdens zijn ziekte niet werd doorbetaald, was hij genoodzaakt deze garantieverzekering te verlagen, zodat hij minder hypotheek hoefde te betalen. Dit was noodzakelijk om het huis te behouden voor zijn gezin. Hierdoor is een restschuld ontstaan. Om tot een oplossing te komen eist hij € 67.195, zodat hij weer in dezelfde situatie terechtkomt als vóór 2013.

Vergoeding immateriële schade

Door de CWS is aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend van € 13.500. Belanghebbende eist voor zichzelf een immateriële schadevergoeding van € 40.000, € 40.000 voor zijn vrouw en ook € 2.500 voor ieder van zijn 2 andere kinderen, in totaal € 87.500. Zijn gezin is op alle fronten kapotgemaakt door de overheid en dit duurt al 10 jaar. Ook het nu weer herbeleven van de gebeurtenissen tussen 2013 t/m 2020 doet geen goed aan zijn gezondheid.

Verkoop bruidsschat

Belanghebbende voert aan dat de verkochte familiejuwelen onder de dagwaarde zijn verkocht, waardoor hij schade heeft geleden van € 5.877. De bruidsjuwelen van zijn
vrouw hadden voor zijn gezin een enorme emotionele betekenis. De verkoop van de bruidsjuwelen heeft tot enorme emotionele schade geleid.

Rente

De CWS heeft de wettelijke rente van 2% berekend over 5 in plaats van 6 jaren.

Verweer

Compensatieberekening

De UHT heeft in de schriftelijke reactie van 31 maart 2022 de berekening van het compensatiebedrag toegelicht onder meer aan de hand van de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC). De UHT heeft
daarbij aangegeven dat de vergoeding voor immateriële schade moet worden aangepast naar het aantal halve jaren dat is verstreken tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Aanvullende vergoeding werkelijke schade

Materiële schadevergoeding

De CWS is tot de conclusie gekomen dat de werkelijke materiële schade € 15.494 is. Dit bedrag is opgebouwd uit de navolgende – en door belanghebbende bestreden – schadeposten.

Inkomensschade

De CWS acht het aannemelijk dat belanghebbende tot en met 2014 ziek is geweest door de KOT-affaire. Vanaf 2015, is hij weer gaan werken en gaan ondernemen. De CWS oordeelt dan ook dat er grond bestaat voor vergoeding van inkomensschade over het jaar 2014 en gaat uit van een bruto jaarinkomen van € 45.360. Nu belanghebbende aangeeft dat zijn bruto jaarloon in december 2012 € 50.866,18 was, zal de UHT dit bedrag overnemen.

2013 en 2014

Voor de berekening van de inkomensschade over 2013 is uitgegaan van hetgeen
belanghebbende daarover verklaard heeft. Belanghebbende heeft over 2013 een
inkomensverlies gemeld van bruto € 2.323, hetgeen is bevestigd in een e-mailbericht van belanghebbende van 30 april 2022. De UHT heeft berekend wat het netto inkomensverlies over 2013 is. Hierbij is niet afgeweken van wat belanghebbende verklaard heeft. Om de netto inkomensschade te berekenen gaat de CWS bij benadering uit van een belastingtarief van 30%. Er moet dus een bedrag van 70% van € 2.323 = € 1.626 aanvullend worden vergoed. Ten aanzien van de ontslagvergoeding kan opgemerkt worden dat een dergelijke vergoeding belastingtechnisch gezien wordt als loon uit een vroegere dienstbetrekking.
Deze ontslagvergoeding wordt daarom ook als inkomsten aangemerkt. De vergoeding voor 2014 heeft de UHT nog als volgt gecorrigeerd op aangeven van de belanghebbende. Uitgaande van het door belanghebbende opgegeven bruto jaarloon van € 50.866 moet na aftrek van het jaarloon waarmee door de UHT eerder rekening is gehouden, € 26.604, over het verschil, € 24.262 nog 70% vergoed worden, te weten € 16.984. Van dit bedrag is reeds € 13.130 vergoed. Aanvullend moet dus € 3.854 worden vergoed. In totaal moet dus een aanvullend bedrag van € 5.480 (€ 3.854 + € 1.626) aan inkomensschade worden vergoed.

2015 en daarna

Belanghebbende geeft aan dat hij in 2015 is gaan ondernemen, maar dat hij eigenlijk nog steeds ziek was en daardoor nooit meer heeft kunnen verdienen hetgeen hij destijds in loondienst verdiende. Er zijn voor de UHT echter onvoldoende indicaties om aan te kunnen nemen dat belanghebbende vanaf 2015 nog ziek was én dat die ziekte veroorzaakt werd door de KOT-problematiek. Er bestaat dan ook onvoldoende grond om over de jaren 2015 en daarna, de gestelde inkomensschade van € 97.604 te vergoeden. Na kennisneming van het medisch verslag d.d. 28 april 2022 is de UHT niet van zienswijze veranderd.

Ontslag

Belanghebbende geeft aan dat hij is ontslagen door de KOT-problematiek. Uit de uitspraak van de kantonrechter waarin de arbeidsovereenkomst van belanghebbende en zijn voormalig werkgever is ontbonden, blijkt dat belanghebbende om bedrijfseconomische redenen is ontslagen. Bovendien heeft belanghebbende zelf ingestemd met het ontslag. Om die reden heeft de CWS geen causaal verband aangenomen tussen het ontslag en de KOT-affaire. De UHT volgt dit standpunt.

Pensioenschade

Nu er is aangenomen dat belanghebbende in 2013 (deels: te weten vanaf de maand
maart) en 2014 ziek was door de KOT-problematiek, moet eventuele pensionschade over die jaren worden vergoed. Belanghebbende geeft aan dat hij € 2.454 per jaar aan pensioen zou opbouwen. In 2013 was belanghebbende 2 maanden (naar boven
afgerond) zonder werkgever en in 2014 het hele jaar. Aan pensioenschade zou dus
moeten worden vergoed een bedrag van (€ 2.454/12) x 2 + € 2.454 = € 2.863. Aan hem is reeds € 250 aan pensioenschade vergoed. Aanvullend moet volgens de UHT een bedrag van € 2.613 worden vergoed.

Inkomensschade en pensioenschade echtgenote

Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aangegeven dat zijn echtgenote ook
inkomensschade en pensioenschade heeft geleden die is veroorzaakt door de KOT problematiek. Deze schadepost is door belanghebbende niet ingebracht bij de CWS. Wel heeft de CWS in haar advies aangegeven dat niet aannemelijk is geworden dat de blijvende arbeidsongeschiktheid van de echtgenote van belanghebbende, is veroorzaakt door de KOT-affaire. Nu ook in de bezwaarfase geen nieuwe informatie is ingebracht ziet de UHT geen aanleiding voor vergoeding.

Garantieverzekering beleggingshypotheek

Belanghebbende geeft aan dat hij de premie van de verzekering die een bepaalde waarde van de beleggingen op de einddatum van zijn beleggingshypotheek moet garanderen, heeft moeten verlagen. De CWS heeft geoordeeld dat het door belanghebbende gevorderde bedrag niet als schade kan worden gezien. Tegenover een lager eindbedrag staat namelijk ook een lagere premie. De UHT ziet geen reden voor een ander oordeel.

Verkopen bruidsschat

De CWS heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat destijds de familiejuwelen onder de dagwaarde zijn verkocht. De UHT volgt dit advies.

Vergoeding immateriële schade

De UHT is met belanghebbende van oordeel dat aan alle drie de kinderen een bedrag van € 2.500 moet worden toegekend.

Met betrekking tot de immateriële schade van belanghebbende en zijn echtgenote ziet de UHT echter geen grond voor verhoging van de door belanghebbende gevraagde aanvullende vergoeding. De vergoeding voor immateriële schade is aan belanghebbende en zijn gezin toegekend op basis van het advies van de CWS. Er mag van worden uitgegaan dat de CWS de gehele situatie van belanghebbende, zoals naar voren gebracht, heeft meegewogen in de bepaling van de werkelijke schade. Er zijn tijdens de behandeling van het bezwaar geen nieuwe omstandigheden ingebracht. Overigens is niet gebleken dat het advies van de CWS onredelijk is of gebaseerd is op onjuiste feiten. Daarom ziet de UHT geen reden voor het toekennen van een hogere aanvullende vergoeding voor immateriële schade aan belanghebbende en of zijn echtgenote.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    Compensatieregeling), gedateerd:
    o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling):
    o Staatscourant 19 maart 2021, nr. 14691;
    o Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304;
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag
    (Staatscourant 2021, nr. 10248);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht;
  • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
    beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december 2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten);
  • Wet op de loonbelasting 1964.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaar tijdig is ingediend en ontvangen en dat het overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaarschrift (1)

tegen de definitieve beschikking compensatie KOT 2008 en 2009
De Commissie heeft, na de verklaring van belanghebbende tijdens de hoorzitting dat hij zich niet langer verzet tegen de definitieve beschikking compensatie KOT 2008 en 2009, vastgesteld dat de Commissie alleen advies zal uitbrengen over het bezwaarschrift (2) van belanghebbende tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding, na advies van de Commissie Werkelijke Schade van 24 november 2021 (UHT-HD CWS).

Kader; Compensatieregeling

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet aan gedupeerde ouders de mogelijkheid om – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Onderdeel 4.2 van de Compensatieregeling vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke
schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient informatie te
verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is
van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van een institutioneel
vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen legt dit verzoek voor advies voor aan de CWS en neemt
vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De CWS is een adviseur in de zin van artikel 3:5 Awb. De UHT mag zich daarom op het onderzoek van de CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb). De UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende schadevergoeding volstaan met
verwijzing naar het advies van de CWS, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven (artikel 3:49 Awb). De UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt en neemt alle feiten en omstandigheden in acht zoals die bekend zijn op het tijdstip van de heroverweging (artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat nieuwe, na het advies van de CWS beschikbaar gekomen gegevens, uiteraard kunnen leiden tot een beslissing van de UHT die op punten afwijkt van het advies van de CWS, dat immers met deze nieuwe gegevens geen rekening heeft kunnen houden.

Kon de UHT zich baseren op het advies van de CWS?

De Commissie zal nu beoordelen of de UHT zich kon baseren op het advies van de CWS. De Commissie is van oordeel dat de CWS de ernstige impact heeft onderkend, die de KOT-affaire op het leven van het gezin van belanghebbende heeft gehad. Daarbij spelen de volgende elementen.

Ontslag

De rechtbank heeft in de ontbindingsprocedure vastgesteld dat bedrijfseconomische
redenen, de rechtmatige grond voor zijn ontslag was, ook al was belanghebbende
destijds nog ziek. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende heeft
ingestemd met zijn ontslag. De CWS heeft daarom geen causaal verband aangenomen
tussen het ontslag en de KOT-affaire. De Commissie ziet alles afwegende ook geen grond tot een ander oordeel te komen, ook al begrijpt zij dat de belanghebbende twijfels heeft over de aanpak door zijn – voormalige - werkgever door bij enkele arbodiensten advies te vragen en het voor hem meest gunstige oordeel over te nemen.

Inkomensschade 2013 en 2014

De Commissie is van oordeel dat de UHT, nu gebleken is dat de CWS is uitgegaan van een te laag bruto jaarinkomen, op goede gronden, tot de aanvullende vergoeding van de inkomensschade is gekomen ten aanzien van de jaren 2013 en 2014. De klacht over het meetellen van de ontslagvergoeding bij het inkomen acht zij ongegrond.

2015 en verder

De Commissie is het met de UHT eens dat het ingezonden ‘medisch verslag’ van 26 april 2022 door belanghebbende, onvoldoende aanknopingspunten bevat om aannemelijk te maken dat hij vanaf 2015 nog steeds ziek was vanwege de KOT-affaire. Derhalve onderschrijft de Commissie het standpunt van de UHT, dat er onvoldoende grond bestaat om over de jaren 2015 en daarna inkomensschade te vergoeden.
Pensioenschade De Commissie kan zich verenigen met het standpunt van de UHT om de pensioenschade over 2013 en 2014 aan te vullen met een bedrag van € 2.613. Gelet op de grond voor de beëindiging van de arbeidsrelatie, acht de Commissie het redelijk om ook de vergoeding voor de pensioenschade na 2014 te stoppen. Hierbij merkt de Commissie op dat vanaf het moment dat belanghebbende is gaan ondernemen, hij zelf verantwoordelijk is voor het opbouwen van zijn pensioen.

Beleggingsverzekering

De Commissie heeft geconstateerd dat belanghebbende, door omstandigheden die zijn ontstaan door de KOT-affaire, de premie voor de garantieverzekering op de
beleggingshypotheek heeft moeten verlagen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de
gegarandeerde waarde ook is verlaagd. De CWS heeft geoordeeld dat het door
belanghebbende gevorderde bedrag niet als schade kan worden gezien. Tegenover een
lager eindbedrag staat namelijk ook een lagere premie. De Commissie overweegt echter dat met de premieverlaging een verslechtering van de situatie voor belanghebbende is ontstaan en de Commissie acht het aannemelijk dat hier sprake zou kunnen zijn van schade. De Commissie adviseert de UHT dit in het kader van de heroverweging te betrekken bij de beslissing op bezwaar.

Bruidsjuwelen

Afgezien van het oordeel van de CWS dat niet is gebleken dat destijds de bruidsjuwelen onder de dagwaarde zijn verkocht, is de Commissie van oordeel dat de UHT bij de overname van dit advies onvoldoende rekening heeft gehouden met de grote emotionele schade die de verkoop heeft aangericht. Door het verkopen van de bruidsjuwelen zijn familiestukken voor altijd verloren gegaan. Dit is ook niet meer reparabel. De Commissie heeft geconstateerd dat de CWS deze emotionele en met schaamte gepaard gaande schade heeft gewaardeerd ten bedrage van € 1000. De Commissie acht dit bedrag onvoldoende voor de grote schade die hiermee is ontstaan en adviseert de UHT hier een hogere vergoeding aan toe te kennen.

Vergoeding immateriële schade

In de kinderopvangtoeslagaffaire is sprake van een buitenproportionele aanwending van overheidsmacht ten nadele van burgers, die geen precedent kent. Dit heeft geleid tot een langdurig verlies aan vertrouwen in de overheid bij de getroffen burgers, waarbij in het bijzonder gezinnen met jonge kinderen werden getroffen. Naar het oordeel van de Commissie is daarom een hogere vergoeding voor het dientengevolge ondergaan (geestelijk) leed gerechtvaardigd.

De Commissie stelt voorop dat de KOT-problemen tot grote stress, verdriet,
gezondheidsschade en wanhoop hebben geleid bij belanghebbende. In de zaak van belanghebbende is er sprake van gecombineerde schadesoorten die bovenmatig zijn. Het heeft belanghebbende jaren gekost om zich op te werken tot senior assistent-accountant en adjunct unit manager. De carrière van belanghebbende is vanwege de KOT-affaire stukgelopen. Hoewel de kantonrechter heeft vastgesteld dat bedrijfseconomische redenen de grond waren voor zijn ontslag, is de Commissie van oordeel dat de KOT affaire wel degelijk een rol/factor heeft gespeeld bij zijn ziekte en in het verlengde daarvan bij zijn ontslag. Bovendien heeft de CWS geconcludeerd dat het aannemelijk is dat belanghebbende vanwege de KOT-affaire ziek is geweest tot en met 2014. Het is belanghebbende (mogelijk) vanwege de duur van zijn ziekte ook niet meer gelukt in de accountancy te werken. Het verlies van zijn baan in de accountancy heeft niet alleen geleid tot inkomensschade maar ook emotionele schade. Hij was trots op wat hij had bereikt en is nu dat gevoel kwijt.

Voorts is belanghebbende in een medisch traject terechtgekomen, waarbij hij onder
andere een Eye Movement Desensitization and Reprocessing (hierna: EMDR) behandeling heeft moeten ondergaan. De periode waarin belanghebbende ziek was en geen loon kreeg doorbetaald is ingrijpend geweest voor het hele gezin. Om inkomsten te genereren, heeft zijn vrouw, die boekhouder van beroep is, zwaar lichamelijk werk
(magazijnwerk) moeten verrichten. Tevens heeft hij niet op een wijze die hij beoogd had een vader kunnen zijn voor zijn kinderen.

Daarnaast kan worden gedacht aan de omstandigheid dat belanghebbende en zijn gezin jarenlang ten onrechte zijn aangemerkt en bejegend als fraudeurs. Vanuit de
Belastingdienst/Toeslagen werd gesuggereerd dat belanghebbende de bruidsjuwelen zou moeten verkopen, zodat hij de schulden zou kunnen aflossen. Hiertoe is belanghebbende, tot grote spijt, overgegaan. Dit heeft bij belanghebbende tot schaamte en emotionele schade geleid.

De Commissie meent dat de aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen, met
name het bijzondere karakter daarvan, onvoldoende gewicht zijn toegekend. In haar
visie hadden deze aanleiding moeten zijn voor de UHT om te komen tot een hogere
vergoeding van de toegebrachte immateriële schade dan waartoe de CWS is gekomen.

Noodzaak voor nader advies vergoeding immateriële schade

De Commissie ziet dat de CWS de hierboven geschetste impact heeft onderkend, die de KOT-affaire op belanghebbende en zijn gezinsleden heeft gehad. De CWS komt op basis van deze omstandigheden uit op een vergoeding voor immateriële schade van € 5.000 voor belanghebbende, € 6.000 voor de partner (waaronder inbegrepen een vergoeding voor de verkoop van bruidsjuwelen) en € 2.500 voor het oudste kind.

De Commissie onderschrijft het voornemen van de UHT om ook de andere twee kinderen van belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen.

Echter, gezien het voorgaande, adviseert de Commissie overeenkomstig een eerder
uitgebracht advies (BAC 2021-2219) de UHT hierover nader advies in te winnen bij de
CWS. Met als uitgangspunt de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend
handelen dat geen precedent kent, kunnen in dit nader advies de elementen zoals
hierboven benoemd worden opgenomen en uitdrukkelijk worden toegelicht.

Door de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen uitdrukkelijk
mee te laten wegen bij de toekenning van aanvullende vergoeding van immateriële
schade, wordt ook tegemoetgekomen aan het doel en de strekking van de
Compensatieregeling: het besparen van de gang naar de rechter voor zwaar gedupeerde ouders. De Commissie wijst erop dat de UHT deze ruimte heeft in het kader van de bestuurlijke heroverweging in bezwaar die naast rechtmatigheid ook de doelmatigheid van haar besluiten betreft

Samenvatting en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • het bezwaar ontvankelijk en gegrond te verklaren; en
  • in het kader van de heroverweging de schade omtrent de beleggingsverzekering te betrekken bij de beslissing op bezwaar. Voorts adviseert de Commissie de UHT om in het kader van de heroverweging voor de beslissing op bezwaar nader advies in te winnen bij de CWS over:
    • de opbouw van de vergoeding van de immateriële schade, zowel in componenten als daarbij horende forfaitaire bedragen, met name over:
      • de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen, bestaand uit buitenproportionele aanwending van overheidsmacht ten nadele van burgers – als grondslagbepalend element voor een (basis)bedrag aan immateriële schadevergoeding voor een gezinslid; en
      • de bijkomende factoren als een stukgelopen carrière, de duur van het geestelijk leed, gezondheidsschade, het aangemerkt zijn als fraudeur voor lange duur en de emotionele schade vanwege het verkopen van de bruidsjuwelen onder druk van de Belastingdienst.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter