Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-2056

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I A

Ontvangst bezwaarschrift: 13 september 2021

Hoorzitting: 2 juni 2022

Overdracht advies aan UHT: 21 juli 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftencommissie (hierna: de Commissie) om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende], is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 16 augustus 2021, UHT-DC-I A. Het verzoek is afgewezen omdat is vastgesteld dat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: kot) ten aanzien van de toeslagjaren 2005, 2006, 2010 en 2012 geen fouten zijn gemaakt.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kot over de jaren 2005 tot en met 2012.
  • Bij beschikking van 16 februari 2021 is aan belanghebbende op grond van de Catshuisregeling € 30.000 toegekend.
  • De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2012 op 18 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2011 van toepassing is. Gedurende de jaren 2010 en 2012 is er geen sprake geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende over de jaren 2005 en 2006 op 22 april aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende deze jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat de compensatieregeling voor deze jaren dus niet van toepassing is.
  • Bij brief van 25 mei 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de
    voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en 2011 een bedrag toegekend van € 94.859.
  • Bij beschikking van 16 augustus 2021 is aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2011 een definitieve compensatie toegekend van € 95.413.
  • Bij beschikking van 16 augustus 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2005, 2006, 2010 en 2012. De gemachtigde van belanghebbende heeft pro-forma bezwaar ingediend op 9 september 2021 en dit aangevuld met gronden op 30 november 2021.
  • Op 2 juni 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de gemachtigde en de belanghebbende. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • Bij e-mailbericht van 3 juni 2022 heeft UHT een aanvullende reactie gegeven.
  • Gemachtigde heeft op 1 juli 2022 daarop gereageerd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden, uiteindelijk en samengevat, als volgt.

Over de jaren 2005 en 2010 zijn er wel fouten gemaakt en is er wel sprake van
vooringenomen handelen.

De besluiten van UHT en het advies van CvW zijn ondeugdelijk gemotiveerd.

n de jaren 2005 en 2010 is kinderopvang genoten en is ook kinderopvangtoeslag
aangevraagd.

Belanghebbende heeft wel gereageerd op brieven van de Belastingdienst/Toeslagen
(hierna: de dienst).

Belanghebbende meent dat haar niet kan worden verweten dat er stukken ontbreken. Het is aan UHT om het dossier compleet te maken. Aan belanghebbende is meermaals kenbaar gemaakt dat zij zelf geen stukken hoeft aan te leveren. Belanghebbende is primair van oordeel dat zij heeft aangetoond dat de kinderen naar de opvang zijn geweest. Secundair is zij van oordeel dat haar het voordeel van de twijfel gegeven dient te worden gelet op het beleid van UHT.

De PZB-er heeft een voorstel gedaan voor afhandeling van 2005, wat niet is
nagekomen.

    Gemachtigde verzoekt om een vergoeding van de proceskosten voor deze procedure.

    Verweer

    Alle definitieve beschikkingen zijn correcties op basis van daadwerkelijk gemaakte
    opvangkosten. Het systeem van voorschottenverstrekking kan ertoe leiden dat achteraf op basis van het bekend worden van definitieve gegevens, een terugvordering plaatsvindt.

    Voor 2005 heeft een beperkte terugvordering plaatsgevonden op basis van de definitieve gegevens.
    Voor 2010 heeft een forse terugvordering plaatsgevonden op basis van de definitieve gegevens. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en om een herziening gevraagd voor toeslagjaar 2010. Uit de aangeleverde jaaropgave is gebleken dat er geen nieuwe feiten waren. De definitieve beschikking is daarom niet herzien.
    Er is aldus geen sprake van vooringenomen handelen door de dienst of van hardheid.

    Er is geen sprake van schending van het motiveringsbeginsel, nu UHT in de
    afwijzingsbeschikking heeft aangegeven dat de dienst bij de controles over de jaren
    2005 en 2010 de beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft genomen. Dat
    betekent dat er geen fouten zijn gemaakt door de dienst in deze jaren en dat er geen
    sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. Tevens wordt verwezen naar de beoordeling van de CVW, waaruit blijkt dat de dienst controles kan instellen naar de naleving van de wettelijke regels voor de toepassing van KOT en dat de wettelijke regels hoge eisen stellen aan ouders die aanspraak maken op KOT. Daarbij is aangegeven dat het instellen van een controle onvoldoende is om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld en dat daarvoor meer nodig is.

    Er heeft geen O/GS kwalificatie plaatsgevonden voor belanghebbende in de betreffende jaren.

    Samengevat zijn er geen aanknopingspunten gevonden om te stellen dat
    belanghebbende recht heeft op compensatie of tegemoetkoming op basis van de
    herstelregelingen voor de KOT jaren 2005 en 2010.

    In haar aanvullende reactie van 3 juni 2022 heeft UHT met betrekking tot het jaar 2005 aangegeven dat er maar voor 1 kind kot is aangevraagd en ook verleend. Het voorstel van de persoonlijk zaakbehandelaar is niet juist geweest omdat er formeel voor de andere twee kinderen geen aanvraag is geweest. Er is destijds door belanghebbende ook geen bezwaar gemaakt.

      Toepasselijke wet- en regelgeving

      • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
      • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
      • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
        Compensatieregeling), gedateerd:
        • 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
        • 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
        • 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
      • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
        proceskosten);
      • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de
        verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
        beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december
        2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit
        proceskosten);
      • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
        Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);
      • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
      • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
        Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

      Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

      Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat
      het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

      Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

      Belanghebbende heeft gesteld dat er met betrekking tot de jaren 2005 en 2010 wel fouten zijn gemaakt en dat er sprake is van vooringenomen handelen. In deze jaren zijn alle drie de kinderen naar de opvang geweest en is ook kot aangevraagd.
      Belanghebbende is van mening dat zij ook voor deze jaren recht heeft op vergoeding op grond van één van de compensatieregelingen.

      Voor een dergelijke compensatie komt in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is
      dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op kot in enig jaar onderdeel is geweest
      van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelswijze van de
      Belastingdienst.

      UHT heeft in haar aanvullende reactie van 3 juni 2022 met betrekking tot het jaar 2005
      aangegeven dat er maar voor 1 kind kot is aangevraagd en ook verleend. Belanghebbende heeft de kot ontvangen waar ze recht op had. Er is destijds door
      belanghebbende ook geen bezwaar gemaakt. Het voorstel van de persoonlijk
      zaakbehandelaar is daarom ook niet juist geweest. Voor 2010 heeft ook een terugvordering plaatsgevonden op basis van de definitieve gegevens. Belanghebbende
      heeft bezwaar gemaakt en om een herziening gevraagd voor toeslagjaar 2010. Uit de
      aangeleverde jaaropgave is gebleken dat er geen nieuwe feiten waren. De definitieve
      beschikking is daarom niet herzien.

      De Commissie stelt vast dat UHT voldoende onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de integrale herbeoordeling over de jaren 2005 en 2010. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen bij UHT. De terugvorderingen KOT over de jaren 2005 en 2010 zijn gelegen in de te hoge
      voorschotten, welke later op basis van de werkelijk afgenomen kinderopvanguren
      opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke
      bijstellingen geven, gelet op artikel 49, lid 3 Awir en artikel 9b, lid 2, letters b en c van
      de Uitvoeringsregeling Awir in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
      hardheidstegemoetkoming.

      Advies

      Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en
      de primaire beslissing van 16 augustus 2021 in stand te laten.

      [handtekening]

      Secretaris

      [handtekening]

      Fungerend voorzitter