Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1979

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 24 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 15 juli 2021

Hoorzitting: 1 april 2022

Overdracht advies aan UHT: 29 april 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren en de primaire beslissing in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] en [belanghebbenden] ingediende bezwaarschrift, binnengekomen op 15 juli 2021, is gericht tegen de door
Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT)van 24juni 2021 (UHT-DC-I A). Dit besluit betreft de toeslagjaren 2007 tot en met 2010.

Procesverloop

  • Op 21 november 2020 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot herbeoordeling van de KOT voor de jaren 2007 tot en met 2010.
  • Bij brief van 7 april 2021 heeft UHT belanghebbenden geïnformeerd over de uitkomst van de lichte toets. Deze geeft geen aanleiding om een compensatiebedrag van € 30.000 toe te kennen voor de jaren 2007 tot en met 2010.
  • Op 14 juni 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) bevonden dat gedurende de betrokken toeslagjaren geen sprake is geweest van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.
  • Bij brief van 24 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT aan belanghebbenden medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde integrale herbeoordeling over de jaren 2007 tot en met 2010 niet voor een compensatie in aanmerking komen.
  • Bij brief van 13 juli 2021, door UHT ontvangen op 15 juli 2021 en bevestigd op 20 augustus 2021, hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 juni 2021.
  • Op 10 maart 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift ingediend.
  • Op 1 april 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. De belanghebbenden waren daarbij aanwezig. Het verslag van die hoorzitting is achter dit advies opgenomen.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden samengevat als volgt.

Belanghebbende nam in de betreffende toeslagjaren deel aan een inburgeringscursus van de gemeente Lelystad, een project dat was gecoördineerd door [organisatie]. Belanghebbenden zijn van mening dat zij door onjuiste/onvolledige informatie zijn benadeeld. Belanghebbenden waren niet op de hoogte van een eigen bijdrage voor de kinderopvang.

Eind 2009 is na meerdere aanschrijvingen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) waarin het teveel betaalde KOT werd teruggevorderd, de KOT voor het jaar 2010 per 1 januari 2010 stopgezet. Belanghebbenden vinden dat zij hierdoor onterecht en onnodig in de schulden zijn beland.

Belanghebbenden stellen dat in de definitieve afwijzing compensatie KOT voor het toeslagjaar 2009 een onjuist teruggevorderd bedrag van 2.724 staat vermeld. Volgens belanghebbenden is in drie jaar tijd circa 10.000 door de dienst teruggevorderd, hierdoor zijn zij in de schulden geraakt.

Verweer

Na de lichte toets is door UHT een integrale herbeoordeling over de jaren 2007 tot en met 2010 uitgevoerd waaruit is gebleken dat de Belastingdienst bij de vaststelling van de aanspraak op KOT niet institutioneel vooringenomen heeft gehandeld of dat daarvan kenmerken zich hebben voorgedaan.

UHT legt uit dat de reden voor de neerwaartse correcties te maken heeft met enerzijds de minder afgenomen uren aan kinderopvang en anderzijds een hoger geregistreerde toetsingsinkomen.
Bovendien was ook geen sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, de CvW heeft dit eveneens bevonden op 14 juni 2021.

Belanghebbende is niet aangemerkt als fraudeur. Er is geen aanknopingspunt om aan te nemen dat belanghebbende gedupeerd is geraakt door toedoen van de dienst of dat er sprake is van vooringenomen handelen.

Vaststaande feiten

Vaststaat dat belanghebbenden voor de jaren 2007 tot en met 2009 KOT hebben ontvangen voor de opvang van hun twee kinderen.

Voor de jaren 2007 tot en met 2010 is door de dienst in totaal 10.372 (zijnde € 9.820 aan KOT vermeerderd met € 552 aan rente) van belanghebbenden teruggevorderd. Belanghebbenden hebben de terugvorderingen, met gebruikmaking van betalingsregelingen, in drie jaar tijd terugbetaald.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken , gedateerd
    op 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, Staatscourant
    2020, 62981;
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna:
    Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

De compensatie en de berekening daarvan zijn gebaseerd op art. 49b Awir en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020, nr 2020-157030,Staatscourant 2020,45904 (hierna het besluit).

In onderdeel 2 van het Besluit is vastgelegd voor welke doelgroep de
compensatieregeling van toepassing is. Het Besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die (1) deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek, (2) die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek, of (3) die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een
institutioneel vooringenomen handelwijze van de dienst.

De Commissie stelt vast dat UHT voldoende onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de integrale herbeoordeling over de jaren 2007 tot en met 2010. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen bij UHT. Evenmin is aannemelijk geworden dat ten aanzien van toeslagen is verweten dat sprake is geweest van handelen in opzet of van handelen dat werd aangemerkt als grove schuld.

De terugvorderingen KOT over de jaren 2007 tot en met 2010 zijn gelegen in de te hoge voorschotten, welke later op basis van het geregistreerde toetsingsinkomen en de werkelijk afgenomen kinderopvanguren opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 49, lid 3 Awir en artikel 9b, lid 2, letters b en c van de Uitvoeringsregeling Awir in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.

Voor zover belanghebbenden in verband met de door de organisatie gewekte verwachtingen aanspraak willen maken op een vergoeding, dienen zij een verzoek in te dienen bij de speciaal daarvoor ingestelde Commissie Werkelijke Schade. UHT heeft op de hoorzitting toegezegd dat UHT de belanghebbenden over die mogelijkheid nader zal informeren.

Advies

De Commissie adviseert het bezwaar ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 24 juni 2021 in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter