Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2020-037

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 juni 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 25 februari 2021

Hoorzitting: 20 januari 2021

Overdracht advies aan UHT: 4 februari 2021

Samenvatting

De commissie adviseert de dienst om het compensatiebedrag bij te stellen zoals aangekondigd in de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift. Daarnaast adviseert de commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar (nog formeel in te dienen) verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende] is gericht tegen de door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de dienst) genomen beschikking definitieve compensatie CAF 11 van 26 maart 2020. Deze is aan haar toegekend omdat ze deel uit heeft gemaakt van het CAF 11 onderzoek. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 2019, nr. 66172) is aan haar een bedrag van € 17.152 toegekend.

De toegekende compensatie aan belanghebbende bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in onderdeel 1 sub a, b, c, d en f en onderdeel 7 van die regeling. Er is geen compensatie voor proceskosten (sub e) aan belanghebbende toegekend.

Gronden van bezwaar

Belanghebbende heeft bij brief van 6 oktober 2020, die door de dienst is ontvangen op 8 oktober 2020, bezwaar gemaakt tegen de definitieve compensatiebeschikking CAF 11 van 26 maart 2020.

Belanghebbende stelt dat in de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag (KOT) 2014 van 19 juli 2019 alleen KOT ad € 7.715 is toegekend voor haar zoon (geboren 18.8.2012), terwijl ze ook voor haar andere zoon (geboren 6-11-2009) recht had op KOT 2014 en vraagt om een nieuwe berekening. Belanghebbende toont de hoogte van de kosten voor kinderopvang in dat jaar aan middels een jaaropgave 2014 van Kindercentrum B.V. en de bevestiging van betaling daarvan.

Daarnaast richt het bezwaar zich tegen de hoogte van de compensatievergoeding en stelt belanghebbende dat dit bedrag niet in verhouding staat tot de materiële en immateriële schade als gevolg van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag in 2014.

Belanghebbende voert in laatstgenoemd kader aan dat ze in financiële problemen is geraakt en een wettelijke schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP en meerderjarigenbewind van toepassing werd met als gevolg hoge kosten voor de betrokken bewindvoerders. Deze kosten worden door belanghebbende ook onderbouwd met stukken.

Verweer

In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift concludeert de behandelend ambtenaar van de dienst dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar en verklaart de bezwaren gedeeltelijk gegrond voor wat betreft de hoogte van het compensatiebedrag, te weten: een verhoging van de compensatie van rente en kosten naar € 101, toevoeging compensatie van proceskosten ad € 2.100 en een verhoging van de "extra compensatie" naar € 191. Het totale compensatiebedrag wordt daarmee verhoogd naar € 19.288.

Voor het overige verklaart de dienst de bezwaren ongegrond. Bij de berekening van de compensatie voor toeslagjaar 2014 is rekening gehouden met het bij beschikking van 22 januari 2014 toegekende voorschot van € 11.424, waarbij de berekening is gebaseerd op het gehele jaar opvang voor de twee kinderen van belanghebbende.

Daarnaast dient volgens de dienst een verzoek om aanvullende schadevergoeding voorgelegd te worden aan de Commissie voor Werkelijke Schade (CWS).

Vaststaande feiten

Vaststaat dat belanghebbende voor de berekeningsjaren 2013 (€ 16.848) en 2014 (€ 11.424) aanspraak had op (voorlopige) kinderopvangtoeslag voor een totaalbedrag van € 28.272. De toeslagen voor deze berekeningsjaren zijn gecorrigeerd als gevolg van het CAF 11 onderzoek en op nihil gesteld.

Bij beschikking van 26 maart 2020 is voor de jaren 2013 en 2014 een definitieve compensatie CAF 11 aan belanghebbende toegekend ad € 17.152, waarvan € 6.000, een (forfaitaire) vergoeding betreft voor veronderstelde immateriële schade, stress, ongemak en onzekerheid waarmee belanghebbende is geconfronteerd in de lange tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het CAF onderzoek. Bij brief van 6 oktober 2020 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking.

Vaststaat dat het voorschotbedrag kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014 van € 11.424 betrekking heeft op beide kinderen en is gebaseerd op geschatte gegevens die door belanghebbende aan de dienst zijn verstrekt. Deze gegevens zijn in te zien in het digitale portaal van de dienst. Een schermafbeelding van de Specificatie voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2014 is ter zitting overgelegd aan de commissie en belanghebbende.

Wat betreft compensatie van materiële en immateriële schadevergoeding boven de (forfaitair) toegekende standaardvergoedingen heeft belanghebbende per e-mail van 23 november 2020 laten weten dat het bezwaarschrift mede een verzoek om aanvullende vergoeding van werkelijke schade betreft en verzocht om doorzending hiervan naar de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Bij brief van 29 december 2020 is het bezwaarschrift doorgezonden naar de CWS. Deze doorzending is dezelfde dag schriftelijk bevestigd aan belanghebbende.

Van toepassing zijnde wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht;
  • Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904).

Ontvankelijkheid

De dienst heeft het bezwaarschrift ontvangen op 8 oktober 2020. Uitgaande van artikel 35 Awir als grondslag voor de bezwaartermijn is 7 mei 2020 de laatste dag van de bezwaartermijn. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van bezwaren in deze zaak en vergelijkbare (CAF)-zaken stelt de commissie het volgende voorop.

Belanghebbende behoort tot de groep ouders die door de overheid werden geconfronteerd met een overstelpende hoeveelheid beschikkingen. De daaruit voortvloeiende, omvangrijke betalingsverplichtingen werden vervolgens met inzet van de volle overheidsmacht ingevorderd. Bezwaren en protesten tegen deze gang van zaken werden stelselmatig genegeerd. In de individuele rechtsgang vingen ouders veelal bot. Het gevolg van dit als grof geweld ervaren overheidsoptreden was dat zij in dekking gingen en zich afsloten voor communicatie vanuit de overheid. Inmiddels heeft de overheid de hiervoor geschetste gang van zaken erkend. In het licht van het ongekend onrecht dat deze groep ouders waartoe belanghebbende behoort, is aangedaan en gezien de noodzaak van herstel van hun vertrouwen in de overheid, geeft het naar het oordeel van de commissie geen pas om bezwaren van gedupeerden van de CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken te passeren op de grond dat deze te laat zouden zijn ingediend. De indiener van het bezwaar is niet in verzuim.

De dienst heeft kennelijk en terecht het vorenstaande tot uitgangspunt genomen bij de bepaling van haar standpunt om het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk te achten.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Wat betreft het bezwaar van belanghebbende tegen de hoogte van het forfaitair toegekende compensatiebedrag, heeft de behandelend ambtenaar al in haar schriftelijke reactie op het bezwaarschrift toegezegd dat dit bedrag naar boven bijgesteld zal worden tot een bedrag van € 19.288 vanwege de volgende correcties.

De dienst corrigeert ambtshalve het compensatiebedrag betreffende invorderingskosten voor KOT 2013 van € 86 naar € 101 (40 + 15 + 46) met verwijzing naar productie 15, waarin een overzicht is opgenomen van alle toekenningen, uitbetalingen, verrekeningen en terugvorderingen inclusief invorderingsrente en aanmaningen. Wat betreft het bezwaar van belanghebbende tegen de hoogte van het forfaitair toegekende compensatiebedrag, heeft de behandelend ambtenaar al in haar schriftelijke reactie op het bezwaarschrift toegezegd dat dit bedrag naar boven bijgesteld zal worden tot een bedrag van € 19.288 vanwege de volgende correcties.

De dienst corrigeert ambtshalve het compensatiebedrag betreffende invorderingskosten voor KOT 2013 van € 86 naar € 101 (40 + 15 + 46) met verwijzing naar productie 15, waarin een overzicht is opgenomen van alle toekenningen, uitbetalingen, verrekeningen en terugvorderingen incl. invorderingsrente en aanmaningen.

Daarnaast constateert de dienst dat sprake is van proceskosten in verband met de beroepszaak bij de Rechtbank voor de kinderopvangtoeslag 2014.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting. De compensatie wordt: 2 punten x wegingsfactor 2 (gewicht van de zaak: zeer zwaar) x € 525 = € 2.100.

De 2 bovengenoemde correcties hebben gevolgen voor de hoogte van de extra compensatie van 1% in verband met mogelijke gevolgen van een vermogenstoename. Deze compensatie wordt aangepast naar € 191.

De commissie concludeert dat het aldus naar boven bijgestelde compensatiebedrag op de juiste wijze is berekend. Volgens de commissie heeft de dienst terecht geconcludeerd dat bij de definitieve compensatieberekening rekening is gehouden met de aanspraak van belanghebbende op kinderopvangtoeslag 2014 voor beide kinderen.

De commissie geeft de dienst in overweging om bij de beslissing op bezwaar de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag op grond van onderdeel 3.16 van de 3e Compensatieregeling van 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904) mee te nemen in de berekening van het definitieve compensatiebedrag. Hetzelfde geldt voor de extra compensatie voor veronderstelde immateriële schade plus opnieuw een aanpassing van de extra compensatie van 1%.

Verder stelt de commissie dat het voor belanghebbende duidelijk moet zijn dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat. De commissie geeft in overweging om de hulp die hierbij geboden kan worden door een persoonlijk zaakbehandelaar van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen in de beslissing op bezwaar te vermelden. Hetzelfde geldt voor de regeling in verband met gratis onafhankelijke externe juridische ondersteuning, mocht die ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar al beschikbaar zijn.

Conclusie en advies

Samengevat stelt de bezwaarschriftenadviescommissie zich op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk is. De commissie adviseert de dienst om het compensatiebedrag bij te stellen zoals aangekondigd in de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift.

Daarnaast adviseert de commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk te maken aan belanghebbende dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de compensatieregelingen en niet al mede een beslissing op haar (nog formeel in te dienen) verzoek om vergoeding van werkelijke schade bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter