BAC 2021-1589 BAC 2021-1592
Publicatiedatum 31-05-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 augustus 2021 met kenmerken UHT-DC1-I A en UHT-DC1-I
Ontvangst bezwaarschrift: 3 september 2021
Hoorzitting: 20 juli 2022
Overdracht advies aan UHT: 18 augustus 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren gedeeltelijk gegrond te verklaren en in het kader van de heroverweging in bezwaar nader te onderzoeken waarom belanghebbende destijds een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd, en of zij mogelijk recht heeft op compensatie over het toeslagjaar 2016. Ook adviseert de Commissie om de compensatieberekening over 2017-2019 aan te passen voor wat betreft het tijdvak waarover de vergoeding voor immateriële schade en de toegekende rente wordt berekend. De overige bezwaren dienen te worden afgewezen. Voorts adviseert de Commissie om in de beslissing op bezwaar duidelijk uiteen te zetten dat dit niet zal leiden tot een nabetaling, daar per abuis eerder een te hoge uitbetaling aan belanghebbende heeft plaatsgevonden.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] ingediende bezwaarschriften, namens [belanghebbende], zijn gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen:
- de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 10 augustus 2021 (UHT-DC-I A) over de toeslagjaren 2015 en 2016 (hierna: de afwijzingsbeschikking); en
- de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 10 augustus 2021 (UHT-DC I) over de toeslagjaren 2017 t/m 2019 (hierna: de
compensatiebeschikking).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2017 t/m 2019 een bedrag van € 33.176 toegekend.
Procesverloop
Belanghebbende heeft zich op 17 maart 2020 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde
kinderopvangtoeslag (hierna: kot).
De Commissie van Wijzen heeft op 3 mei 2021 geoordeeld dat er geen aanleiding is voor compensatie over de toeslagjaren 2015 en 2016. Bij beschikking van 10 augustus 2021 heeft UHT het verzoek van belanghebbende om compensatie voor deze jaren afgewezen. Op 3 september 2021 heeft gemachtigde tegen deze beschikking bezwaar ingesteld (bijlage 1).
Bij brief van 15 juni 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is voor de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 een bedrag toegekend van € 83.296. In de definitieve
compensatiebeschikking van 10 augustus 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat is gebleken dat in de berekening bij de vooraankondiging een fout is gemaakt. Aan belanghebbende is per abuis € 83.296 toegekend, terwijl de definitieve compensatie in feite € 33.176 bedroeg. Het verschil hoeft belanghebbende niet terug te betalen. Op 3 september 2021 heeft gemachtigde tegen deze beschikking bezwaar ingesteld (bijlage 2).
Het bezwaardossier is bij brief van 1 maart 2022 aan belanghebbende en gemachtigde verstrekt. Per e-mail van 28 maart 2022 heeft gemachtigde de bezwaargronden de bezwaargronden aangevuld (bijlage 3).
Op 7 juni 2022 heeft UHT haar schriftelijke reactie (hierna: verweerschrift) ingediend bij de Commissie (bijlage 4).
Op 20 juli 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen. Hiervan is een verslag gemaakt dat het advies is gevoegd. (bijlage 5).
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag
Dit bezwaar is alleen gericht tegen de weigering van compensatie over het jaar 2016. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij haar kot over 2016 niet zelf heeft beperkt tot de maanden januari t/m augustus, en dat haar ten onrechte geen
persoonlijke betalingsregeling is aangeboden.
De definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2016 heeft geleid tot een terugvordering van het te veel betaalde voorschot als gevolg van (1) het verschil tussen aangevraagde en afgenomen uren kinderopvang en (2) het verschil tussen het vooraf geschatte en achteraf vastgestelde toetsingsinkomen. Dat belanghebbende haar kot niet zelf heeft beperkt is dus in zoverre juist, maar uit deze omstandigheid volgt niet zonder meer dat er sprake is geweest van vooringenomenheid.
Ter zitting is echter aan de orde gekomen dat belanghebbende bij brief van 24
september 2018 heeft gereageerd op de terugvorderingsbeschikking van 7 augustus 2018. In deze brief heeft belanghebbende (opnieuw) om een persoonlijke
betalingsregeling gevraagd in plaats van de standaardregeling, omdat de
maandtermijnen voor haar te hoog waren.
De Belastingdienst heeft de noodkreet van belanghebbende dat de maandtermijnen van de standaardbetalingsregeling te hoog voor haar waren, kennelijk niet als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling herkend. Mogelijk is vanwege de betaling van de eerste termijn van de standaardbetalingsregeling het misverstand ontstaan dat de regeling door belanghebbende was geaccepteerd. In ieder geval staat vast dat er geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend, terwijl UHT geen reactie van de Belastingdienst op het verzoek heeft kunnen overleggen.
Uit het niet herkennen van de noodkreet als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling volgt in de visie van de Commissie niet per definitie dat de
Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. Wel meent de Commissie dat wanneer iemand schrijft dat hij/zij niet kan betalen, dit door een bestuursorgaan
redelijkerwijs niet anders kan worden opgevat dan als een melding van betalingsonmacht waaraan in beginsel met een aanbod van een betalingsregeling tegemoet behoort te worden gekomen. Wanneer het bestuursorgaan, gegeven de omstandigheden van het geval, aanleiding vindt om geen betalingsregeling aan te bieden, dan dient dit besluit gemotiveerd te worden genomen en als zodanig aan belanghebbende te worden meegedeeld. De Commissie meent dan ook dat een bestuursorgaan dat in het geheel niet reageert met een aanbod voor een (gesprek over) een betalingsregeling of een gemotiveerde weigering van een betalingsfaciliteit, dermate weinig responsief handelt dat daarmee sprake is van onbehoorlijk bestuur.
Bovendien heeft het toeslagenstelsel in dit geval een onbedoeld hard effect gehad op belanghebbende. Uit betalingsoverzichten van het Landelijk Incassocentrum (LIC) blijkt dat zij ondanks haar moeilijke financiële omstandigheden een deel van de 24
maandtermijnen heeft voldaan en dat het daarna overblijvende deel van de schuld is verrekend met voorschotten op andere toeslagen waarop zij recht had.
Uit voorgaande omstandigheden volgt dat niet valt uit te sluiten dat belanghebbende ten onrechte een betalingsregeling is geweigerd, dan wel dat zij slachtoffer is geworden van de hardheid van het systeem van toeslagen. Het bezwaar treft in zoverre doel. De Commissie adviseert UHT om nader te onderzoeken waarom belanghebbende een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd, en of zij mogelijk recht heeft op compensatie over het toeslagjaar 2016.
Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag over 2017-2019
Belanghebbende stelt dat de compensatiebeschikking in strijd is met het zorgvuldigheidsen motiveringsbeginsel, omdat de einddatum van het tijdvak waarover de compensatie werd berekend voor de jaren 2017, 2018 en 2019 onjuist is. Er had niet gerekend moeten worden met de datum van de vooraankondiging (10 juni 2021), maar met de datum van de definitieve beschikking (10 augustus 2021).
UHT heeft dit in de paragrafen 6.7, 6.8 en 6.9 van haar schriftelijke reactie als zodanig erkend en toegezegd de compensatie ten aanzien van de vergoeding voor immateriële schade en de toegekende rente opnieuw te zullen berekenen. Daarbij zal worden
uitgegaan van het tijdvak van 1 februari 2019, de datum van de eerste neerwaartse correctie, tot 10 augustus 2021.
Ook de Commissie is van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende doel treft. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening aan te passen zoals door haar is toegezegd. Daarbij geldt bij de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade dat deze dient te worden berekend tot de datum van de beslissing op bezwaar. Ook de aanvullende vergoeding van 1% over het subtotaal van het compensatiebedrag dient te worden aangepast. Voorts adviseert de Commissie om in de beslissing op bezwaar te benadrukken dat deze aanpassingen niet zullen leiden tot een nabetaling, daar eerder per abuis een hogere uitbetaling heeft plaatsgevonden.
Advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om in de beslissing op bezwaar:
- te onderzoeken waarom belanghebbende een persoonlijke betalingsregeling over het toeslagjaar 2016 is geweigerd;
- de afwijzingsbeschikking over 2015-2016 zo nodig te herroepen en in een nieuw besluit belanghebbende nader te compenseren;
- de berekening van de compensatiebeschikking over 2017-2019 aan te passen; en
- een proceskostenvergoeding toe te kennen van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2, tegen het hoogste tarief per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter