Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-338

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 maart 2021met kenmerk UHT-DC-IA

Ontvangst bezwaarschrift: 13 april 2021

Hoorzitting: 16 maart 2022

Overdracht advies aan UHT: 10 mei 2022

Samenvatting

De Commissie adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over 2014 en 2015.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen volgens de Compensatieregeling en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd. Een eventuele beslissing naar aanleiding van het advies van die commissie is
vatbaar voor bezwaar.

Procesverloop

Bestreden besluit

De definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag is van 26 maart
2021 en betreft de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag van 2014 en 2015.

Bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is door belanghebbende ingediend en door UHT ontvangen op 13 april 2021.Een aanvulling door belanghebbende is op 28 april ontvangen.

Schriftelijke reactie

UHT heeft een schriftelijke reactie op 3 maart 2022 verstuurd en deze met drie stukken aangevuld op 15 maart 2022.

Hoorzitting

De hoorzitting is gehouden op woensdag 16 maart 2022.

Aanvullende schriftelijke reactie na de hoorzitting

UHT heeft een aanvullende schriftelijke reactie verstuurd op 30 maart 2022. Hierop heeft gemachtigde namens belanghebbende gereageerd op 13 april 2022.

    Gronden van bezwaar

    De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt:

    1. In het kinderopvangtoeslagjaar 2014 is er sprake geweest van een fraudeonderzoek. Belanghebbende zag op enig moment in dat jaar een bedrag
      dat ze moest terugbetalen in haar belastingomgeving online. Drie dagen later
      was dit bedrag uit de online-omgeving verdwenen. Belanghebbende verwacht dat dit met het fraudeonderzoek Caledonië 1 te maken had. Ze is onterecht verdacht van fraude, vindt dat door de Belastingdienst vooringenomen is gehandeld en meent daardoor recht te hebben op compensatie.
    2. Belanghebbende heeft op verzoek stukken verstuurd naar de Belastingdienst met betrekking tot het recht op kinderopvangtoeslag in 2014 en meent dat er sprake is van een brede uitvraag, gebaseerd op vooringenomenheid.
      De brief met verzoek om informatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag
      voor de jaren 2014 en 2015 bezit belanghebbende niet meer. Wel is de brief in
      2019 met het verzoek om informatie voor de kinderopvangtoeslag over 2018
      door belanghebbende verstrekt.
    3. Als het dossier voor december 2020 juist was beoordeeld, had belanghebbende
      wel recht op compensatie gehad. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft per
      Whatsapp aan belanghebbende meegedeeld dat anderen in haar situatie wel als
      gedupeerd zijn aangemerkt. Zij hadden per post de mededeling ontvangen dat
      kinderopvangtoeslag zou worden teruggevorderd, maar die terugvordering werd
      niet geëffectueerd. Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
    4. Tijdens de hoorzitting wordt op het vertrouwensbeginsel een beroep gedaan niet alleen omdat belanghebbende in de online-omgeving had gezien dat zij een
      bedrag moest terug betalen , maar ook omdat ze van haar persoonlijk zaakbehandelaar had begrepen dat andere mensen in dezelfde onderzoeksgroep
      in dezelfde situatie wél recht op compensatie hadden.

    Verweer

    1. Niet elk fraudeonderzoek leidt tot compensatie. Om in aanmerking te komen voor compensatie dient ook sprake te zijn geweest van stopzetting van de
      kinderopvangtoeslag, en van een terugbetaling. In 2014 en 2015 is daar geen
      sprake van geweest.
      Een vereiste voor compensatie is dat tenminste een bedrag van € 1500 teruggevorderd moet zijn. In de jaren 2014 en 2015 was echter geen sprake van
      stopzetting dan wel terugvordering. Er was geen sprake van vooringenomen
      handelen van de overheid. Daardoor is er geen recht op compensatie.
    2. UHT heeft geen ingestuurde kinderopvanggegevens aangetroffen die gelinkt zijn aan een brede uitvraag. Over 2015 zijn helemaal geen bewijsstukken opgevraagd.
    3. Na onderzoek is gebleken dat een terugvordering fictief is aangemaakt. Deze is
      drie dagen later hersteld en nooit geëffectueerd. Een en ander leidt er niet toe
      dat belanghebbende voor compensatie in aanmerking komt.
      Een vereiste voor compensatie is immers stopzetting of een correctiebesluit.
      Hiervan was geen sprake. Evenmin heeft belanghebbende ooit nadelige financiële consequenties ondervonden van de zichtbaarheid online van de fictieve terugvordering. Belanghebbende kan geen beroep doen op het gelijkheidsbeginsel omdat er geen sprake is van een vergelijkbare situatie meteen ouder die een ‘stopbrief’ heeft ontvangen.
    4. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft belanghebbende alleen geadviseerd om bezwaar in te stellen. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft geen toezegging gedaan of de suggestie gewekt dat de ouder recht zou hebben op compensatie. Er is dus geen sprake geweest van bij belanghebbende gewekt vertrouwen.

    Toepasselijke wet- en regelgeving

    • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
    • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
    • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: Compensatieregeling), gedateerd:
      o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
      o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
      o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
    • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);

    Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

    Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    De Commissie beoordeelt of UHT op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.

    Het kabinet heeft in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag eind 2020
    aanvullende maatregelen genomen met als doel gedupeerde ouders sneller recht te
    kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd.

    Vooruitlopend op de vaststelling van wetgeving is het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling ) tot stand gekomen (besluit van 18
    maart 2021, Staatscourant 2021.14691, gewijzigd bij besluit van 31 mei 2021, Staatscourant 2021.28304). Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij de
    Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor
    compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen, in
    aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in enig jaar voldoen aan de
    in de desbetreffende herstelregeling genoemde voorwaarden (artikel 2.1 Catshuisregeling).

    Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na deze lichte toets kan een integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen volgen.

    De Commissie van Wijzen beoordeelt de juistheid van de voorgenomen beschikking dat in een individueel geval een compensatie op grond van de Compensatieregeling geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd (artikel 3 lid 2 onder c van de Instellingsregeling Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen). Beoordeeld wordt of in de desbetreffende zaak is gehandeld met institutionele vooringenomenheid. Ook adviseert de Commissie van Wijzen over situaties die zo ernstig zijn dat er dringend extra hulp nodig is via de vangnetregeling van artikel 49 a Awir voor bijzonder schrijnende gevallen.

    Vooringenomen handelen van de overheid

    Uit de stukken van deze zaak blijkt dat een fraudeonderzoek, onder de naam Caledonië, heeft plaatsgevonden. Er is naar aanleiding van dat onderzoek van belanghebbende geen kinderopvangtoeslag over 2014 of 2015 teruggevorderd. Ook is er niet verrekend met andere toeslagen, naar aanleiding van dit onderzoek. Belanghebbende heeft dus geen financieel nadeel ondervonden van dit onderzoek. Op grond van de Catshuisregeling is voor compensatie vereist dat tenminste een bedrag van € 1.500 is teruggevorderd. Hiervan is geen sprake. De Commissie van Wijzen heeft dan ook geoordeeld dat voor het toeslagjaar 2014 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Op grond van deze gegevens komt de Commissie tot hetzelfde oordeel.

    Brede uitvraag en vooringenomen handelen

    De Commissie heeft kennisgenomen van correspondentie met de Belastingdienst. Daaruit valt niet af te leiden dat vragen werden gesteld op grond van vooringenomenheid jegens belanghebbende. Belanghebbende geeft aan dat zij nadeel heeft geleden omdat haar ieder jaar om bewijsstukken wordt gevraagd. Belanghebbende heeft in dat kader brieven van de Belastingdienst overgelegd waarin van haar informatie wordt gevraagd over 2018 en 2019. De Commissie is van mening dat het daarbij gaat om een standaard controle op de juistheid van de verstrekte kinderopvangtoeslagen. De Commissie komt dan ook tot de conclusie dat het handelen van de Belastingdienst jegens belanghebbende niet getuigt van institutionele vooringenomenheid.

    Gelijkheidsbeginsel

    Tijdens de hoorzitting heeft de Commissie vragen gesteld. Er is in het aanvullend
    verweer door UHT geen antwoord gegeven op de vraag of er vergelijkbare gevallen zijn
    geweest, waarin compensatie is toegekend nadat een vooraankondiging is gedaan, zij het dan niet alleen digitaal zichtbaar, maar ook per post; in hoeverre werden die ouders geacht te zijn benadeeld en of ze zijn gecompenseerd.

    Op zichzelf onderschrijft de Commissie de opvatting van UHT dat het geval van
    belanghebbende niet gelijk kan worden gesteld met het geval van een ouder bij wie
    daadwerkelijk terugvordering van kinderopvangtoeslag heeft plaatsgevonden.
    Belanghebbende stelt echter onderbouwd dat ouders die een vooraankondiging per post hadden ontvangen dat van hen kinderopvangtoeslag zou worden teruggevorderd, wel zijn gecompenseerd hoewel de terugvordering niet werd geëffectueerd. De Commissie is van mening dat het geval van belanghebbende wel vergelijkbaar is met laatstbedoelde gevallen. De omstandigheid dat in die gevallen de melding van terugvordering per post kwam en niet digitaal, levert voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel geen relevant verschil op.

    De Commissie adviseert dan ook om ook in het geval van belanghebbende tot compensatie te komen indien andere ouders op basis van een (eveneens) niet geëffectueerde vooraankondiging van terugvordering van kinderopvangtoeslag (maar
    dan) per post, zijn gecompenseerd.

    Vertrouwensbeginsel

    Voor de Commissie is niet komen vast te staan dat de persoonlijk zaakbehandelaar
    meer heeft gedaan en/of gezegd dan te adviseren om bezwaar te maken. Daarmee
    heeft de persoonlijk zaakbehandelaar niet het te beschermen vertrouwen gewekt dat
    belanghebbende recht op compensatie heeft. Ook het in een voor belanghebbende
    toegankelijke digitale omgeving verschenen bericht dat van haar kinderopvangtoeslag
    zou worden teruggevorderd, aan welke mededeling geen gevolg werd gegeven, kan niet via het vertrouwensbeginsel ertoe leiden dat zij moet worden gelijkgesteld met een ouder van wie die toeslag daadwerkelijk werd teruggevorderd.

    2015

    Het toeslagjaar 2015 is door UHT niet in het onderzoek meegenomen omdat er volgens UHT geen bewijsstukken bij belanghebbende zijn opgevraagd. Belanghebbende betwist dit echter. Alsdan is het aangewezen om de Commissie van Wijzen te raadplegen. De Commissie adviseert dat alsnog te doen.

    De Commissie is van mening dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is zodat een
    proceskostenvergoeding dient te worden toegekend voor aanwezigheid op de hoorzitting en het reageren op de aanvullende schriftelijke reactie: 2 procespunten met een wegingsfactor 2.

    Conclusie en advies

    De Commissie adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en:

    • om te onderzoeken of er gevallen zijn waarbij een niet geëffectueerde vooraankondiging per post leidde tot compensatie en, indien dat het geval is, ook belanghebbende te compenseren;
    • aan de Commissie van Wijzen het toeslagjaar 2015 ter beoordeling voor te leggen;
    • een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2, tegen het geldende hoogste tarief.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter