BAC 2022-12399
Publicatiedatum 27-03-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit:17 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU, 27 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR
Ontvangst bezwaarschriften: 6 april 2022 en 7 december 2022
Hoorzitting: 14 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 16 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 17 februari 2022 en 27 oktober 2022 ongegrond te verklaren, de bestreden besluiten in stand te laten en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [belanghebbende] en [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 6 april 2022 en 7 december 2022 zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 17 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU en van 27 oktober 2022, met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DHR.
Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6 en artikel 9.2 Wht moeten de bestreden
beschikkingen van 17 februari 2022 en 27 oktober 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 7 juni 2021 verzocht om herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
Vervolgens is het toeslagjaar 2012 komen te vervallen in overleg met belanghebbende. - Bij beschikking van 17 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU heeft UHT aan
belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde eerste lichte
toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling
nog niet klaar is. - Op 27 maart 2022 (ontvangstdatum 6 april 2022) heeft belanghebbende bezwaar
gemaakt tegen deze beschikking. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar advies op 12 oktober 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat in de toeslagjaren 2010, 2011 en 2013 kinderopvang heeft plaatsgevonden bij een geregistreerde kinderopvanginstelling. Voor het toeslagjaar 2013 zijn de kinderen van belanghebbende bij de desbetreffende kinderopvanginstelling niet bekend. Daarnaast blijkt uit de stukken dat belanghebbende in die jaren geen inkomsten
uit werkzaamheden had of als 'doelgroeper' kwalificeerde. Voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2013 bestond dus evident geen recht op KOT en zijn de compensatie- en hardheidsregeling daarom niet van toepassing. - Op 21 oktober 2022 heeft UHT op basis van nieuwe feiten en omstandigheden een schriftelijke reactie opgesteld.
- Bij beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A is bepaald dat er geen fouten zijn gemaakt in de beoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2010, 2011 en 2013.
- Bij beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DH5 A is bepaald dat er geen fouten zijn gemaakt in de beoordeling van de KOT over het toeslagjaar 2013.
- Bij beschikking van 27 oktober 2022 met kenmerk UHT-DHR heeft UHT bepaald dat gelet op de aannemelijkheid van het verhaal van belanghebbende in het kader van ruimhartigheid zij recht heeft op compensatie volgens de hardheidsregeling en dat het definitieve compensatiebedrag voor belanghebbende over de toeslagjaren 2010 en 2011 dient te worden vastgesteld op € 37.449.
- Op 7 december 2022 heeft gemachtigde bezwaar aangetekend tegen zowel de
beschikking met kenmerk UHT-DC-I A, als de beschikking met kenmerk UHT-DH5
A, als de beschikking met kenmerk UHT-DHR, van 27 oktober 2022. - UHT heeft op 2 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 14 december 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende
behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Hiervan is een verslag gemaakt. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter]en [leden], heeft de bezwaren gevoegd
behandeld omdat de bezwaargronden overeenkomen en het hierna volgende advies uitgebracht. - Op 22 december 2023 heeft UHT een aanvullende reactie gestuurd.
- Op 2 januari 2024 heeft gemachtigde hierop gereageerd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
In de bezwaarschriften geeft belanghebbende aan dat zij de juistheid van de
compensatieberekening niet kan controleren vanwege het ontbreken van het persoonlijke dossier en aanvullende stukken. De Commissie is van mening dat voor deze bezwaarprocedure alle relevante stukken aan belanghebbende zijn toegestuurd. Zij wijst in dat verband op de artikelen 7:4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en 49e Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) die aangeven dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt; een volledig
persoonlijk dossier acht de Commissie niet van belang voor deze bezwaarprocedure.
De Commissie kan het standpunt van UHT ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek volgen.
Weliswaar heeft UHT bij het uitbrengen van de bestreden beslissingen de berekeningen niet voldoende toegelicht, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten), het advies van CvW, overige producties en aanvullende informatie de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd.
'Equality of arms'
Belanghebbende stelt dat aangezien UHT wel beschikt over het volledige dossier van
belanghebbende, maar zij zelf niet, geen sprake is van 'equality of arms' in de zin van
artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke
bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij
de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan belanghebbende
rechtsmiddelen instellen bij de rechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb, in samenhang gelezen met lid 4 van dit artikel, heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking
hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier.
De Commissie ziet dat gemachtigde op 7 november 2023 het bezwaardossier
tegelijkertijd met de schriftelijke reactie van UHT heeft ontvangen. Gelet hierop heeft de Commissie geen aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten uit de Awb. De Commissie volgt daarom belanghebbende niet in haar stelling dat het beginsel van 'equality of arms' geschonden zou zijn. De Commissie ziet geen aanleiding het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
Beslagvrije voet, verrekeningen en hardheid van het stelsel
Belanghebbende stelt dat bij de verrekeningen over het toeslagjaar 2013 geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. UHT zou naar de mening van belanghebbende wel rekening met de beslagvrije voet moeten houden omdat alle benodigde gegevens aanwezig waren om de beslagvrije voet te berekenen en toe te passen.
Over dit onderdeel van het bezwaar overweegt de Commissie als volgt. De Commissie
merkt in zijn algemeenheid op dat de enkele stellingname dat geen rekening is
gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te
nemen. Daar komt bij dat de Commissie ook in het dossier geen aanknopingspunten
heeft gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven. Zo zijn er
geen aanwijzingen dat voor de terugvorderingen in 2013 beslag werd gelegd op een van de vorderingen tot periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) een beslagvrije voet was verbonden aan KOT, wijst de Commissie erop dat KOT in het onderhavige jaar niet in artikel 475c Rv was opgenomen en sinds 2021 buiten de uitbreiding van de beslagvrije voet is gehouden (zie artikel 475c, lid 1, aanhef en onderdeel j Rv).
Vergoeding immateriële schade, rente gemiste KOT en 1% aanvullende vergoeding
Belanghebbende stelt dat het wegens het ontbreken van de onderliggende stukken niet mogelijk is na te gaan of de aanvangsdatum van 29 september 2011 en daarmee de vergoeding voor immateriële schade en de rentevergoeding voor gemiste KOT juist zijn berekend. Indien en voor zover een juiste aanvangsdatum is gehanteerd dient de
forfaitaire vergoeding van de immateriële schade naar de mening van belanghebbende berekend te worden tot het moment van het besluit op bezwaar en dient de aanvullende vergoeding van 1% eveneens opnieuw te worden berekend.
UHT oordeelt in het schriftelijke verweer dat de bezwaargronden omtrent de onjuiste
compensatieberekening, namelijk onderdelen n, o en p van de berekening voor het
toeslagjaren 2010 en 2011, ongegrond zijn.
Op grond van de behandelstap in het overzicht Regeling Kinderopvang Toeslag (RKT-overzicht) van 2010 en de (eerste neerwaartse) beschikking van 14 oktober 2011 is de Commissie van oordeel dat UHT de aanvangsdatum juist heeft beoordeeld.
UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie bericht dat de rentevergoeding gemiste KOT over 2010 € 73 te laag is vastgesteld. De rentevergoeding voor het toeslagjaar 2011 is in het bestreden besluit met een bedrag van € 192 te hoog vastgesteld.
De Commissie overweegt dat de post rentevergoeding gemiste KOT als aparte post over alle gecompenseerde jaren dient te worden beoordeeld, en niet per afzonderlijk jaar. Nu blijkt dat de post in totaal niet uitkomt boven het eerder toegekende bedrag voor rente gemiste KOT, is de Commissie van oordeel dat het bezwaar op dit punt ongegrond is.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op deze punten ongegrond te verklaren.
Rekeningnummer en hardheidsregeling
Uit de schriftelijke reactie van UHT blijkt dat UHT heeft geoordeeld dat het opgegeven
bankrekeningnummer waar de KOT op is uitgekeerd niet van een opvanginstelling is en dat dit rekeningnummer enkel door belanghebbende in gebruik is geweest. Volgens UHT betekent dit niet dat dit rekeningnummer aan belanghebbende toebehoorde. UHT heeft daarnaast uit het ouderverhaal opgemaakt dat belanghebbende gedupeerd is door handelen van een derde. Vanwege ruimhartigheid wordt de verklaring hier omtrent van belanghebbende aannemelijk geacht door UHT. Daardoor zou belanghebbende recht hebben op compensatie op basis van hardheid.
De Commissie heeft omtrent dit punt vragen gesteld tijdens de hoorzitting. De
Commissie moet vaststellen dat UHT is afgeweken van het oordeel van de CvW en dat
UHT na de hoorzitting heeft gepersisteerd in haar standpunt.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking omtrent de lichte toets en
verzoek om onderbouwing compensatieberekening .Tijdens de hoorzitting gaf gemachtigde aan dat de inhoud van het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking omtrent de lichte toets (kenmerk UHT CHR GU) niet ter discussie staat. Hij wilde enkel de proceskostenvergoeding ervoor ontvangen.
De Commissie zal daarom het bezwaar tegen de beschikking omtrent de lichte toets niet inhoudelijk behandelen, en verwijst voor het overige naar de conclusie van dit advies.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door haar gemaakte
kosten voor rechtsbijstand. Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu de bezwaren naar het oordeel van de
Commissie ongegrond zijn, geen recht op vergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om de bezwaren tegen
bestreden beschikkingen ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe
te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter