Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00590 

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: Van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 8 juli 2021

Hoorzitting: 2 november 2023

Overdracht advies aan UHT: PM

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit (UHT-DC Ivan 8 juni 2021) op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door voormalige [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC 1.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbenden over de toeslagjaren 2009 en 2016 een definitief compensatiebedrag van € 36.835 toegekend. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende en haar partner, (hierna: partner).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 28 mei 2020 verzocht om herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2009 en 2010. Haar partner
    heeft op 10 februari 2020 een verzoek ingediend voor herbeoordeling van de KOT
    over het toeslagjaar 2016. Deze verzoeken zijn in samenhang behandeld door UHT
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar advies op 7 april 2021 aan UHT
    toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat – de voorlopige zienswijze van B/T bevestigd dat voor het toeslagjaar 2009 de compensatieregeling van toepassing is.
    Daarnaast komt belanghebbende over de toeslagjaren 2010 en 2016 geen aanspraak toe op compensatie wegens vooringenomen handelen. Wel dient voor 2016 een hardheidscompensatie te worden verleend.
  • Op 28 mei 2021 heeft B/T per brief belanghebbende geïnformeerd dat gegevens over het beroep dat zij in het verleden had ingesteld zijn vernietigd.
  • Bij beschikking van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I is het definitieve
    compensatiebedrag over de toeslagjaren 2009 en 2016 vastgesteld op € 36.835.
  • Op 6 juli 2021 heeft de voormalige gemachtigde namens belanghebbende bezwaar
    aangetekend tegen de beschikking van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC 1.
  • Bij brief van 23 augustus 2021 heeft de Commissie aan voormalige gemachtigde 4 weken gegeven voor het aanvullen van de gronden van bezwaar. Tevens is het verzoek om aanvullende compensatie doorgestuurd naar de Commissie Werkelijke
    Schade (hierna: CWS).
  • Bij brief van 22 december 2021 heeft UHT de Commissie een verzoek om toepassing van artikel 14 van de Werkwijze van de Commissie gestuurd.
  • Op 26 september 2022 heeft de voormalige gemachtigde aanvullende gronden
    ingediend.
  • UHT heeft op 19 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van
    belanghebbende
  • Op 2 november 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende
    behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen, tijdens welke belanghebbende is bijgestaan door (hierna: gemachtigde). Een verslag van de hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
  • Bij e-mailbericht van 24 november 2023 heeft UHT aanvullende informatie verschaft.
  • Bij e-mailbericht van 11 december 2023 heeft gemachtigde aangegeven dat hij naar
    aanleiding van deze aanvullende reactie van UHT geen reden ziet voor het geven van
    een nadere reactie.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar behandeld en het hierna volgende advies aan UHT uitgebracht.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel

De Commissie kan het standpunt van UHT ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek volgen.
Weliswaar heeft UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing
niet voldoende toegelicht en op sommige punten in de schriftelijke reactie en tijdens de hoorzitting verbeterd, dit impliceert echter niet dat sprake is van een gebrekkige
motivering dan wel onzorgvuldig genomen besluit. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reactie, een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het informatie- en beoordelingsformulier, het advies van CvW en de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC-overzichten) het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.

Juistheid van de compensatieberekening

In de bezwaarschriften geeft belanghebbende aan dat zij de juistheid van de
compensatieberekening niet kan controleren vanwege het ontbreken van de stukken die aan het besluit ten grondslag liggen. De Commissie stelt vast dat UHT alle voor deze bezwaarprocedure relevante stukken heeft toegestuurd. Zij wijst in dat verband op artikel 7:4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 49e Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) op grond waarvan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken dient te verstrekken.

Tevens stelt belanghebbende dat een aantal componenten in de compensatieberekening niet correct is berekend. UHT geeft in haar schriftelijke verweer toe dat de aangevoerde bezwaren omtrent de onjuiste compensatieberekening, te beginnen bij component a van de berekening voor 2016 (en dus niet 2009, dat is een typefout in de schriftelijke reactie van UHT), gegrond zijn. Het bedrag van component a is ter zitting gecorrigeerd naar € 9.535 vanwege de heffingsrente die in eerste instantie niet was meegenomen in de berekening. Deze correctie heeft gevolgen voor de berekening van de componenten c, f, i, j en k. Deze zienswijze volgt de Commissie. Voor wat betreft de immateriële schade (component i) en de rentevergoeding gemiste KOT (component j) overweegt de Commissie dat, nu sprake is van aanpassing van het bedrag van component a en daarmee van een op dit onderdeel gegrond bezwaar, beide bedragen dienen te worden doorberekend tot en met de datum van de beslissing op bezwaar.

UHT past daarnaast in haar schriftelijke reactie een ambtshalve aanpassing toe omdat
een bedrag van € 6.884 aan niet-ingevorderde KOT ontbreekt in de compensatieberekening over 2016 (component e). Voor de berekening van dit bedrag
wordt verwezen naar artikel 2.3 lid 1 Wht. Hieruit blijkt volgens UHT dat de vermindering van het bedrag aan voorschot voor het berekeningsjaar 2016 ook van toepassing is als de openstaande schuld nooit meer terugbetaald behoeft te worden. Met andere woorden: UHT mag het bedrag aan voorschot in mindering brengen op de onderhavige compensatie ook wanneer belanghebbende het nog openstaande bedrag niet heeft hoeven terug te betalen aan UHT.

De Commissie heeft geconstateerd dat UHT op dit moment nog niet duidelijk kan maken of na deze ambtshalve aanpassing, waartoe UHT in beginsel gerechtigd is, het definitieve compensatiebedrag hoger zal zijn dan het eerder aan belanghebbende toegekende bedrag van € 36.835. Indien dit wel het geval is, zal een nabetaling dienen plaats te vinden. Indien dit niet het geval is, zal het compensatiebedrag niet naar beneden bijgesteld mogen worden in verband met het verbod op reformatio in peius, zoals bedoeld in artikel 7:11 Awb. Dit betekent dat de nog uit te voeren herberekening er niet toe mag leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I.

De Commissie is derhalve van oordeel dat met in achtneming van het verbod op
reformatio in peius de bezwaren omtrent de herbeoordeling van de KOT over 2016
gegrond verklaard dienen te worden, het bestreden besluit op de desbetreffende
onderdelen moet worden herroepen en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw moeten worden berekend. Daarbij dient de einddatum van de desbetreffende vergoedingen te worden vastgesteld op de datum van de beslissing op bezwaar.

Verwijzing naar CWS

Belanghebbende stelt dat er meer schade is geleden dan thans is toegekend en dat zij
hiervoor een verzoek tot aanvullende schadevergoeding wenst in te dienen. Reeds op 23augustus 2021 heeft de Commissie een eerder verzoek hiervoor doorgestuurd naar
CWS. De Commissie verwijst voor de laatste stand van zaken van het verzoek naar cws.

Het toeslagjaar 2010

Tijdens de hoorzitting is het toeslagjaar 2010 besproken. Gemachtigde voerde aan dat hij niet kon verifiëren of de beoordeling van UHT omtrent dit toeslagjaar juist was. De
behandelend ambtenaar van UHT heeft het toeslagjaar 2010 toegelicht en aanvullende informatie verschaft over de in dat toeslagjaar afgenomen kinderopvang (te vinden in de tool van UHT omtrent kinderopvanginstellingen, de KOi-viewer) en de uitgekeerde KOT (opgenomen het LIC-overzicht over het toeslagjaar 2010). Uit deze informatie in combinatie met de al aanwezige informatie in het dossier blijkt dat op 16 december 2009 een bedrag van € 425 is uitgekeerd aan kinderopvanginstelling· Ook blijkt dat belanghebbende de KOT op 12 januari 2010 heeft stopgezet met ingang van 1 januari 2010. Op 3 februari 2010 is het voornoemde bedrag weer terugbetaald. De Commissie is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om vooringenomen
handelen of hardheid aan te nemen. Belanghebbende heeft de KOT namelijk zelf
stopgezet. Daarom is het bezwaar op dit punt ongegrond.

Ook heeft gemachtigde de onterechte kwalificatie opzet en grove schuld genoemd. Voor zover belanghebbende deze opmerking aanvoert als aanvullende bezwaargrond,
overweegt de Commissie dat het bezwaar nu de onderbouwing op dit punt ontbreekt
ongegrond verklaard dient te worden.

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door hen gemaakte
kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren tegen de beschikking met kenmerk
UHT-DC I ten dele gegrond zijn en leiden tot (gedeeltelijke) herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7: 15, tweede lid van de
Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht hebben belanghebbenden samen recht op een
forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (een bezwaarschrift en deelname hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie om de bezwaren tegen de
beschikking van 8 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren,
het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en de compensatieberekening met in achtneming van dit advies en het verbod op reformatio in peius te herzien alsmede om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter