Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04103

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 12 januari 2022

Overdracht advies aan UHT: 27 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren vanwege een ernstig materieel zorgvuldigheidsgebrek. Voorts adviseert de Commissie UHT om de integrale beoordeling met voorrang, binnen 4 weken, in gang te zetten.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 20 december 2021 genomen beschikking (met kenmerk UHT CHR GU) om belanghebbende op grond van de eerste toets geen € 30.000 toe te kennen.

Op 5 november 2022 is de Wht in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de
regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de
artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir),
de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, eerste lid onderdeel e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij (bestreden) beschikking van 20 december 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000 uit hoofde van de eerste toets over de toeslagjaren 2005 tot en met 2019.
  • Bij brief van 5 januari 2022, op 12 januari 2022 door UHT ontvangen, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 29 december 2022 hierop schriftelijk gereageerd.
  • Tijdens de bezwaarprocedure heeft zich gesteld als gemachtigde.
  • Op 21 juli 2023 heeft gemachtigde de Commissie verzocht de bezwaarprocedure op stukken af te doen.
  • De Commissie ziet daarom op grond van artikel 7:3 onder c van de Algemene wet bestuursrecht af van het horen van belanghebbende en adviseert op basis van de
    aan haar bekende stukken.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 6 september 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader in de bezwaarprocedure tegen een eerste toets beschikking

De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Ingevolge artikel 2. 7 Wht is voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van € 30.000 voorzien in de uitvoering van een
zogenaamde eerste toets. Het gaat hierbij om een eerste toetsing of de ouder in
aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Na deze eerste toets volgt nog een
integrale beoordeling.

In de bestreden beschikking van 20 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende
meedeelt dat aan haar (voorlopig) geen forfaitair bedrag zal worden uitgekeerd,
ontbreekt een toelichting per jaar waarom UHT geen aanleiding ziet om tot betaling van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan.

Deze toelichting per jaar is alsnog door UHT bij de schriftelijke reactie gegeven. De
Commissie acht dit gebrek aan motivering van de bestreden beschikking daarmee hersteld.

De beoordeling van de bezwaargronden van belanghebbende

Belanghebbende, alleenstaande ouder, heeft in haar bezwaarschrift tegen de bestreden beschikking aangevoerd dat zij in januari 2014 een wijziging bij de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft doorgegeven, het betrof een verhuizing
van de kinderopvanginstelling. Kort daarna zijn alle toeslagen stopgezet. Als reden werd belanghebbende telefonisch meegedeeld dat er een fraudeonderzoek naar haar was gestart. Belanghebbende verwijst naar haar klacht van 12 mei 2014 hierover. Pas op 22 april 2014 is de KOT weer uitgekeerd (voor een veel te hoog bedrag). De handelwijze van B/T over het toeslagjaar 2014 heeft een groot effect gehad op haar werk en psychische toestand.

De Commissie stelt vast dat de door belanghebbende doorgegeven verhuizing van de
kinderopvanginstelling verkeerd is verwerkt door B/T. Deze is namelijk aangemerkt als
een dubbele aanvraag. B/T heelt belanghebbende daarop bij beschikking van 22 januari 2014 een voorschot toegekend op basis van dubbele uren. Hierover heeft
belanghebbende contact opgenomen met B/T. B/T heelt belanghebbende vervolgens op een zogenaamde uitsluitlijst gezet waardoor haar KOT (en volgens belanghebbende ook al haar andere toeslagen) tot 22 april 2014 werden geblokkeerd.
Pas op 21 juni 2014 is uiteindelijk een gewijzigde (en juiste) voorschotbeschikking
gegeven.

Uit het dossier wordt het de Commissie duidelijk dat B/T over het toeslagjaar 2014
fouten heeft gemaakt, wat UHT ook erkent. De KOT van belanghebbende is als gevolg
van het doorgeven van een reguliere wijziging ten onrechte geblokkeerd tot 22 april 2014. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende in het eerste kwartaal van 2014 geen
KOT ontvangen.

De vraag is of deze fouten ook aangemerkt kunnen worden als vooringenomen handelen op grond waarvan recht op compensatie ontstaat. Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kan een aanvrager van KOT namelijk slechts voor compensatie in aanmerking komen, voor zover ten aanzien van hem (vóór 23 oktober 2019) sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.

UHT stelt zich op het standpunt dat plaatsing op de uitsluitlijst en het blokkeren van
betalingen een gebruikelijke procedure is bij B/T, en geen vooringenomen handelen.
Toen later bleek dat het hier om het verkeerd invoeren door B/T ging van een melding
van belanghebbende, is dat direct rechtgezet.

De Commissie meent dat UHT zich ook in een eerste toets niet zonder nader onderzoek op dit standpunt kon stellen, en dat daarom het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Daartoe overweegt de Commissie als volgt.

Belanghebbende meldde dat de instelling waar zij kinderopvang genoot ging verhuizen. Deze, in begrijpelijke woorden gestelde, mededeling werd door B/T onbegrijpelijkerwijs opgevat als aanleiding voor een fraudeonderzoek en vervolgens als een verzoek om uitbetaling van KOT voor opvang in 2 kinderopvanginstellingen tegelijkertijd. Klachten van belanghebbende hierover leidden er niet toe, zoals een burger van een blunderende overheid mag verwachten, dat B/T voortvarend de gegrondheid van de klachten onderzocht en de zaak alsnog rechtzette, maar tot plaatsing van belanghebbende op een zogenoemde uitsluitlijst waardoor voor haar alle toeslagen werden stopgezet.

De Commissie meent dat UHT zich zonder nader onderzoek niet op het standpunt kon
stellen dat het plaatsen op de uitsluitlijst en het blokkeren van betalingen na de terechte melding van belanghebbende dat de door haar doorgegeven wijziging volkomen onjuist werd verwerkt, niet van vooringenomenheid getuigt. Zodanig handelen lijkt immers te berusten op het uitgangspunt dat de overheid juist handelt en de burger difficulteert, zo niet fraudeert. Met het betoog dat in dit soort gevallen altijd op de uitsluitlijst wordt geplaatst onderstreept UHT naar het oordeel van de Commissie de juistheid van voormeld uitgangspunt.

Verder overweegt de Commissie dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van een
zogenaamde 'zachte stop'. De KOT van belanghebbende is ongerechtvaardigd stopgezet zonder voorafgaande individuele beoordeling; belanghebbende is eerst op de uitsluitlijst geplaatst en de betalingen zijn geblokkeerd, vervolgens heeft pas nader onderzoek plaatsgevonden (vergelijk 7.5 schriftelijke reactie).

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat sprake is van een ernstig
materieel zorgvuldigheidsgebrek. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar om die reden gegrond te verklaren. Verder adviseert de Commissie UHT om de integrale beoordeling met voorrang, binnen 4 weken, in gang te zetten en hierin op zorgvuldige wijze de aanspraak op compensatie van belanghebbende te onderzoeken, met inachtneming van het vorenstaande.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaar gegrond te verklaren vanwege een ernstig materieel zorgvuldigheidsgebrek;
  • de integrale beoordeling met voorrang, binnen 4 weken, in gang te zetten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter