Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-11032

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 september 2022 met kenmerk UHT-DC-1 A, UHT-DHS A en
UHT-DHR

Hoorzitting: 27 oktober 2023

Overdracht advies aan UHT: 10 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DHR te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-1 A) en de beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DHS A en UHT-DHR).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor het jaar 2010 en wel compensatie toegekend voor de jaren 2011 en 2012.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 11 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010, 2011 en 2012.
  • UHT heeft bij beschikking van 28 mei 2021 aan belanghebbende een forfaitaire vergoeding van € 30.000 toegekend.
  • De Commissie van Wijzen (hierna CvW) heeft op 15 juli 2022 aan UHT geadviseerd dat er over het jaar 2010 geen sprake is van vooringenomen handelen of bijzondere omstandigheden en over de jaren 2011 en 2012 de hardheidscompensatie van toepassing is.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DHR aan belanghebbende een compensatie toegekend van € 35.007 voor de jaren 2011 en 2012.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC-I A aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor het jaar 2010.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DH5 A aan
    belanghebbende geen opzet/grove schuld tegemoetkoming toegekend voor het
    jaar 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 september 2022, ingekomen op 1 september 2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 27 juni 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 september 2023, ingekomen op 25 september 2023, het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 16 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het aanvullend bezwaarschrift.
  • Op 27 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende
om compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2010 af te wijzen en of UHT de
toegekende compensatie voor de jaren 2011 en 2012 op de juiste wijze heeft berekend.

Afwijzing compensatie jaar 2010

Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een hardheidscompensatie vanwege de onterechte uitbetaling over het jaar 2010 en de terugvordering daarvan. UHT stelt zich op het standpunt dat er voor het jaar 2010 geen recht bestaat op een compensatie omdat er sprake was van een onverschuldigde betaling en een daarop aansluitende
terugvordering. De Commissie overweegt dienaangaande als volgt.

Niet in geschil is en ook de Commissie heeft die opvatting dat de desbetreffende betaling aan belanghebbende een onverschuldigde betaling betrof. De Commissie is
daarom van mening dat het verzoek om terugbetaling niet een onbillijkheid van overwegende aard oplevert die voortkomt uit de hardheid van de toepassing die vóór
23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke (toeslagen)systeem. De Commissie acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.

Rente over gemiste KOT

UHT heeft geconstateerd dat bij de berekening van de rente over gemiste KOT is uitgegaan van onjuiste perioden. De rente over het jaar 2011 is berekend van 25 april
2013 tot en met 30 augustus 2022, maar moet, ingevolge artikel 27 van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), berekend worden van 1 juli 2012
tot en met 1 september 2022. Het bezwaar zou in zoverre, omdat die aanpassing in het voordeel is van belanghebbende, gegrond moeten worden verklaard, aldus UHT. De rente over het jaar 2012 is berekend van 1 augustus 2012 tot en met 30 augustus
2022, maar moet, ingevolge artikel 27 van de Awir, berekend worden van 1 juli 2013
tot en met 1 september 2022. Volgens UHT is een aanpassing van de berekening over
het jaar 2012 in het nadeel van belanghebbende en zal wegens het verbod van
reformatio in peius niet worden aangepast.

De Commissie constateert dat wat er ook zij van de juistheid van het standpunt van
UHT om de renteberekening over het jaar 2011 wel en de renteberekening over het jaar 2012 niet aan te passen, belanghebbende hier niet tekort is gedaan. De Commissie adviseert UHT daarom, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de rente over gemiste KOT over het jaar 2011 aan te passen in de beslissing op bezwaar. De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT dit mee te nemen in de aangepaste compensatieberekening.

Vergoeding immateriële schade

Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat de vergoeding voor immateriële schade te laag is vastgesteld, omdat het gezin ernstig heeft geleden onder de fouten die de Belastingdienst/Toeslagen heeft gemaakt. Ook stelt zij dat de vergoeding moet worden berekend per jaar waarvoor compensatie is toegekend. UHT voert aan dat de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding is van € 500 voor elk halfjaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking van 1 augustus 2012 en de dagtekening van de
compensatiebeschikking van 1 september 2022. In de berekening is uitgegaan van een
onjuiste dagtekening van de compensatiebeschikking, namelijk 30 augustus 2022 in plaats van 1 september 2022. De verkeerde einddatum heeft volgens UHT geen invloed op de feitelijke hoogte van de immateriële schadevergoeding omdat het aantal halve jaren in beide situaties uitkomt op 21.

De Commissie overweegt dat ingevolge artikel 2.3, lid 4 van de Wht de vergoeding voor immateriële schade bestaat uit een bedrag dat, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk is aan € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken vanaf de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de dagtekening van de compensatiebeschikking. De Commissie volgt het betoog van UHT, maar constateert dat, nu er sprake is van een
(gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar, de berekening van de vergoeding
voor immateriële schade doorloopt tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT de compensatieberekening in die zin aan te passen.

De Commissie wijst er verder op dat op grond van artikel 2.1, lid 1 in samenhang
gelezen met artikel 2.3 van de Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor een vergoeding van werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 van de Wht.

Vergoeding beroepsmatig verleende rechtsbijstand

Belanghebbende stelt verder dat het bezwaarschrift tegen de KOT over 2012 is opgesteld door een rechtsbijstandverlener, dan wel dat een rechtsbijstandverlener
aanwijzingen heeft gegeven en dat hiervoor een vergoeding, ter waarde van 1 of 0,5
punt, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden meegenomen in de
compensatieberekening. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven niet meer te
weten door welke rechtsbijstandverlener zij destijds is geholpen en of zij hiervoor heeft
betaald. De Commissie overweegt dat daarmee niet aannemelijk is geworden dat
belanghebbende destijds gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende
rechtsbijstand dan wel daarvoor kosten heeft gemaakt, en adviseert UHT dit onderdeel
van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Vermelding fraude signalering voorziening (FSV)

Belanghebbende heeft aangegeven graag te willen weten of zij in de FSV vermeld stond en of die informatie is gedeeld met andere instanties. Aan het dossier is een formulier toegevoegd waarop staat dat belanghebbende inderdaad in de FSV vermeld stond. UHT heeft geen informatie aangeleverd waaruit blijkt of deze vermelding gedeeld is met andere instanties en welke stappen belanghebbende kan zetten om deze informatie te achterhalen. Hoewel dit verzoek buiten de reikwijdte van de Wht valt, geeft de Commissie UHT in overweging om belanghebbende op passende wijze te informeren over de vermelding van haar persoonsgegevens in de FSV, althans haar verzoek door te zenden naar het competente bestuursorgaan.

Proceskostenvergoeding

Nu de beschikking van 1 september 2022 met kenmerk UHT-DHR moet worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2
procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie de hiervoor geformuleerde vraag ontkennend
beantwoordend voor wat betreft het op de juiste wijze berekenen van de compensatie
voor de jaren 2011 en 2012; en de hiervoor geformuleerde vraag bevestigend
beantwoordend voor wat betreft het afwijzen van het verzoek om compensatie voor het jaar 2010; en om:

  • het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DHR te herroepen en het bedrag bij component O voor het jaar 2011 alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende bedragen aan te passen op de hiervoor gestelde wijze;
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten met wegingsfactor 2 voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter