BAC 2022-10448
Publicatiedatum 10-05-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 april 2022 met kenmerk UHT-HD CWS
Ontvangst bezwaarschrift: 5 oktober 2022
Overdracht advies aan UHT: 24 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift d.d. 5 oktober 2022 is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel
Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking 'aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade' (hierna: CWS)
van 20 april 2022.
In deze beschikking is aan belanghebbende meegedeeld dat aan hem geen
aanvullende schadevergoeding wordt toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden). Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 24 februari 2020 verzocht om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde KOT over de jaren 2016 tot en met 2019.
- Bij besluit van 1 mei 2021 heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat er geen reden werd gezien om hem alvast het bedrag van € 30.000 uit te keren.
- Bij besluit van 28 juli 2021 is aan belanghebbende een definitieve compensatie KOT toegekend van € 2.944 voor het toeslagjaar 2016. Dit bedrag is aangevuld tot € 30.000.
- Op 17 juni 2021 heeft de Commissie van Wijzen haar advies over het
herbeoordelingsverzoek van belanghebbende aan UHT toegestuurd. - Bij besluit van 30 juli 2021 is het verzoek om compensatie voor de
toeslagjaren 2017 tot en met 2019 afgewezen. - Op 30 augustus 2021 heeft belanghebbende verzocht om een aanvullende
schadevergoeding. - Op 14 maart 2022 heeft CWS aan UHT geadviseerd over het verzoek om
aanvullende schadevergoeding. - Bij besluit van 20 april 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen aanvullende schadevergoeding ontvangt.
- Belanghebbende heeft op 22 augustus 2022 een nieuw verzoek ingediend bij CWS.
- Bij brief van 5 oktober 2022 heeft gemachtigde aan CWS een aanvulling op het nieuwe verzoek van belanghebbende gegeven. Deze brief is als UHT opgevat als bezwaarschrift en is ter advisering voorgelegd aan de Commissie.
- Op 3 november 2023 heeft de Commissie ter zake van het bezwaarschrift een hoorzitting gehouden. Het verslag daarvan is achter bij het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het
bestreden besluit van UHT het volgende voorop.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (vgl. het eerdere advies van de BAC van 29 april 2022, zaak nr. BAC 2021-2219. De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist
heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van CWS.
Beoordeling
De vraag of UHT zich in het besluit mocht baseren op het advies van CWS, beantwoordt de Commissie bevestigend. De Commissie meent, gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting, dat het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar is. De Commissie ziet in hetgeen gemachtigde heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten die twijfel doen rijzen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
Aan belanghebbende is aanvullende schadevergoeding toegekend. De bezwaren van belanghebbende hebben betrekking op schadeposten leningen en immateriële schade.
Leningen
Belanghebbende is van mening dat de werkelijke schade is niet vergoed. Zij heeft immers schade geleden doordat UHT in strijd met haar toezegging pas na 1 mei 2021 duidelijkheid gaf over de compensatie en deze onverwacht heeft afgewezen. Daardoor kon de koop van een huis niet doorgaan en kreeg zij een boete opgelegd van € 38.418. Haar schoonvader heeft vervolgens haar persoonlijke lening van € 21.000 af moeten betalen omdat zij anders de hypotheek niet kon rond krijgen.
CWS heeft naar de mening van de Commissie, in lijn met haar 'Beoordelingskader materiële schade' (gepubliceerd in februari 2023), terecht gesteld dat de schuld aan schoonvader civielrechtelijk niet als schade is aan te merken. Tegenover deze schuld staan immers bestedingen en uitgaven die aan belanghebbende ten goede zijn gekomen. Alleen als er rente en kosten aan de lening verbonden zijn, kan er sprake zijn van werkelijke schade. De lening moet dan wel gebruikt zijn om kosten te betalen die direct verband houden met de problemen met de KOT. Dat is in casu niet het geval. Belanghebbende heeft immers aangegeven dat hij de lening is aangegaan om bijvoorbeeld een keer een kapotte wasmachine te kunnen vervangen. UHT heeft het advies derhalve op dit moment kunnen overnemen.
Ook ten aanzien van de schuld van € 38.418 heeft UHT volgens de Commissie het advies van UHT kunnen volgen. Gelet op de Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade gaat het mandaat van CWS immers niet zover dat zij, indien en voor zover de omvang daarvan vastgesteld zou kunnen worden, aanvullende compensatie kan bieden voor de schade die belanghebbende stelt te hebben geleden doordat de compensatie niet tijdig zou zijn betaald.
Immateriële schade
Belanghebbende voert aan dat het bedrag voor vergoeding van de immateriële schade van belanghebbende te laag is vastgesteld.
Zoals CWS in haar advies en vervolgens UHT in de schriftelijke reactie en later op de hoorzitting hebben toegelicht, vormen de door belanghebbende – en in het advies concreet benoemde – aangevoerde omstandigheden reden om een aanvullende vergoeding van€ 10.577 aan immateriële schade toe te kennen.
Deze toekenning is naar het oordeel van de Commissie in lijn met het geldende beleidskader dat CWS hanteert om vorm en inhoud te geven aan het bepaalde in
voornoemd artikel 2.1 lid 3 Wht (gepubliceerd in november 2022). UHT heeft het
advies op dit punt dan ook kunnen overnemen.
Daarmee is dit bezwaar ongegrond.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter