BAC 2022-04566
Publicatiedatum 20-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 5 juli 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 18 februari 2022
Hoorzitting: 18 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 28 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 5 juli 2021 met kenmerk UHT-DC-I A. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2012.
Bij beschikkingen van 25 juli 2022, kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, is aan
belanghebbende voorts geen compensatie toegekend voor toeslagjaar 2006. Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar mede geacht te zijn gericht tegen deze beschikkingen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).
Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag,
waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel
9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug
tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 5 juli 2021 en van
25 juli 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de
Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 6 april 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de toeslagjaren 2007 tot en met 2012 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij beschikking van 5 juli 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2007 tot en met 2012.
- Gemachtigde heeft bij brief van 18 februari 2022, ingekomen op dezelfde datum, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- De CvW heeft haar beoordeling van het toeslagjaar 2006 op 1 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende dit toeslagjaar geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij beschikkingen van 25 juli 2022, kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, is
belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor het
toeslagjaar 2006. - Bij verweerschrift gedateerd 9 februari 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op
de bezwaren van belanghebbende. - Op 29 september 2022 heeft gemachtigde nadere bezwaargronden ingediend.
- Op 18 oktober 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van
belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag
gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd. - Na de hoorzitting heeft gemachtigde bij e-mailbericht van 26 oktober 2023 nadere informatie verstrekt. UHT heeft bij e-mailbericht van 30 oktober 2023 nadere informatie verstrekt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2006 tot en met 2012 of te wijzen.
De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dat hieronder uitleggen.
De Commissie stelt vast dat de aanpassingen van de KOT in opwaartse en neerwaartse
zin plaatsvonden op basis van het werkelijke aantal opvanguren (2007 en 2009), de
verstrekte jaaropgaaf (2008 en 2009), een verandering in toetsingsinkomen (2007 en
2009) of de stopzetting door belanghebbende van de KOT lopende het jaar (2006 en
2010).
Toeslagjaar 2006
Ten aanzien van toeslagjaar 2006 meent de Commissie dat met de uitleg van UHT in
haar reactie van 30 oktober 2023 voldoende duidelijk is geworden dat belanghebbende het juiste bedrag aan KOT heeft ontvangen. De vastgestelde KOT van € 3.414 in de laatste beschikking van 8 april 2008 is gebaseerd op de informatie uit de factuur (eindafrekening) van 18 oktober 2006 die door belanghebbende is verstrekt. Dit bedrag is ook daadwerkelijk uitbetaald, aan de kinderopvanginstelling.
Eventuele onduidelijkheid met betrekking tot de maand januari zou het gevolg kunnen
zijn van twee plaatsingsovereenkomsten met een verschillende ingangsdatum (1 januari en 16 februari 2006). Het totaal aantal opvanguren genoemd in de factuur (829,5) komt echter wel overeen met het aantal uren waarvoor KOT is toegekend.
Toeslagjaar 2009
Belanghebbende is van mening dat zij het bezwaar ten aanzien van het jaar 2009 niet
heeft ingetrokken, blijkens haar reactie ontvangen na de hoorzitting. Volgens UHT is dit wel het geval geweest en heeft belanghebbende het bezwaarschrift ingetrokken na
telefonisch uitleg van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). De Commissie overweegt dat het gezamenlijk toetsingsinkomen over 2009 hoger bleek te zijn dan waarvan bij het voorschot van was uitgegaan (€ 22.547 in plaats van € 19.661). Naar de Commissie meent, heeft dit geleid tot de terugvordering van € 74. Of belanghebbende wel of niet in bezwaar zou zijn gegaan en ongeacht de uitkomst van
een gemaakt bezwaar, zou dit het resultaat zijn geweest. Aangezien de Commissie niet
onaannemelijk acht dat het vorenstaande aan belanghebbende in een telefoongesprek is meegedeeld en dat zij in dat gesprek akkoord is gegaan met een voorstel om het
gemaakte bezwaar in te trekken, meent de Commissie dat van vooringenomen handelen of hardheid geen sprake is geweest.
Toeslagjaar 2010
Belanghebbende betwist dat zij de KOT ten aanzien van toeslagjaar 2010 heeft
stopgezet; zij kan zich hiervan niets herinneren en het blijkt niet uit haar digitaal
opgeslagen gegevens. Bovendien had zij, gelet op haar situatie destijds, wel
kinderopvang nodig.
De Commissie overweegt ten aanzien van de stopzetting van de KOT in 2010 dat, gelet
op het door UHT overgelegde Xml-bestand, voldoende aannemelijk is geworden dat
belanghebbende de KOT zelf heeft stopgezet per 16 september 2010.
In het RKT overzicht 2010 (productie 31) staat vermeld dat vanaf 16 september 2010
geen opvang meer werd genoten, hetgeen de aannemelijkheid van een stopzetting
verder onderbouwt.
Van vooringenomenheid of hardheid is ten aanzien van de toeslagjaren 2006 tot en met 2010 dus geen sprake zodat geen recht op compensatie bestaat.
Toeslagjaren 2011 en 2012
Voor de toeslagjaren 2011 en 2012 geldt dat er geen KOT is aangevraagd voor deze
jaren, zodat er evenmin recht op compensatie bestaat. Uit de reactie van
belanghebbende ontvangen na de hoorzitting blijkt niet dat belanghebbende in 2011 wel gebruik heeft gemaakt van opvang en daarvoor KOT heeft aangevraagd.
Verzoek tot kwijtschelding
Belanghebbende voert aan dat haar verzoek tot kwijtschelding had moeten worden
opgevat als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling. Zij doet een beroep op
een tegemoetkoming op grond van Opzet/Grove Schuld (O/GS).
De Commissie is van oordeel dat B/T het verzoek tot kwijtschelding niet
noodzakelijkerwijs heeft hoeven opvatten als een verzoek om een persoonlijke
betalingsregeling, aangezien de beide verzoeken in juridische zin heel verschillend zijn.
Vanuit een dergelijke benadering hoefde B/T in het verzoek om kwijtschelding niet mede het 'subsidiaire verzoek' om een betalingsregeling te zien. Maar van een zorgzame overheid had wel kunnen worden verwacht dat zij zou begrijpen dat de belanghebbende, die kennelijk in financiële problemen verkeerde, met het verzoek om kwijtschelding ook meer algemeen - kon bedoelen de vraag om enige vorm van verzachting van de terugbetalingsplicht. Daarin had B/T aanleiding kunnen vinden om bij belanghebbende te informeren of zij wellicht een betalingsregeling wenste.
Desalniettemin overweegt de Commissie dat voor een O/GS-tegemoetkoming vereist is dat een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd vanwege een onterechte O/GS kwalificatie. Daarvan is geen sprake geweest in de beoordeelde jaren. Belanghebbende
heeft daarom op goede gronden geen O/GS-tegemoetkoming ontvangen. Het bezwaar slaagt daarom niet.
Proceskosten vergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, komt belanghebbende voor vergoeding van de kosten hiervan, niet in aanmerking.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren
omdat ten aanzien van de jaren 2006 tot en met 2012 niet is gebleken van een
institutioneel vooringenomen handelwijze, hardheid of een onterechte kwalificatie
opzet/grove schuld.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter